Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De lachverwekker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De lachverwekker

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 21 vers 3 en 6: En Abraham noemde den naam zijns zoons, die hem geboren was. dien hem Sara gebaard had: Izaak.

En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al wie het hoort, zal met mij lachen.

Door samenloop van omstandigheden kunnen we maar één adventsstof behandelen, omdat het volgende nummer een Kerstoverdenking vraagt.

We zullen dus moeten samenvatten. Het is een merkwaardige adventstext zeer zeker, die niet tot de meest bekende behoort, of wel... waarin men geen adventstext kan zien. En toch is het dit wel. Want in Izaak zal u het zaad genoemd worden, zegt de Heere en... het zaad nu is Christus, zoo heeft Abraham in zijn kind een schaduwbeeld van Christus gezien, en diens dag aanschouwd. Daarom doen wij de Schrift geen geweld aan, noch zijn belust op vindingrijkheid wanneer wij heden bij deze stof stilstaan en de adventsgedachte naar voren brengen.

Het is een liefelijke textstof, die ons brengt in de geboortekamer van een kind des wonders, een kind door genade geschonken, een kind dat bijzondere vreugde bereidde aan zijn ouders, maar ook aan degenen, die kinderen Abrahams zijn.

Het is opvallend dat in deze geschiedenis een zekere breedsprakigheid is, die weldadig aandoet, alles wordt verteld en nog eens oververteld.

Het is alsof de schrijver er niet over uit kan en herhaalt om zich te vermaken en zijn lezers tevens. Dat kent ge toch ook wel in natuurlijke dingen zelfs. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over, zegt het spreekwoord. Maar kent ge den overvloed des harten van het heil des Heeren, van de verrukkingswekkende daden der genade? De jonkvrouwen, die sprekende worden gemaakt door den most van Pinksteren; de jongelingen, die profeteeren van de groote daden Gods.

Komaan, lezers, kan ik u meenemen in dezen bloemenhof, hebt ge handen om te plukken, hebt ge een orgaan om als de bij er in te kruipen en bestoven er uit te komen om honing te maken voor den korf?

Alles werd hier gezegd en nog eens overgezegd om het onzegbare uit te drukken. Het is gansch onbevattelijk, de geboorte van dit kind des ouderdoms, van Abraham en Saraï. Men komt er nooit over uitgesproken of gezongen.

Aan stokoude lieden, op hun laten levensavond, is een kind geboren; een zoon, een lief jongske, waar zooveel jaren op was gehoopt en dat zoo vurig was begeerd. Wie heeft er ooit van gehoord: een honderdjarige een kind — na den zondvloed —! Om dit kind was vurig geworsteld, want dit kind is zoon der belofte en die belofte had de vader geloofd, maar... de vervulling bleef uit, en de belofte werd herhaald keer op keer. Een kwarteeuw was sedert de eerste toezegging verloopen. Abraham is honderd jaar oud en zijne vrouw negentig jaar.

En de Heere bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had en de Heere deed aan Sara gelijk Hij gesproken had (vs 1).

Ja, dat doet de Heere altijd, daarom, medereizigers naar Sion in eiken weg: zoo Hij vertoeft, verbeidt Hem want... Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven.

Ze hadden geleefd op hope tegen hope, al was Abraham niet ongeloovig geweest zonder meer, maar... maar het heeft toch wel eens weinig gescheeld... en de wegen, die hij ging om de belofte over te brengen op een ander... heeft hij dan toch de grens des geloofs overschreden, de vader der geloovigen? Zwijg stil, en houd oog en hart gericht op dit woord: braham heeft niet getwijfeld aan de belofte Gods door ongeloof, Hij heeft tegen hoop op hoop geloofd (Rom. 4:18 en 20). Maar wat daarin ligt opgesloten weet alléén wie het ervaart, wat het zegt te worstelen met en om de belofte. De belofte was hem toebetrouwd als een schat, maar die men hun aldoor wilde ontrooven. Jaar na jaar gleed voorbij en... de vervulling bleef uit! Maar de Heere gedenkt toch wel aan zijn verbond en brengt Zich te binnen de gedachten Zijns harten. Ziet eens hier, lezers, als er zijn, die in bange worsteling leven om de belofte Gods, denk er dan eens aan, dat God er óók mee bezig is. Ja, reeds eeuwig vóór Hij sprak! God stond ervoor in, maar Abraham deed er bijkans afstand van en Sara... geheel, bij oogenblikken. Weet wat het is, vast te houden omdat God niet loslaat. Ik kan niet anders dan uitzien, wachten met verlangen en hoop naar den dag van de beloofde wederkomst. Zoo kan het ook zijn met het verlangen naar de komst van den Zoon des menschen, naar de komst ook in het hart om Hem te omhelzen en vast te houden, te brengen in de binnenkamer dergene, die ons heeft gebaard.

