Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONTMOETING VAN SCHADUW EN VERVULLING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONTMOETING VAN SCHADUW EN VERVULLING

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Lukas 2 : 22-24: n als de dagen harer reiniging vervuld waren, naar de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem de Heere voorstelden:

(Gelijk geschreven is in de wet des Heeren: Al wat mannelijk is, dat de moeder opent, zal de Heere heilig genaamd worden) En opdat zij offerande gaven, naar hetgeen in de wet des Heeren gezegd is, een paar tortelduiven, of twee jonge duiven.

Hebben we naar het lied van de Borg, waarmede we verleden week eindigden, geluisterd? Wat is dat aanbiddelijk schoon en liefelijk, als we Hem zo door Zijn Geest in ons hart horen zingen:

Mijn ziel, U opgedragen, Wil U alleen behagen; Mijn liefd' en ijver brandt; Ik draag Uw heil'ge wet, Die Gij de sterv'ling zet, In 't binnenst ingewand.

Maria ging op naar het heiligdom, als de dagen harer reiniging vervuld waren, met de voorgeschreven offerdieren ten brand-en zondoffer, maar droeg tegelijk het Kind, de vervulling van de schaduw, in haar armen. In haar zien we de Kerk des Heeren verschijnen en staan voor het aangezicht Gods met hét Offer in de armen des geloofs. — Is dat ook voor ons persoonlijk een toegepaste en gezegende waarheid geworden? Wat toch geldt voor de Kerk in haar geheel, moet persoonlijk geëigend worden door de Geest des geloofs.

Jezus is ons enig brand-en zondoffer tot onze reiniging. Het zondoffer had in de schaduwendienst tot achtergrond de idee der verzoening van de zonde, als overtreding van het gebod Gods. We kunnen nu niet in den brede ingaan op alles, wat met het zond-en brandoffer verband houdt, en de zin van dat alles. We letten op de algemene idee slechts. Het bloed van het dier ten zondoffer werd aan de hoornen of aan de wand van het brandofferaltaar gesprengd en verder op de bodem ervan uitgegoten. Blijkens Lev. 17 : 11 verzoende, bedekte, de ziel van het dier, welks bloed aan het altaar gesprengd werd (de ziel is in het bloed), de zondaar voor de toorn Gods. Het brandoffer zag op de algehele wijding van de offeraar aan God. De Hebreeuwse naam voor brandoffer is gevormd van een Hebreeuws werkwoord, dat „opstijgen" betekent, en duidt dan ook aan, dat het offer geheel in rook en vlammen opgaat, natuurlijk beeld van het omhoogstijgen van het geofferde tot God. Daarbij moest door degene, die het brandoffer bracht, de hand op de kop van het dier worden gelegd, waarin de bedoeling van de offeraar op zijn offerdier werd overgedragen. Dan werd het dier geslacht en het bloed rondom tegen het altaar gesprengd. Vervolgens werd het dier gevild, in stukken gehouwen en gereinigd, op het hout van het brandofferaltaar gelegd en geheel verbrand. Hierin wordt dus gesymboliseerd de algehele overgave aan God, de offeraar wijdt zich geheel aan de HEERE. Maar op de grondslag van de bloedsprenging. De dood moet voorafgaan. Ook daarin verving het dier de offeraar, die zich pas aan de Heere kan wijden, nadat het bloed ter verzoening is gesprengd.

Jezus, ons enig brand-en zondoffer! — Hoe zullen we Gode behagen, Hem de ere geven en Hem dag en nacht zingen in onze gedachten, woorden en werken? Zo was het toch in de morgenstond der schepping. Daarop heeft Hij recht. Hij is het ook waardig. Minder dan dat kan dan ook geen rust in het hart brengen van ieder, die een droefheid naar God heeft leren kennen. — Hoe zal ik, verdorven en verdoemelijk schepsel in mijzelf, blijvend, ja eeuwig vrede vinden in Zijn ogen?

Alleen in Christus, indien Hij ons gezegend Brandoffer werd, en we in het geloof bij verlies van al het onze de hand op Hem hebben gelegd. Hij heeft Zich naar het welbehagen Zijns Vaders geheel overgegeven als het brandoffer, dat gans verteerd werd. Zijn ziel en lichaam zijn in de vlammen van Gods toorn geheel opgegaan en opgestegen tot God tot de Hem welriekende reuk. Hij heeft ook Zijn ziel uitgestort in de dood, Zijn bloed is gesprengd. Hij gaf Zichzelf, na Zich met Zijn Kerk te hebben verenigd in haar vlees en bloed. Stieren, lammeren en kalveren konden Gode uiteindelijk niet voldoen. Zij deden slechts als schaduwen dienst. Toen kwam Hij Zelf, naardat in de rol des boeks van Hem geschreven was. Hij ging tabernakelen in het midden Zijner gemeente, stelde Zich in haar plaats. Zich bekledend met haar vlees en bloed; stelde Zich naar het eeuwig Vreeverbond onder het oordeel, dat op haar rustte en liet Zich naar Gods wondere gerechtshandel behandelen als een onreine, ja als de Onreine in hare plaats.

