Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Lam Gods in de heerlijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Lam Gods in de heerlijkheid

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openbaringen 5 vers 6—-10: En ik zag en ziel in het midden van den troon en van de vier dieren, enin het midden van de ouderlingen, een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen, en zeven oogen; dewelke zijn de zeven Geesten Gods, die uitgezonden zijn in alle landen;

Des-En het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechterhand genen die op den troon zat.

En als het dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citeren en gouden fiolen, zijnde vol reukwerks, welke zijn de gebeden der heiligen;

En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen, en zijne zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie;

En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesteren; wij zullen als koningen heerschen op de aarde. en

(3)

We zijn met onze verklaring en toepassing toegekomen aan het zevende vers:

En het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechterhand desgenen, die op den troon zat.

Ziet ge daar tusschen den troon, waar die uitgestoken hand met het boek, verzegeld met zeven zegelen, verscheen, en die 24 tronen van de ouderlingen — meer naar achteren — het Lam, staande als geslacht? Ziet, het begint te bewegen in de richting van den troon Gods, waaromheen de regenboog van smaragd de onveranderlijke verbondstrouw weerspiegelt in schoone kleurenpracht. Daar waren ook de vier levende weZens, zooals wij hebben gehoord, en nóg verder naar voren was een glazen zee, kristal gelijk.

Het Lam treedt toe op den troon. En het kwam... het Lam, maar dat Lam was Christus, zooals wij hebben gehoord in zijn overwinning, langs den weg van Zijn dood en opstanding. Een lam kan geen boek nemen uit de hand van een ander en zoo zien we dat Johannes het beeld van het Lam toelicht door te zeggen: en het kwam en heeft het boek genomen uit de rechterhand desgenen, die op den troon zat. Niemand in den hemel, noch op de aarde was bekwaam om dat boek te nemen en zijn zegelen te openen. Maar onze Heere wel, die bekleed is met macht en mogendheden. Zouden we ons dan niet verheugen, want dit toegaan tot den troon en dit nemen van het boek is ook ten nutte en ter zaligheid van Zijne gemeente, die Hij kocht tot den prijs van Zijn bloed. Hij regeert en zal Zijn almacht toonen.

In het volgende vers zal ons worden bekend gemaakt welk een jubelzang er nu losbreekt in den hemel. Hij, Die op den troon zat, de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, laat het nemen, ja, reikt het aan.

In dit wondervol visioen zien wij Jezus in vertrouwelijken omgang met den Vader, als de Zoon des menschen. Hij aanvaardt het koninkschap over alle dingen. Dit wordt aan Johannes in visioen vertoond. En het kwam en heeft het boek genomen uit de rechterhand desgenen, die op den troon zat. Het was bevoegd toe te treden omdat Hij was geslacht en Gode den losprijs had betaald, den duivel overwonnen en over de wereld had gezegevierd.

Hier, in dat verzegelde boek, is het wereldprogram dat Hij ontrolt; hier is de inhoud van Gods wereldomroep, die door het geloof kan worden gehoord, niet op éénmaal, maar terwijl aldoor het wereldprogramma wordt ontrold en uitgevoerd.

Als de Zoon bezit Hij met den Vader en den Heiligen Geest de wereldheerschappij, als het Lam dat is geslacht ontvangt Hij het regiem van den Vader, die regeert door den Middelaar als de Zoon des menschen.

Let nu een oogenblik op die twee handen. De hand des Vaders als teeken, die zich uitstrekt naar de hand van Jezus, opdat Hij het boek neme en ontsluite. Ja, die twee handen, daar lees ik meer van in het Woord onzes Gods. Jezus zegt niet alleen van Zijne schapen: niemand zal ze rukken uit Mijne handen, maar evenzeer: èn... uit de handen Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn Eén, die Mij eert zal door Mijnen Vader geliefd worden.

Kent gij beide handen, mijn lezer? De hand van den Middelaar en de hand van den Vader? Hoe luidt het antwoord van vraag 26 van onzen Heidelberger? Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft, die ook door Zijnen eeuwigen raad en voorzienigheid, ze nog onderhoudt en regeert, om Zijns Zoons Christus wille, mijn God en mijn Vader is; op welken ik alzóó vertrouw, dat ik niet twijfel of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziele verzorgen, en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keeren; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God en doen wil ais een getrouw Vader.

Zoo ligt nu de geschiedenis in de handen van Christus onzen Heere. Zoo wete dan zekerlijk het gansche huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt (Hand. 2:36).