Een zoon uit Sara! Heeft Abraham niet getracht een plaatsvervanger te krijgen uit Hagar, mede op aandringen van Sara? Maar dë Heere houdt woord en zegt van-Ismaël: deze zal de erfgenaam niet zijn, maar, die uit uwen lijve zal voortkomen. Zelfs als God met haast iets wil doen, behoeft Hij Zich toch nooit te haasten, want voor Hem is nooit een ding onmogelijk, of de gunstige tijd gepasseerd.

Abraham heeft gebeden: och, dat Ismael voor Uw aangezicht mocht leven! En ach, Sara had er om gelachen in ongeloof dat zij in haar ouderdom zou baren.

Maar de Heere heeft woord gehouden. Dat deed en doet en zal Hij altijd doen; daar drijf ik op, op die eeuwige onveranderlijke trouw des verbonds!

Eigenlijk was het de belofte, die baarde en door haar kracht levensvatbaarheid en ontvankelijkheid de levenskiem in Sara wrocht. Zijn woord is toch levend en krachtig en Zijne toezegging vol vermogen. De kracht Gods is er in. En nu: het kind is geboren. En Sara baarde Abraham eenen zoon in zijnen ouderdom op den gezetten tijd, dien hun God gezegd had (vs 2).

Ja, de Engel des verbonds is bij deze geboorte tegenwoordig geweest. Hij zeide toch, die vierde, ge weet wel, de Zoon, die aan Abraham als een mensch verscheen — in het volgende jaar zal Ik wederkomen! "Zoo heb ik deze twee dan toch werkelijk bij elkaar in de tent van Sara-Christus-Izaakü Hebt ge daar ooit op gelet? Eeuwig wonder, daar in de tent van Sara... daar was Christus, daar stond Hij bij Izaaks kribbe in Sara's tent.

De zoon die hem geboren was (vs 3). Hem, dat is den afgeleefden grijsaard,

dien hem Sara, de stokoude had gebaard Ze had eenmaal met de belofte voor zich zelf afgerekend, en Hagar aan Abraham gegeven. De uitvoerigheid waarmee alles wordt verhaald, moet ons diep inprenten: dit is van den Heere geschied, ondanks alles wat er tegen scheen; het is een wonder in onze oogen. Geboren door Gods macht er genade. Gods vrije goedheid voert heerschappij zoowel in den oorsprong als in den voortgang der Kerk. Kinderen Gods worden alléén ger-rren uit water en Geest, hun oorsprong is en blijft een > wonder, door het wonder Christus. Ja, het zaad is het wonder Zelf. Dit kind, het Kindeke. Het Woord is vleesch geworden en heeft'onder ons gewoond...

Abrahams oude strakke oogen zien op het kind daar in de tent van Sara, aan haar borst gelegd ter voeding en Hij is zeer verwonderd over dit kind der belofte. Zoo deed in dit kind de Heere het licht der levende hope opgaan. Hier wordt trapsgewijze de belofte des paradijses onthuld, hier gaat de knop open en geeft liefelijken geur.

Deze geboorte was de Oud-Testamentische gebeurtenis, die profetie, onderpand en type was van de geboorte van den Heere Christus in den stal, het Wonder... „Wie dus Gods werk in Izaks geboorte behoorlijk en voorzichtig wil nagaan, moet noodzakelijk bij de belofte beginnen, God bedriegt nooit met ijdele beloften de menschen en Hij is niet minder waarachtig in het geven van hetgeen Hij beloofde, als in het beloven zelf, mild en vrijgevig, " merkt Calvijn hier op.

Verder noemt zijn mond den naam van het kind, het kind der belofte, door het Woord gebaard en door Sara aan Abraham geschonken.

Izaak zal zijn naam zijn, zegt Abraham: men lacht! is de beteekenis.

Naar 's Heeren bevel: en gij zult zijnen naam Izaak heeten: men lacht!