Zo wordt Hij ons ook in onze tekstwoorden voorgesteld. Hij is arm geworden, daar Hij rijk was. Zie Hem ingedaald in de armoede Zijner'Kerk. Maria en Jozef komen met de offerande der armoede naar het heiligdom (twee tortelduiven of twee jonge duiven en niet: een jarig lam ten brandoffer en een duif ten zondoffer). Hij is arm geworden met de armen, ja de Arme geworden bij uitnemendheid als Sions Plaatsbekleder, de Arme in de plaats der armen. Zijn Gemeente, in ellende en armoede gedompeld, dat is Hij. Van dit laatste wordt in vers 22 nog een krachtig getuigenis gevonden. We lezen daar: En als de dagen harer reiniging vervuld waren Maar als de meest juiste lezing en vertaling moet wel worden erkend: als de dagen hunner reiniging vervuld waren. Die dagen der reiniging blijken dus ook betrekking te hebben op het Kind. Zegt nu iemand: dat klopt niet, want volgens de wet hebben de dagen der reiniging alleen maar betrekking op de moeder (Lev. 12), zo antwoorden we, dat het niet gaat om de letter der Wet, maar om geest en waarheid en de vervulling der Wet door het bovenredelijke Evangelie des Kruises, dat de letter der Wet gezegend doorbreekt, en haar vervulling stelt in Christus tot eeuwig heil van Zijn Sion. Onze Heere was van de Heilige Geest ontvangen en werd als het „Heilige" geboren. Zo behoefden dan Zijn moeder en Hij de reiniging niet, dan voor zover Hij reeds van Zijn geboorte af onder de Wet gesteld werd en alzo de ongerechtigheid droeg, waarin wij ontvangen en geboren worden. — Zo beluistert het geloof in dat „hunner" (als de dagen hunner reiniging vervuld waren) juist de wonderbare taal van het Evangelie; Hij is de broederen in alles gelijk geworden... ja, meer: Hij voor u... Die, Die

geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor u gemaakt... — Hij werd de Onreine in onze plaats en de dagen Zijner reiniging (als Plaatsbekleder en Vertegenwoordiger Zijner Gemeente) werden vervuld en afgesloten met Zijn overgave van Zichzelf ten brand-en zondoffer. Zo leeft Hij als Plaatsbekleder Zijner Gemeente (en dus Zijn Gemeente in Hem) Gode de Vader als het brandoffer, dat gans verteert, nadat Hij Zijn bloed had uitgestort in de dood (en dus Zijn Gemeente in Hem). Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode (Rom. 6 : 10).

Christus is alzo, gesteld in de plaats der Zijnen, en de Zijnen in Hem gerekend, het brandoffer, dat geslacht werd en welks bloed gesprengd werd tegen het altaar tot verzoening der ongerechtigheden, die Hij als Plaatsbekleder droeg, en dat aldus kwam op het altaar om op te stijgen Gode eeuwig tot een welriekende reuk. En dat laatste wil zeggen: Gode eeuwig te leven, want Hij had macht om Zijn leven af te leggen, maar ook om het weder te nemen. Die macht had Hij van Zijn Vader ontvangen. Van het schaduwachtige brandoffer bleef tenslotte op het altaar niets meer over, dan wat as, doch Hij leeft eeuwig op het altaar als Sions Borg en Hoofd Gode, en Zijn Kerk in Hem.

Zo staat het er in de hemel bij, zo geldt het voor Gods troon. Maar wat nu in de hemel geldt, dat wordt op aarde bevestigd in l^t hart van Jezus' schapen. Zij leren de inhoud ervan bevindelijk kennen. Het blijlt nie* boven hen zweven, zodat iets aanVaard wordt, wat hen innerlijk gans vrefmd blijft. Neen, de Geest des Vaders en des Zoons verklaart deze zalige heilsgeheimen aan het hart van allen, die Christus van de Vader gegeven zijn, en voor wie het er dus alzo in de hemel bijstaat. Daarop wijst in de schaduw het leggen van de hand door de offeraar op de kop van het offerdier. Wat is dat anders dan de symbolische voorstelling van het geloof, waardoor we gemeenschap hebben aan Christus en Zijn goederen.