Luister naar Johannes in zijn Evangelie: ant ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven; opdat zij allen den Zoon eeren gelijk zij den Vader eeren. Die den Zoon niet eert, eert den Vader niet, die Hem gezonden heeft (Joh. 5 : 22). En nu doet de Zoon wat Hij den Vader ziet doen, want zoo wat die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks. In het verzegelde boek hoort en ziet Jezus wat de Vader doet en* nu voert Hij het uit.

Zoo ligt de toekomst der wereld in Jezus handen en wordt de geschiedenis gesteld in het licht van de hemelvaart en de zitting ter rechterhand Gods.

Maar, zoo zien wij ook het meeleven der Kerk in den hemel met de afwikkeling van het bankroet der aarde, en de komst van het hemelsch Koninkrijk.

Hij, die het boek laat nemen erkent daarmede de waardigheid van het Lam. Tracht niet het boek uit Zijn handen te halen of de regels, die op u betrekking hebben te veranderen of uit te wisschen! Aanbidt Hem nederig al uw leven; Hem, die op Sions troon verheven, een hemelsch licht verspreidt.

Johannes stelt daarmee ook het raadsel der geschiedenis in een bijzonder licht, in het licht van de zeven brandende lampen voor den troon, in het licht van Christus' aangezicht, hebbende zeven oogen.

Maar nu wordt alles van raadsel tot geheim. Dat is niet hetzelfde. Een raadsel. is datgene wat zich als een kwelling aan ons opdringt, dat ons in onvrede laat en spanning; een geheim is wat wij wel niet weten, maar aanvaarden omdat het een geheim is dat belovend staat jegens onze verwachting.

Hadden wij meer geheimen, waarachtige geheimen Gods, we zouden ons aan de benauwenis der vele raadselen hebben ontworsteld en in vertrouwen ons overgeven aan die samenstemmende handen, die het boek geven en die het nemen, de handen van Vader en Zoon, waaruit niemand ons rukken kan.

Ach Heere, mogen toch mijn raadsels tot Goddelijke geheimen worden, dan lig ik als Uw kind aan Uw boezem; dan rust mijn hart aan Uw hart, dierbare Jezus, mijn Goël, mijn Koning en mijn God. Ja, die geschiedenis, daarin is het gansche scheppingsleven betrokken, kerk en wereld. En toch is zij uiteindelijk een heilsgeschiedenis.

Want ik zie het boek in de handen van het Lam.

Het boek werd genomen en dat nemen was van geweldige beteekenis, zoodat in den hemel, die het nemen verstaan heeft, een gejuich opgaat, voor den troon en de tronen. Het Lam vat de kennis en de leiding van de geschiedenis aan. Misschien dat sommige lezers niet zoo aanstonds vatten waarom dit een zóó aangrijpend feit is dat het hallelujah den hemel vervult en is als het ruischen van de zee als een orkaan woedt. Luister nu eens, en het zal u duidelijk gaan worden. Jezus neemt het boek over en daarmee is Hij present in de wereld, en heeft daar de leiding

zelfs. Hier is de heerlijkheid van den Zoon des menschen doorgebroken, van Hem de gesmade en verachte, nu is Hij bekleed met mogendheden. En... dat is nu onze lmmanuël, Hij draagt ons op Zijn hart en schouder, Hij vertegenwo .rdigt ons in den hemel voor het aangezicht des Vaders, waar Hij onze Voorspreker is, biddende en dankende Hoogepriester.

Zouden we niet verheugd zijn in de glorie van onzen Koning, zelfs al kunnen wij er nog niet in deelen! Hij is aller hulde waard! Juicht bevend op het gezicht van Zijn vermogen. Ondanks alles, en dat is een tweede gedachte, gaat ailes in de wewereld naar des Heeren bestel en gemaakt bestek. Wij zeggen: het gaat onmenschelijk toe, het lijkt wel'oi de duivel regeert. Het schijnt of God van al die gruwelen niet weet! Hoe is het mogelijk dat het er over de gansche aarde zóó naar toe gaat? Het mag waar zijn, zegt een ander, dat er een God is, maar het Godsbestuur is toch een raadsel! Neen, geen raadsel maar een gehf.im. bekend bij den Zoon des menschen en Zijnen Vader, die het boek gaf aan den Zoon om deszelfs zegelen te openen. Als de rechtvaardige erbarmt Hij Zich over de rechtelozen naar hei woord van den dichter in Zijn koningspsalm: Hij zal ellendigen regeeren. verbrijzelen wie verdrukt. Aan armen, uit gena, zal Hij Zijn hulpe ter verlossing toonen. Hij slaat hun zielen gade. En Hij straft wie den rechtsstaat schendt en zai den onderdrukker verbrijzelen.