Zoo beval de Heere en Abraham gehoorzaamt in het geloof. Sara's zoon is het kind des lachens. In meer dan één zin is dit waar, zooals ons straks nog zal blijken. Het herinnert aan het lachen van Abraham, aan het lachen van Sara in haar ongeloof en daarbij komt de spotlach van Ismaël. Maar allereerst moeten we hier denken aan het lachen des Heeren.

De blijdschap des Heeren zal uwe sterkte zijn! Verheug u zeer, gij dochter Sions! De innerlijke vreugde van Gods hart wordt gaande gemaakt door hetgeen Hij in Zijn wonderen schept. Hebt ge ooit die vreugde des Heeren in het geloof meebeleefd? Dan maakt zich wondere ontroering meester van ons hart. God is verheugd om hetgeen Hij in Zijnen Zoon schept en schenkt.

En let nu op Abraham, bij Hem is dankbare verwondering! De namen onzer kinderen kunnen bijzondere herinneringen oproepen, nietwaar? Gij kent misschien ook wel van die namen, die opleiden tot de trouw des Heeren tot de schenking Gods. Hier is een naam Izaak, om de blijdschap des Heeren te openbaren. Daar ligt het met de blijde glimlachende moeder. Het kind is een goddelijk vreugdeteeken. Een kind dat de lach wekt, omdat het iedere eigen gedachte verijdelde en alle berekening doorkruiste. Men lacht ...omdat de Heere groot is van raad en machtig van daad. Abraham noemt de bron van lach en vreugde, den naam, dien de Heere Zelf heeft meegedeeld. Het lachen vindt zijn oorzaak in de vreugde Gods over Zijn wonder in en door dit kind des wonders. Verstaat gij dit lezer, kunt ge hieruit vreugde scheppen, deelen in des Heeren vreugde!

Jezus is Gods lach, en daarom moet Hij Man van smarten zijn! Onbegrijpelijk, lachen door tranen en smeekingen, door bloed en angst.

Te dier ure verheugde zich Jezus in den geest en zeide: Vader, Ik dank U dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt ze den kinderkens geopenbaard, ja Vader, alzoo is geweest het welbehagen voor U.

Hier in de tent van Sara is de schaduw van de geboorte van Christus. Gods hoogere gedachte lacht over ons en in ons geslacht door genade. Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, gedachten des vredes en niet des kwaads.

Hier is de lach van de overwinning des Heeren over de hoovaardij van het schepsel, dat zich tegen Hem verzet en roemt in het vleesch.

Ja, van dien lach Gods in genade is de Christus in de historie, in de menschheid, de belichaming. Hebt ge het Kindeke zoo ooit zien liggen in de kribbe van Bethlehem, gewonden in doeken? Jezus is de ware vreugdebron voor God en menschen. In Hem is de lach der genade, die de zonde overwint en den duivel verslaat. De Heere schept Zichzelf vreugde in Immanuël. Hij is de eerste óók hierin. Ja, in Izaak is de vreugde Gods geopenbaard, heenwijzende naar de diepere inhoud in Christus: deze, als Hij staat in het water van den Jordaan, deze als Hij ingaat in de wolk, deze als Hij kruipt in den hof, deze is Mijn geliefde Zoon.

En voor het oude echtpaar wordt de pijn van het lange wachten veranderd in de lach der vreugde over de toch gekomen vervulling. Wat heeft Abraham afgeworsteld en Sara met hem.

En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het hoort, zal met mij lachen.

We hebben uit Sara's mond nog niet zooveel gehoord, in haar tent, maar nu gaat ze spreken, nu met haar kind aan haar borst, haar eerstgeborene en haar eeniggeborene. Daar in haar tent heeft Abraham haar en zijn zoon op des Heeren anwijzing Izaak geheeten. Sara hoort den grijzen patriarch spreken, dien zij noemde aren heer, die over haar was gesteld als aar hoofd.

God heeft mij een lachen gemaakt. De eere Zelf is oorzaak harer vreugde. Dee lach is geschenk Gods, niet gestolen, aar gekregen.

Hier is niets van de vreugde der wereld, aar van de diepe blijdschap en innerlijke reugde des harten, die in een blijden limlach het gelaat plooit; hier straalt de reugde uit de oogen en doortintelt deze. omdat God haar een lachen heeft gemaakt, niet alleen voor haar moederhart, maar voor haar geloof.