Weten we dan af van gelovig de hand in het geloof te leggen op dit enige Brandoffer? Bij tijden en ogenblikken? Als ge in het levend worden van uw zonden en schuld geen raad meer weet en niets meer vinden kunt om de Heere toe te brengen, en zo uitgedreven toevlucht tot Hem nemen moogt? — Ja, dat is zalig. Dan moogt ge iets inleven van de stand van zaken in de hemel voor de troon. Dan zult ge ook leren en steeds meer leren en inleven, dat ge met niets van u Gode welbehagen kunt, ja, dat alles, wat ge op het altaar wilt brengen nog buiten het brandoffer, dat er enig en alleen maar zijn kan en ook is, de Heere een gruwel is. Dan krijgen we onze tranen zelfs nog terug, en onze lust tot 's Heeren dienst, dag en nacht en Zijn volk klaagt ons aan. — Want we kunnen alleen in het enige Brandoffer op het altaar zijn tot een welriekende reuk Gode, en dat kan weer maar alleen, nadat het bloed ter verzoening is gesprengd. We spreken nu persoonlijk bevindelijk. Het bloed der verzoening moet toegepast aan het hart. Het brandoffer veronderstelt dat, want het offerdier werd eerst geslacht, voordat het op het altaar tot God kon opstijgen.

Dan moet ik in de rechtszaal gevoerd worden, zegt ge. Ja, inderdaad. Maar weet toch, dat uw ongeloof u buiten houdt. Want het geloof, dat God een rechtvaardig Rechter is en te allen dage toornt en dat er zonder bloedstorting geen vergeving is brengt de zondaar als een goddeloze voor de vierschaar Gods. — Neen, we bedoelen niet, dat ge God dwingen moet om u deze zaken te leren, of dat ge u in een keurslijf moet persen, dat u toch niet past. Integendeel, nooit leren we juist Gods vrijmacht meer te billijken dan als we onszelf voor Zijn aangezicht krijgen te veroordelen, en van schijn hebben we dan groter afkeer dan ooit tevoren. Maar We bedoelen, dat ge toch ernst er mee zult maken om op u en het uwe werkelijk, ja werkelijk de dood te schrijven, en niet bij wijze van spreken.

O, dan zal uw hand op het Offer liggen, zonder dat ge het kondt vermoeden, het Offer, u in de rechtzaal toegewezen. Onze dorre hand op het Offer! Hij voor mij, Zijn bloed, Zijn kostbare ziel voor mijn bloed, mijn ziel, mijn leven... Zijn bloed spreekt van betere dingen dan Abel. — Onze hand op het Offer! Het onze op Hem overgedragen. Ja. we dragen nu ook zelf het onze op Hem over. We hebben ons gewonnen gegeven aan Gods recht: de dood verdiend, we geven ons over, maar ...in het ons toegewezen Offer. Onze hand ligt er op. „Hier hebt Gij het bloed, dat Gij rechtvaardig eist, o God. Doch niet het mijne, maar het Zijne, het bloed van Uw lieve Zoon. Alzo is geweest Uw welbehagen. Ik meende het mijne te moeten geven, doch heb gehoord de sprake van mijn gezegende Borg: Indien Gij dan Mij zoekt, zo laat deze heengaan. Ik wil niet, dat deze in het verderf nederdale...". Dat is nu onze Borg en het leven door en uit Hem, o Sion. Hij heeft Zich onder de Wet gesteld, want Hij is geboren uit een vrouw, geworden ondèr de Wet, opdat Hij de vloek der Wet dragen zoude en degenen, die onder de Wet waren, verlossen zou, opdat zij de aanneming tot kinderen zouden verkrijgen. We vinden hier Sions Borg in de armen van Maria, alle gerechtigheid der Wet vervullende. Hij is niet gekomen om ze te ontbinden, maar om ze te vervullen.

En zo komen we op het altaar, in gemeenschap des geloofs met het enige Brandoffer Christus, op de grondslag der verzoening, in en uit Hem hart en zinnen en onze lichamen stellende tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande. De hand des geloofs op ons Brandoffer in de Geest der gemeenschap: het wil zeggen met niets anders en door niets anders meer Gode te kunnen en te willen en te behoeven te behagen dan door ons enig Brandoffer. Geen daad, geen woord, geen gedachte, geen lust of begeerte kan Gode aangenaam zijn dan alleen, wanneer we ermede in en door ons enig Brandoffer opstijgen tot God. Maar in en door ons grote Brandoffer, in de Heilige Geest, mogen we nu ook zijn een brandoffer, dat Gode gewijd in Zijn dienst langzaam verteert. O, wat is dat zalig! Een goed geweten te mogen hebben door de opstanding van Jezus Christus; alle gebrek toegedekt te vinden, telkens weer, in Hem; en ook door Hem ons aan onze eeuwige God te mogen overgeven in Zijn zalige dienst. Hier hebt Ge me Heere. Wiens ik ben. Die ik ook dien. O, hoeveel vuriger van geest behoorden we te zijn, hoeveel brandender onze liefde! Dat geeft altijd weer smart aan het hart, maar... toch laat het niet een gepijnigd geweten zonder meer, want we vinden in Hem vrede in de ogen onzes Gods. Zo rijst toch het lied der offerande en des lofs weer op:

Ik zal Uw naam met dankerkentenis Verheffen, U al mijn geloften brengen; 'k Zal liefd' en lof voor U ten offer [mengen, In 't heiligdom, waar 't volk vergaderd is.