En dit alles moest Johannes schrijven, opdat het zou worden gelezen en gehoord in de gemeenten. Daar kwamen en komen samen de vervolgden en verworpenen, de armen en ellendigen en die geen helper hebben. Zij zoeken onder het lezen en hooren hun troost en licht, want de zeven lampen voor den troon branden en zijn tevens de zeven oogen van het Lam. Zij stralen in onze donkerheid en maken onze raadsels tot geheimen.

De lampen branden, steek uw licht maar op, hier bij het Lam, die tevens de kaars is, welke de Stad verlicht. Het is laat en de avond daalt snel, maar feller zullen de lampen voor den troon branden, de oogen van het Lam schitteren en gelijk een bliksem, die van het ééne einde des hemels tot het andere einde des hemels schijnt, alzóó zal de toekomst van den Zoon des menschen zijn.

Niemand zal zich kunnen verbergen, de lampen branden èn steken in brand; de oogen van het Lam verlichten in recht en genade.

Daarom, mijn lezers, mag de gemeente Gods niet somber zijn ook op den avond van deze wereld, wier gedaante voorbijgaat. Zij mag ook niet cynisch zijn, wrevelig of spottend, gelijk de wereld heden is. Ook mogen zij niet twijfelmoedig worden, het boek ligt toch in de handen van het Lam, met zijn zeven oogen, zoodat Hij ons zelfs kan zien als we in het verborgene zuchten en ons leven zal Hij leiden zóó dat wij verwonderd staan over Zijne trouw, liefde, wijsheid en macht. Als de engel der gemeente het Woord bedient, fonkelt het leven en wordt weer vertrouwen gewekt. Zouden wij niet verheugd zijn dat we niet in vreemde handen zijn gevallen en met de menschelijke geschiedenis ook nooit meer in vreemde handen kunnen komen, omdat de Zoon des menschen het boek met zijn zeven zegelen in handen heeft! Ziet, dan gaan wij met Asaph in het heiligdom en belijden wij dat wij in onze raadselen onwijzen waren, een groot beest bij God zelfs, een behemoth, maar nu zien we het weer: Gij hebt mijne rechterhand gevat, Gij zult mij leiden door Uwen raad en in heerlijkheid opnemen. Sela.

Kennen we nu het verdere verloop der geschiedenis? Neen, maar het raadsel is in het heiligdom geheim geworden, en zeo aanbidden wij Hem, die leeft in alle eeuwigheid. In den hemel breekt een gejubel los... Alleen het over-nemen van de boekrol door het Lam is genoeg om te gaan zingen. En dan is het geen lofzang op het doorzichtige van de geschiedenis, doch... een lofzang op het Lam.

Dit overnemen, het is nauwelijks noodig om op te merken, wil natuurlijk niet zeggen dat de Vader nu niet meer regeert, want God is in Christus. De Vader regeert door den Zoon en de Zoon doet wat Hij den Vader ziet en hoort doen.

God regeert in overeenstemming met het volbrachte werk van Christus. Het boek is niet te ontwarren door ons denken, laat het ontwarren en openen over aan het Lam. Doch gij mijn ziel, het ga zoo 't wil, stel u gerust, zwijg Gode stil...

Laten we het ontwarren volkonjen opgeven en tevreden zijn om te mogen toezien door de zeven oogen van het Lam op den gang van het wereldleven.., en te reikhalzen naar Zijn wederkomst.

Dan zijn wij in vreugdevolle verwachting tot en voor den eeuwigen dag.

Dan hebben we er eenig begrip van wat Paulus bedoelde toen hij schreef aan de gemeente van Rome: het gansche schepsel zucht en is als in barensnood tot nu toe... verwachtende...

Nu kunnen wij het onbegrepen leven aanvaarden; stooten ons niet aan het geheim. Dat deden wij toen het raadsel was, nu leeren wij aanbidden. We aanvaarden het onbegrepene vat*-de onbegrepen geschiedenis. We zijn met de wereld van heden niet vragensmoede, zoodat zij vlucht in het noodlot of de wanhoop en zij zingt in arrenmoede, vertwijfeld en vol vijandschap: houd er de moed maar in... na ons de zondvloed! Die geluiden vangt ge toch zeker wel op, in deze of andere bewoordingen? Stel nu daar tegenover het meeleven in dit eeuwig oogenblik der overname, het wonder van het Lam. Zoo komen wij ook door dezen tijd heen, al zal het ons nog kunnen gaan als Habakkuk, in wiens beenderen verrotting kwam en die beefde toen hij de redenen Gods had gehoord; maar weldra doorbreekt in dezen jubel: als er geen rund zal zijn in de stalling en het werk van den olijfboom liegen zal, dan nog zal ik opspringen van vreugde in den God mijns heils. Ook nu kan de rechtvaardige alleen door het geloof leven. Zoo hebben wij de niets-begrijpenden, maar de gegrepenen, een goede hope in genade! Hij zal uit-en doorhelpen! De wereld wordt oud, maar nieuw is de kracht, waarmee het Lam regeert en Zijne kracht wordt in onze zwakheid volbracht.