In Ismaël meende zij zich vreugde te bereiden en het bleek een wondende doorn, die haar tranen en weedom des harten heeft gekost.

De Heere heeft mij een lachen gemaakt.

Het overweldigt haar dezen zoon te zien. Nooit kunnen denken! Maar de Heere is een God, Die de dooden levend maakt en de dingen, die niet zij, roept alsof zij waren. God noemt Sara Hem, zijn naam van macht en mogendheden. God, Hij riep de wereld op uit het niet en Hij houdt haar uit het niet.

Hij schiep den Orion en het zevengesternte en houdt de zeeën in de holligheid Zijner hand. Sara had gezegd in ongeloof: het kan niet! Hier staat nog het bed en de tafel die haar hoorden in haar ongeloovig gefluister! Haar mogelijkheid, haar kansen waren voorbij. Maar Gods kansen en mogelijkheid was gebleven. Ziet daar drijf ik op in leven en sterven, mijn kansen, mijn mogelijkheden uitgeput, maar daar verschijnt nu in Christus Gods lach over mij, Zijn arm schaap, en dat wordt nu ook mijn mogelijkheid, ja mijn werkelijkheid, mijn eeuwige vreugde.

Zie Sara thans, daar in haar tent, met haar lieven Izaak aan haar borst. Abraham heeft hem zoo pas een naam gegeven, die de gansche zaak zet in Gods licht. Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft zonen gezoogd? Want ik heb een zoon gebaard in zijnen ouderdom (vs 7).

God heeft mij een lachen gemaakt. . .

Er is in het hart van Sara iets van de eeuwige vreugde door het geloof dat zich door Izaaak richt op het beloofde zaad: in uw zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. Haar vreugdelach is hemelsch, heeft iets van Gods blijdschap. Zij hoort het klokken van haar zoon aan eigen borst.

„Niet tevergeefs bereidt de Heere aan kinderen, voordat zij geboren worden, het voedsel in de borsten der moeders. Die Hij nu met de eer verwaardigd heeft om moeder te zijn, maakt Hij aldus tot voedsters en die er op tegen zijn om hunne kinderen te voeden, verbreken zoveel als in hen is, den heiligen band der natuur..' zij zijn slechts voor de helft moeder, zegt Calvijn hier.

De Heere alleen is groot, dat predikt onze text. Nu weten wij waarom God de moeder in Sara liet versterven, opdat Izaak het kind des wonders zou zijn.

God heeft mij een lachen gemaakt.

Eertijds lachte Abraham. In dien lach verweerde het geloof zich tegen de aanrollende golven van tegenspraak van het vleesch en den duivel (17 : 17). Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en zeide in zijn hart: al eenen, die honderd jaar oud is een kind geboren worden en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren?

Maar het geloof brak door en Abraham kon niet langer staande blijven, zijn ziel valt bij en in het woord der belofte en hij zinkt ter aarde in aanbidding. Zijn lachen behoort bij het eerste versdeel, maar óók bij het tweede.

Lachen, uiting van blijmoedige verbazing... of van opkomende twijfel... een stille glimlach. Er was echter nog geen bevrijde lach. Het is fel bestreden vreugde, die de aanbidding tegenhield, maar nu is er de lach der zuivere, onbestreden vreugde, want het Kind is geboren.

Hij kan nu niet meer denken:

Mijn dagen zijn voorbij, en mijn [gedachten in dit oud' lijf, gestalteloos verdord: Hij slaapt in mij, de smartelijk verwachte Mijn zoon, mijn zoon, die nooit geboren [wordt — I

Ook Sara had gelachen (18:12). En Sara hoorde het aan de deur der tent, welke achter Hem was... Zoo lachte Sara bij zichzelven...

Ja, de Engel des verbonds bracht Zelf de boodschap. En de bedoeling was, toen Hij tot Abraham sprak, dat Sara het zou hooren. Maar de natuur zoekt altijd aan het geloof het zwijgen op te leggen, tot smart des Heeren en schade der ziel.

God zegt: Sara zal een zoon hebben. Waarom hebt gij gelachen? En bij het lachen voegt zij een leugen om haar ongeloof te verbergen. Let ge er wel op, hoe hier het kruis is opgericht en de ergernis zich openbaart tegen het wonder des Heeren? Het kan niet... het kan niet! Wat, het kan niet? Zou voor den Heere iets te wonderlijk zijn? Geen van Zijne gedachten zal worden afgesneden!

Nu is haar lach heilig, uiting van de vreugde des geloofs. God heeft mij een lachen gemaakt. Het eerste levensteeken van het pasgeboren kind zijn tranen, het schreit. Maar het eerste teeken van bewust leven is de lach om het kleine mondje. Moeder roept er vader en de broertjes en zusjes bij!

Maar hoe zullen wij lachen? Tot het lachen zeide ik: gij zijt uitzinnig en tot de vreugde wat maakt deze? De wereld lacht luchthartig. Ze lacht en weent zich dood. Het hart zal ook in het lachen smart hebben en het laatste van de blijdschap is de droefheid. Wat valt er eigenlijk te lachen op deze gevloekte aarde onder het gericht?

God heeft mij een lachen gemaakt; al die het hoort zal met mij lachen. Er is geen geboortevreugde zonder adventssmart en verlangen. Verlangen naar het Kind, verlangen naar God, begeerte naar verzoening en leven en vrede. Hoort ge dien vader niet zeggen, toen hij zijn kind, dat hij zoo zielslief had, ten grave moest brengen: nu zal ik nooit meer kunnen lachen? Maar dit herstelt zich, al blijft wellicht een lidteeken levenslang. Maar de natuur herneemt haar rechten. Het is waar, vooral in eigen ooren klinkt hun lachen valsch. Maar hoe diep buigt het leed terneer wanneer wij schuldenaar worden voor God, geknakt en verslagen van geest, geen uitkomst en geen toekomst! Werk dat maar uit, lezers, want ik moet heden samenvatten! Nooit meer lachen, omdat ij een blik hebben geworpen in den eeuwigen jammer, die ons wacht... als er geen wonder van genade geschiedt. Er is buiten Christus geen reden tot wezenlijke vreugde. Alléén de beloften des Evangelies kunnen bij wijle troosten en bemoedigen.

Kan er geen lachje meer op overschieten. kom, is dan de hand des Heeren verkort? Er is toch genade in overvloed in Hem. die de lachverwekker is! Als ik nu glimlach zegt ge: lach niet om mij, want ik ben zoo nameloos ongelukkig. Stil. ik lach niet om u. maar over u, het komt goed, het wordt Kerstfeest. Gij zult zeggen eenmaal: ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijn geest verheugt zich in God mijnen Zaligmaker. Is uw klacht, is uw zucht, zijn uw tranen om het Kind. het Kind? Izaak is de erfgenaam van Abraham. en Jezus de erfgenaam van alles. Alles staat op Zijn naam. De zegen en de nazaat. De patriarchen hadden alles verlaten om de belofte, om de erve der heiligen in het licht.

God heeft mij een lachen gemaakt.

Het is des Vaders welbehagen dat in Hem al de volheid wonen zou; al de vergeving, al de vrede, al de zaligheid. Het Woord is geschied... Nu breekt de vreugde door. Zalige vreugde om het kind en in het Kind. En als Izaak ten achtsten dage besneden wordt, en bloed vloeit bij de naamgeving, lacht Sara en roemt. Bondsbloed vloeit... ja, Jezus is ook besneden ten achtsten dage en toen werd Hij genoemd met den naam, dien de engel had geopenbaard noch eer Hij was ontvangen in Maria's schoot. Izaak heeft geschreid bij zijn naamgeving, want de besnijdenis doet pijn, maar als Jezus besneden wordt, stelt Hij Zich onder de wet om Zijn bloed te vergieten, opdat zouden leven in het verbond, die in Hem gelooven.

Al die het hoort zal met mij lachen.

Zoo voltooit Sara haar zinvollen zin over het kind en haar lachen, haar vreugde. Wie dit hoort verneemt het ongehoorde, een kind geboren van een echtpaar van honderd en negentig jaar oud. Maar Izaak schaduwt Jezus af in Zijn wondere geboorte en wijst Jezus aan als vreugdeverwekker. Ware kinderen van Abraham zullen in gemeenschap met Sara lachen in het Kind. Gemeenschap met de vrije Sara, als echte kinderen Abrahams den Vader der geloovigen.