En als het dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de 24 ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen.

De uitwerking in den hemel van het nemen door het Lam van het boek uit de rechterhand Desgenen, die op den troon zat, vraagt nu onze bijzondere aandacht. Ze juichen niet: nu kennen wij het verloop der geschiedenis, neen, die kenden ze niet, maar zij prezen het Lam. Zij zien nu den Christus met het-verzegelde boek in Zijne handen en Hij opent de zegelen. Dat verblijdt hen, want hierin wordt de Zoon verheerlijkt door den Vader. Lezers, is dat nu ook vermaak voor uwe ziel, te hooren en te zien dat God wordt verheerlijkt en de Zaligmaker verhoogd? Hebt gij het goed als God in Christus glorieert, of... moet ge gevoelige genietingen hebben om tevreden te zijn? Dat is een bewijs dat uw leven nog maar al te zeer staat in het teeken van uw eigen bestaan.

Bovendien, meent ge dat het genieten van deze hoogheerlijke werkelijkheden bui-

ten het gevoel omgaat? Maar dit is het waar het op aan komt dat wij gelooven in Hem, dien de Vader gezonden heeft en rusten in Zijn volbrachte werk. Dan juist kunnen we ons met vreugde keeren naar de aanschouwing van het verheerlijkte Lam.

Komaan, leef mee als we eerst een oogenblik letten op de zangers en aanbidders daar voor en rondom den troon. De gansche hemel is in beweging. De vier dieren, de 24 ouderlingen, engelen en zaligen, zijn in deze aanbidding en in dit gezang betrokken.

Het is van belang erop te letten dat dit nemen van het boek door den Heere Christus hen vervoert tot aanbidding en tot zingen van lof en dank.

Zoo zien we nu het hebben van het leven buiten zichzelven in Christus, leven uit, voor en om Christus, tot heerlijkheid des Vader, door den Heiligen Geest. Zullen wij eenmaal met hen zijn dan is ons noodig hun thans gelijkvormig te zijn. De hemel moet in ons zijn, de beginselen der eeuwige aanbidding en der vreugde, voor wij in den hemel kunnen zijn. Wij moeten hemelsch zijn om in hemelsche plaatsen te kunnen toeven.

We komen niet in het hemelsche koor als wij het lied in de grondtoonen niet kennen dat daar wordt gezongen en ingaan in hun heilige melodie en harmonie.

Ziet, ze zijn allen vol van leven en vreugde daar in, vóór èn rondom den troon, den ganschen hemel door. Zoowel de vier dieren als de 24 ouderlingen, vertegenwoordiging van Gods gemeente. God is een God der levenden en niet der dooden. De levenden zullen U loven... gelijk ik heden doe. Maar hoeveel levenden zijn onder de duizenden lezers, en hoeveel /evenden zijn lovenden en aanbidders?

We kunnen de levenden er niet uit kiezen maar bidden God dat velen gaan leven en ontwaken uit den dood om op te staan tot een nieuw leven. Dat velen, die aanvankelijk leven, doorbreken in het leven en in Hem openbaar worden, die het leven is. Hoeveie dorre zielen in het levende Sion! Gij hebt in des Heeren huis, in uw woning een lied aangeheven, maar was er levende lef in? Daar, rondom den troon is alles vol van leven en vreugde, alles ziet op naar het Lam, daar in het midden van den troon met den Vader, die Hem maakte tot Zijn troongenoot.

Ze zijn ook allen van één gevoelen. Ach dat geldt van nauwelijks twee in de kerken en gezelschappen. Droevig, niet waar? Vader, Ik wil dat zij één zijn, gelijk Wij één zijn. Gij in Mij en Ik in II.

Zeker, ik weet .wel bij brand en grooten nood blijkt dat ze toch wel één zijn. Ge kunt toch niet zeggen: dan moet God maar maken dat er brand is, doch gehoorzamen in de liefde aan Zijn oproep: weest allen van één gevoelen.