Het Kindeke, Immanuël, lacht Hem niet uit, noch Abraham en Sara. Indien gij Abrahams kinderen waart, zoo zoudt gij Mij liefhebben. Hier is de scheiding in de kinderen des verbonds. Ismaël lachte Izaak uit en zijne moeder Sara. Ismaël, een jongen van zestien jaar (21:9). Sara geeft acht op zijn gedragingen jegens haar zoon. De gemeente des Heeren doet desgelijks binnen en buiten haar muren, want wij weten de spotlach over het Kind en Zijn zaad is menigvuldig ook heden. Ismaël openbaart zich als vijand. Ismaël wil niet deelen in den zegen van het kind, noch in de vreugde der ouders. En Sara ag den zoon van Hagar spottende (Hebr. uitlachen, lachen met verachting). Sara is angerand als moeder. En Simeon profeteerde tegen Maria, de moeder van onzen

Vreugdeverwekker, Jezus: ook zal een zwaard door uwe ziel gaan...

Uitlachen, bespotten van den zoon der belofte is hoovaardij des vleesches. Ach, hoevelen spotten bij Bethlehem en Golgotha. Wat is er veel kerstdrukte, veel wijdingsdiensten, de menschen zijn al oververmoeid vóór het Kerstfeest is. Aan dit Kind voltrekt zich Israëls oordeel en het onz£ zoo wij niet waarlijk in Hem ons leven en onze zaligheid vinden. Werp den zoon der dienstmaagd uit, zegt straks Sara, en het Kind, die Rechter wordt, zegt: die niet gewild hebben dat Ik over hen zou Koning zijn, breng ze hier en sla ze dood aan Mijne voeten. Uitlachen, spotten met Jezus en Zijn Kerk. Indien God Hem nu wel wil, dat Hij'afkome van het kruis. Ergernis nemen aan het Evangelie der verzoening, weigeren te gelooven in dit Kind der belofte, is misdaad, is belaching ook van Zijnen eeuwigen Vader. Izaak werd bespot, uitgelachen...

Luister: „Het was een kwaadwillige bespotting; hij verachtte den nog jongen broeder Ismaël, verkeert den zegen waaruit zooveel heil voortvloeit in bespotting. Beide zijn zonen des gelachs. Izaak brengt uit moeders schoot het lachen met zich mede, omdat hij het zekere bewijs van genade als ingegrift bij zich droeg. Zoo verblijdt hij het huis van zijn vader, zoodat de blijdschap uitbreekt tot dankerkentenis. Maar... Ismaël tracht door zijn onbeschaamden en goddeloozen lach, die heilige vreugde des geloofs te doen verdwijnen. Hier is openbare opstand tegen God. Hij was zeer wel bekend met de beloofde genade, maar hij beledigt in trotschen overmoed, in zijnen broeder God Zelf, en Zijn woord en het geloof van Abraham, zijnen vader, " zegt Calvijn.

Doch gelijkerwijs toen, die naar het vleesch geboren was, vervolgde dengene, die naar den geest geboren was, alzoo ook nu. Toch was Ismaël besneden, maar zijn geslacht komt geheel buiten het verbond te staan met verloop van tijd, omdat hij nadrukkelijk het kind der belofte verwierp.

Maar kom, ik zie daar iemand, die ook gelachen heeft met Sara. Gij meent: dat kan nooit voor en bij mij, dat ik het heil zou verwerven. Waarom zou dat niet kunnen? Ik denk dat het nog niet volstrekt noodzakelijk is, anders zoudt ge dit station voorbij zijn en liggen kermen voor God om redding uwer ziel. Denk niet dat uw ongeloof zoo prijselijk is! Het is beleedigend voor den Geest, onteering des Heeren, Die Zijnen Zoon gezonden heeft in de wereld, Hem niet aan te nemen. Kom, wees niet ongeloovig maar geloovig. Indien gij gelooft, zoo zult gij de heerlijkheid Gods zien, maar indien gij niet gelooft, gij zult niet bevestigd worden. Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden. Wanneer zult gij nog eens lachen met Sara om het kind, in het Kind?

Ook Abraham heeft weleer gelachen, we wezen er reeds op. Een lach van geloof maar bestreden, geen bevrijde lach, op hope tegen hope geloovende. Nu lacht hij met Sara, en hij ziet op het Kind in zijn kind, het kind des wonders, de vervulling der belofte. Lachen met Sara in gemeen-

schap der heiligen. Al wie het hoort zal met mij lachen. Onmogelijk... in deze kribbe legt God Zijn eigen Kind. in doeken gewonden, neer. En zalig is zij, die geloofd heeft, want de dingen, die haar van den Heere voorzegd zijn, zullen volbracht worden.

En tot Maria zeide Gabriël toen zij schuchter vroeg: hoe zullen deze dingen geschieden: Geen ding zal bij Godsonmogelijk zijn!

Eerlang hoort gij de kerstgroet: U is heden geboren, Christus, de Heere. En zij kwamen met haast... en vonden het Kindeke! Ziet, luistert met eerbied, maak geen dwaze opmerkingen: de heilige lach Gods naar ons arme stofbewoners, vijanden van nature, maar kinderen van het wonder door het Wonder, het Kindeke! God heeft in Christus naar mij, zijn arm schepsel, gelachen. Waar is dan nu zijn toorn?

Wat kan ik dan anders doen dan heilige vreugde bedrijven: ik ben zeer vroolijk in den Heere. De vreugde van Sara had iets natuurlijks aan zich, zooals bij iedere vader en moeder. Aan haar vreugde was ook een natuurlijke kant, maar wie ervaart dat in Jezus God naar hem heeft gelachen... zinkt in aanbidding in het stof en zijn lach is geheel geheiligd; ziel en lichaam worden doortinteld van de vreugde van Bethlehem. God heeft mij een lachen gemaakt uit Zijn eigen vreugde. En nu bij de kribbe staat Abrahams zaad, s^aan wij heidenen van afkomst, in de L'jn der geslachten; weest vroolijk gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt, want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde."

Al die het hoort, zal met mij lachen.

Ja. al die het hoort! Wat hoort? Wel, dat Izaak geboren is, het kind der belofte. Die het hoorde toen en later, hooren in het geloof. Een mensch, die waarlijk lacht om het Kind, omdat het er is, omdat het er voor mij onwaardige is! En het is er uitsluitend door Gods wondermacht.

Door genadekracht is het voor mij geboren, wijl in Hem verkoren.

Menschen, die waren verwachtende de vertroosting Israëls, hebben ervaren: u is geboren... en tevens hoorden zij: alle den volckel In dezen lach ligt leven, vrede en vreugde. Wie niet meelacht heeft het niet waarlijk gehoord. Wat kan ik het helpen dat ik het heb gehoord en daarom ben ik verheugd in mijnen Zaligmaker. Gehoord, al wie het hoort, Sara is ruim van hart heden, met haar kind in de armen. Ge denkt aan Simeons woorden? Dat is goed. vergelijk maar eens.

Heden, zoo gij zijne stem hoort... hoort en uwe ziel zal leven en Ik zal u geven de gewisse weldadigheden Davids. En doe als de herders, zij verkondigden alom wat hun van dit Kindeke gezegd was. Zij hadden gehoord en daarom hebben zij geloofd, want het geloof is uit het gehoor, en daarom hebben zij gesproken.

De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd.

Toen werd onze mond vervuld met lachen en onze tong met gejuich (Ps. 126 : 2). Het is eene erbarmelijke nederigheid, die zich schaamt om hare blijdschap in den Heere te erkennen. Men doet beter dit een berooving van God te noemen. Laat ons onze vreugde uitspreken en zingen.

Iemand bad: wij mochten eens verblijd zijn! Wat een verwatering en verontreiniging van de taal der Schrift. Laat in het gebed belijdenis van zware schuld hooren als er geen blijdschap is en geen lachen des geloofs.

De lach is bevrijd door de daad Gods, God heeft mij een lachen gemaakt.

Het kind is er, het kind der belofte! Ja, het Kind is er, en Hij heeft eene gestalte in onze ziel verkregen; ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij. Hier is de toepassing van: het Kind is er! Onze Izaak is geboren, de man van smarten, die Gods vreugde bereidt en allen, die het van Abraham en Sara hooren. Hooren door het woord der belofte, door het Evangelie des kruises, dat is tevens hooren van God door den Heiligen Geest.

De wereld schaterlacht, terwijl onder haar lach diepe angst schuil gaat. En wij hooren: die in den hemel woont zal lachen en Hij zal spotten als hunne vreeze komt. De spot van God over het lachen der wereld!

En de Kerk predikt Advent, den dag Zijner toekomst, die neerlag in de kribbe, maar nu is gezeten aan des Vaders rechterhand: de Geest en de Bruid zeggen: , , kom!" En... die het hoort, zegge: „Kom, ja kom haastiglijk."

En eeuwige blijdschap zal op • hunne

hoofden zijn. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De lachverwekker

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's