Daar boven volkomen gelijk van gevoelen en één van hart, vallen ze neer voor het Lam in aanbidding. Dat is hierbeneden anders. De één zucht, de ander klaagt, een derde heft een lofzang aan; de een kruipt, de ander loopt, een enkele is in de loopbaan met grooten spoed voortsnellend... Soms denkt ge, het is gemakkelijker met de slak in de ark te zijn dan onderweg. Toe, schiet nu een beetje op. altijd weer dat oude praatje, diezelfde klaagtoon, kom aan... haastende tot den dag Gods, wanneer de hemelen met een gedruisch zullen voorbijgaan en de élementen brandende zullen vergaan.

Hoever is vaak de aanbidding te zoeken en de lof, die toch betamelijk is?

Allen zijn vol heiligen eerbied.

Ze vielen neder voor het Lam.

Beter plaats om te aanbidden is er niet, want Hij is het, die voor Zijne gemeente bidt, de Voorbidder, de dankzeggende Hoogepriester tevens. Soms wordt bij die aanbidding voor Zijn aangezicht slechts amen gezegd. Daarbij verkeeren allen in lofzeggende gestalte des harten. Ze hadden allen hun citer, en geen enkele was ontstemd.

Waar is uw citer, uw "speeltuig, om den zang te begeleiden? Is uw instrument soms in reparatie, of... zoek? Neen, klaagt er een, mijn harp hangt aan de wilgen, ik verkeer in ballingschap en hoe zou ik een lied des Heeren zingen in een vreemd land? (Ps. 137). Toch is er in Babel wel gezongen, gekeerd met het aangezicht naar Jeruzalem. Soms kunt ge nog wel een stichtelijk woord spreken maar niet zingen! Dan weer is de lofzang in stilheid tot God in Sion.

Hier zijn allen gereed voor aanbidding en gebed. We hooren de zielen onder het altaar roepen: hoe lang, o heilige en rechtvaardige Rechter, wreekt gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde zijn?

We hooren den verlangenden roep: de Geest en de Bruid zeggen: kom!

Gij zijt waardig dat boek te nemen... De gansche Kerk Gods verheugt zich in het Middelaarschap onzes Heeren. Christus, staande tusschen God en mensch en die beiden vereenigend is de vreugde van allen, die den Heere vreezen. En zoo zien zij dat de werking der voorzienigheid niet los staat van den Middelaar, maar ligt in Zijne handen, zoodat de voorzienigheid niet kan worden gescheiden van de bediening der genade.

Gij zijt waardig dat boek te nemen en zijne zegelen te openen...

Oók over het laatste verheugden zij zich in den hemel, en deze vreugde moet doordringen tot de kerk op aarde. Doch, gij mijn ziel, het ga zoo 't wil, zwijg Gode stil, Zijn hulp zal blijken... En zij aanbaden Hem die leeft tot in alle eeuwigheid... en hier beneden heffen wij den lofzang aan: wie zal ons scheiden van de liefde van Christus, honger, of benauwdheid, of naaktheid, of zwaard... En wij zien in den geest het vast gebouw van Gods gunstbewijzen naar Zijn gemaakt bestek verrijzen. Zoo is er gemeenschap van de kerk op aarde met die in den hemel.

Over de vier dieren en 24 ouderlingen spraken wij reeds, ze vielen voor het Lam neder in zalige aanbidding. Bij de ontsluiting van de zeven zegelen komen er nog uitzonderlijke oogenblikken van lof en aanbidding als Jezus als Koning heerscht en Zijne vijanden vernietigt. Het is Johannes een lust dien naam: het Lam, te herhalen, hij proeft er den zin van, smaakt er de zaligheid in. Het Lam is middelpunt van dien wonderen cirkel; vanuit Hem wordt alles recht gezien in hemel en op aarde. De raadselen vervagen en de geheimen komen op, opdat wij te dieper aanbidden. Raadselen toch vragen om een oplossing, kwellen ons denken, maken ons hart peinzensmoede, maar geheimen bieden stof tot aanbidding, altijd weer.

*

Hebbende elk citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerks, welke zijn de gebeden der heiligen.

De hemelsche dienst breekt door in muziek en zang. Hoor maar: hebbende elk citers en straks volgt: en zij zongen een nieuw lied...

De Christus, de Leeuw uit Juda's stam, het Lam, heeft het boek genomen, voert het wereldregiment met den Vader, en nu grijpen allen naar hun muziekinstrumenten om te spelen en te zingen, zij willen bejubelen de regeering van onzen Koning, door den Vader gezalfd over den berg Zijner heiligheid. Citers worden aangedragen, muziekinstrumenten, vele en eenvoudige van teeder geluid. Ziet, niet slechts woorden worden gezongen, maar ook muziek wordt gemaakt in den hemel. Daarmee wijst de apostel ons op de schoonheid van het hemelleven. Hij heeft het in zijn visioen gehoord en gezien dat citers werden aangedragen en bespeeld. Zeker, het is visioen, uitbeelding van de werkelijkheid, doch slechts ten deele die werkelijkheid zelf. Deze zal nog ver overtreffen wat wij kunnen vermoeden en afleiden uit de gezichten van den ziener van Patmos, die eenmaal aanlag aan de borst van Jezus.

De toon der muziek wijst heen naar Gods ondoorgrondelijk leven. Muziek, echte muziek, is reeds nu en hier een grensgebied vol wondere bekooring. Echte muziek kan ons meeslepen, ons opvoeren uit het alledaagsche leven in hoogere spheren. En het is waar, velen van de eenvoudigen hebben weinig gevoel en gehoor voor muziek, in haar wezenlijke schoonheid, maar dat zal in den hemel anders zijn. Doch, we letten erop dat de muziek van de citerspelers er was mede om het gezang te begeleiden en in tonen te vertolken wat in woorden werd gezongen. Muziek in den waren zin des woords is wel genoemd een afglans van het denken der engelen.

Calvijn zegt ergens: „Waarlijk we weten bij ervaring, hoe groote kracht van de muziek uitgaat; zij kan de harten der menschen ontroeren en in gloed zetten; zij doet hem God prijzen met grooter kracht en vuriger ijver. Onder de dingen, die het hart des menschen verheugen, neemt de muziek de eerste, althans een der voornaamste plaatsen in. We moeten haar als een tot dat doel bestemde gave Gods beschouwen."

Muziek wordt gemaakt, zij hadden elk citers... Met het leven zelf in de schepping is de muziek geboren, zooals uit hoofdstuk vier blijkt in het scheppingsleven. De zee zingt en de boomen des wouds klappen in de handen, dat is muziek en zang der schepping. Deze muziek wordt geboren.

thans, hier in hoofdstuk 5, wordt muziek gemaakt met de genomen en gekregen citers, om God te verheerlijken.

Ook het zingen en de muziek der schepping vraagt een mond en een instrument in het sluitstuk en pronkstuk der schepping, de mensch, herschapen naar Gods beeld, geroepen uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht, om het over te nemen en op te nemen in de muziek èn het lied der verlossing.

Hoe kan ons hart verlangen naar die eeuwige schoonheid in hare werkelijkheid der eeuwigheid, om Hem groot te maken, die Zijn schepping redt door den Zoon Zijner liefde, die alles bijeenvergadert wat in den hemel en op de aarde is. De 24 ouderlingen maken muziek, en zingen met engelen en levende wezens, alles verschijnt rondom den troon, die zetel werd van den Zoon in Zijne koninklijke macht en majesteit. En van daaruit doordringt de muziek en de zang de gansche schepping, straks als de eerste dingen zullen zijn voorbijgegaan.

Wie wel eens zijn oor te luisteren heeft mogen leggen, in het geloof, aan den safieren dorpel des hemels, heeft eenig vermoeden van al den rijkdom der heerlijkheid, die uitstroomt uit de stad, die fundamenten heeft; heeft eenig vermoeden met heimwee en verlangen, naar de toekomende eeuw.

Muziek en zang zijn teekenen en uitingen van de hemelsche vreugde over de heerlijkheid van den Christus, die met den Vader gezeten is in Diens troon.

Johannes ziet de citers aandragen, hoort zingen, bij de overname van het boek met zijn zeven zegelen door het Lam.

Hier is de vertolking van de vreugde van Gods gemeente in den hemel over het Rijksbewind van Koning Jezus. Als zij de verwarring zien op aarde, de gruwelen der ongerechtigheid, gaan zij toch door met zingen, want zij beleven dat het goed is wat Hij doet, en Zijne goedertierenheid duurt in eeuwigheid.

Zouden wij daarvan iets kunnen leeren hier beneden? Het is goed... door weeën en plagen heen. Zeg broeder, waarom ben je zoo opgeruimd, terwijl alles tegenloopt? Wel, omdat de Heere goed is, en Zijne goedertierenheid is eiken morgen nieuw. Hij heeft opnieuw gezegd: weest in geen ding bezorgd, want Ik zorg voor u.

Ach, wat zijn we toch vaak ongeloovig, ongeduldig, kniezerig, alsof er geen God in Israël ware, geen balsem in Gilead. Doch, gij mijn ziel, zwijg Gode stil, Zijn hulp zal blijken... Hij is de God van mijn betrouwen.

Maar de ouderlingen hadden niet alleen citers maar ook gouden fiolen.

Wat zijn dat, gouden fiolen, zijn dat ook muziekinstrumenten? Neen, dat blijkt wel uit hetgeen verder wordt gezegd, zijnde vol reukwerks, hetwelk zijn de gebeden der heiligen. Deze fiolen zijn wijde schalen, ondiepe schotels, van wijden omvang. Ze zijn van goud, dat wijst op den heerlijken dienst waartoe zij worden gebruikt. Die gouden fiolen zijn beeld van de aanbiddende harten, vol van lof, dank en ze-I gening. Nu zijn onze harten nog zeer eng, bekrompen, maar wij hebben gegronde hoop dat zij zullen verruimd worden, , als wij afscheid nemen van deze wereld, wier gedaante voorbijgaat, om in te gaan in het Vaderhuis, verwijde harten vol van lof en leven, verruimde harten om God groot te maken.

Met vuur van het gouden altaar des hemels wordt het reukwerk des gebeds ontstoken. En de geur des gebeds, van den biddenden en dankenden Hoogepriester doorgeurt den hemel. Hij leeft altijd om voor ons te bidden, belijdt de apostel. Anders kwamen wij niet tot het leven en bleven niet in leven; zouden wij niets kennen van lof en dank en gebed.

Wijde en volle schalen van reukwerk worden gedragen in het hemelsche heiligdom en ontstoken, zoodat de, rook opstijgt. Maar de rook is enkel geur en vermengt zich met de voorbede des Zoons in den troon.

Deze gebedsbediening werd in den dienst der schaduwen afgebeeld in het gebrachte reukwerk op het gouden reukaltaar, ontstoken met vuur van het brandaltaar.

Welk een stroom van aanbidding gaat er op voor den troon. Schalen vol reukwerk worden aangestoken, verbranden tot liefelijken reuk Gode, en toch blijven de fiolen altijd vol.

Doch de kerk op aarde mag ook reeds iets van dit bidden en lofzeggen verstaan en beoefenen. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in der eeuwigheid. Zoo is er het leiden der wereldhistorie door Jezus, maar met Zijn medelevende Kerk in den hemel en op de aarde. Uw wandel zij in de hemel, vanwaar wij ook den Zaligmaker verwachten. Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. Het reukwerk in die schalen zijn de gebeden der heiligen.

Deze zijn Gode zeer aangenaam, en stijgen op als een liefelijke reuk voor Zijn troon. De uitwerking dezer gebeden en lofzeggingen komen later in de Openbaringen ter sprake, hier is het om de hoofdgedachte te doen, dat in den hemel aanbidding en .lof immer opstijgen voor den troon. Maar ook gebeden en smeekingen, al is het dan niet gemengd met smart. Immers óók in den hemel is nu nog een tusschentoestand bij de afwikkeling van de rolle des boeks in de historie van Kerk en wereld, die naar het einde voert, van den jongsten dag, van opstanding der dooden, wereldbrand en vernieuwing van hemel en aarde.

Er is nog beweging en de afwikkeling der historie blijft in den hemel niet onbekend, zooals wij in deze visioenen leeren, ook al blijft het hoe en de mate ons onbekend. Maar wij weten dat als Babyion valt, er een gejuich opgaat in den hemel. De Kerk leeft mee met haren Koning, op hemelsche wijze, overeenkomend met haar aard in dezen tusschentoestand. De kerk in den hemel is niet werkeloos, noch afzijdig van het werken Gods. Neen, zij leeft mee, wordt erin betrokken en als de zegels in den hemel worden geopend, krijgen zij kennis van hetgeen gaat geschieden op aarde.

Is er nu in ons leven iets van deze gebeden, die in den hemel worden gehoord en daar in volle stroomen als offergeur den troon omhullen in de voorbidding van den Zoon. waarin de gebeden der heiligen worden opgenomen?

Welk een verschil met onze beste gebeden en die van de heiligen voor den troon. De zonden onzer heilige dingen moeten worden verzoend. Vaak bereiken wij den troon niet eens, en is het als met den rook wanneer de wind omlaag is, dat de rook neerslaat, zelfs het vuur wil niet branden en dooft.

Ach, wat zijn onze gebeden heden nog, zelfs als ze eens vurig en indringend mogen zijn. Ja, het is wel waar dat ze macht doen bij God. Elia was een mensch van gelijke bewegingen als wij en op zijn gebed regende het niet in drie jaar en zes maanden. Maar ach, hoe slap zijn vaak onze smeekingen en dankzeggingen aan den troon, hoe vaak storten wij onze harten uit in eigen hart en niet in Gods boezem!

Helaas, hoe zwaar is het te beginnen met den Geest des gebeds en ermee te eindigen vanwege den verdorven aard van ons hart, vanwege ook de inblazingen van den vader der leugenen. En toch kennen wij den Geest der genade en der gebeden, die in ons bidt en met ons bidt, zoodat de Geest van Christus ons bidden reinigt in Zijn zoenverdiensten en bovendien Zijne voorbede ontzondigt ons bidden en danken en zóó worden de gebeden toch een welriekend offer Gode.

De gebeden der heiligen... Hier wordt niet gesproken van de gebeden van de menschen in het algemeen, maar van die der heiligen. Daar behoort op aarde óók onder de tollenaar, die op zijn borst slaat en uitroept: o God, wees mij zondaar, genadig.

Daar behoort de boetvaardige zondares bij, die Jezus' voeten natmaakt met hare tranen. Onder de heiligen treffen wij aan Paulus als hij belijdt: om deze oorzaak buig ik mijne knieën voor den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus.

Heiligen in Christus, afgezonderd door den Geest des Heeren. In beslag genomen door Christus, heiligen en beminden.

Deze gebeden zijn samengesteld uit kostbare genadegaven des Geestes. Het reukwerk toch brengt onze gedachten bij hetgeen gebeurde in den tempel, kostelijke specerijen, dooreengemengd werden ontstoken op het reukaltaar.

Het was en is een gewoonte in de heete landen om door het verbranden van welriekende stoffen de onaangename geuren te verdrijven, óf de door warmte ontzenuwde krachten te prikkelen en alzoo op te wekken. Bij feestelijke gelegenheden werden de dischgenooten met welriekende olieën gezalfd en met geurige kruiden bewierookt (Spr. 27 : 9). Den goden rooken zal wel inhouden wierook voor hen verbranden en niet slechts offeren. Bij tal van offers werden welriekende kruiden verbrand. Bij de toonbrooden moest bij eiken stapel zuivere wierook gevoegd worden, dat bij het brood als een aandenkingsgave

moest dienen. In Numeri 7 wordt meegedeeld wat is geofferd na de oprichting en heiliging van den tabernakel, daaronder komt twaalf maal voor dat zij offerden: een reukschaal van tien gouden sikkelen vol reukwerks.

Het eigenlijke reukoffer werd tweemaal per dag gebracht, des morgens vóór en des avonds na het brandoffer (Ex. 30). Met een zilveren pan moesten gloeiende kolen van het brandaltaar worden gehaald die in een gouden pan werden overgestort en dan ging de dienstdoende priester in het heilige en stortte het vuur op het gouden reukaltaar waarop dan de specerijen werden geworpen en een zuil van rook en geur steeg omhoog en trok tot achter het voorhangsel in het heilige der heiligen. Het gebed is voor alles de geestelijke offerande, die Gode aangenaam is door Jezus Christus. (1 Petr. 2:5).

Aangename specerijen samengesteld naar apothekerskunst. Gij kent die specerijen wel bij de offeranden en het reukoffer? Daar is nu het geloof, de hoop en de liefde, ootmoed en het vertrouwen, naar apothekerskunst samengevoegd... door den Heiligen Geest.

En, daarop wezen wij reeds, de specerijen moeten branden anders verspreiden zij geen geur zooals behoort. Correcte gegebeden naar den vorm en de woorden, van nederigheid maar... zonder vuur, niet aangestoken, klimmen niet op ten liefelijken reuk naar boven.

Kom, hoe is het met deze gebeden, met de gouden fiolen, schalen vol reukwerks, bidt zonder ophouden, waakt in hetzelve met dankzegging. ' |

De gebeden der heiligen. "Zoo wordt het gebed van den een vereenigd met dat van den ander. Hier is de gemeenschap der heiligen. Daardoor worden de schalen vol en rijker gevuld, want de Geest der gebeden is niet bij allen gelijk werkzaam. Zoo zullen Gods kinderen eenmaal tezamen kennen welke de lengte en de breedte en de diepte en de hoogte is van de liefde

Gods, die de kennis te boven gaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 november 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het Lam Gods in de heerlijkheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 november 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's