Zo mogen Gods kinderen in hun Brandfer Christus Gode gewijd zijn en blijven en voor hun gebreken en dagelijkse nieuwe zonden vinden ze in diezelfde Zaligmaker ook hun Zondoffer. Hij bedekt blijvend voor de toorn Gods. Doch we hebben steeds weer bij nieuwe zonden in de practijk van het leven nodig de verzoening dier zonden in het bloed van Christus in dadelijke geloofsoefening te vinden. Daarop wijst het oudtestamentische zondoffer. Bepaalde zonden werden door private zondoffers verzoend. Gods kind kent zijn Zaligmaker niet slechts als zijn Zoenoffer, waarin het verzoening smaakt van die bepaalde zonde, die betreurd wordt voor 's Heeren aangezicht. Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden.

Welke heerlijkheid wordt ons hier getoond in het Kind in de armen van Maria, daar in het heiligdom voor het aangezicht Gods. De schaduwen wijken en we zien de Kerk des Heeren staan met haar enig Brand-en Zondoffer in Gods tegenwoordigheid tot haar eeuwige reiniging en wijding aan G< Ql.

Werden zo ook voor ons de dagen der reiniging, d.w.z. de dagen der afzondering van het heiligdom en dus van de gemeenschap met God, vervuld? Waardoor? Wel, doordat dat enige Brand-en Zondoffer ons in de armen werd gelegd, nadat we in de afzondering door de Wegbereider daarvoor waren toebereid. En in dat Offer is de weg tot God en gemeenschap met Hem geopend. Hebben we de hand des geloofs op dat Offer mogen leggen? En mogen we het in voortgang doen?

O, zie eens, verslagenen van hart, hoe algenoegzaam dit Offer is om u te ontzondigen en Gode welbehagelijk te maken. Ach neen, al wiest ge u met salpeter en naamt u veel zeep, uw ongerechtigheid zou toch voor Gods aangezicht getekend staan. Uw beken tranen kunnen u niet reinigen. O, strek uw hand onmachtig uit in stervensnood en ge zult de reinigmaking uwer zonde in dat dierbare Lam deelachtig worden en Gode behagen. Dan zult

ge rein zijn voor de Wet. Kom, nader tot dat gezelschap hier in de tempel, hef uw hand opwaarts en als die neerzinkt, zal zij op het Kind rusten.

Let er tenslotté nog op, dat hier alles stipt toegaat naar de Wet. Een andere weg is er niet. Sion zal door recht worden verlost. De Wet verklaart onrein. Dat weet ge toch wel uit ervaring? Dan wilt ge toch ook niet meer langs een andere weg verlost worden, wel? Maar hier gaat het alles naar de Wet. Hier wordt de verdoemende kracht der Wet verbroken, hier wordt het heilig recht Gods bevredigd. In dat bloedig Offer, met dat Lam in de armen des geloofs, horen we het recht Gods rein verklaren. Hier is ons Reinigingsoffer. Rein en Gode gewijd! Het einde der Wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft.

O dierbaar Kind, o Stof van vreugd', Geschenk van 't Alvermogen... In Hem Hem in de wortel rein, in Hem voor God welbehagelijk. Want Hij heeft al onze ongerechtigheden op Hem doen aanlopen. En zo bedekt Hij met Zijn onschuld en volkomen heiligheid voor Gods aangezicht mijn zonde, waarin ik ontvangen en geboren ben.

Met de hand op dit Brandoffer brandofferen we Gode dank, waarbij ons eigen lieve ik in zelfverloochening verteerd wordt, telkens weer, en alzo opstijgt tot een liefelijke reuk. Dat is de geestelijke inhoud van het bekende brandofferlied:

Het reukwerk zal zijn geur verspreiden. Ik zal het brandaltaar doen roken (dat, wat ons het liefst is, en niet dan met herhaalde doding van ons lieve ik door ons vrijwillig wordt afgestaan) Zo worden vet en merg ontstoken, Bij 't lieflijk rijzend lofgeschal; Van 't edelst vee uit kooi en stal; Daar ram bij ram wordt aangebracht; 'k Zal bok en rund ten offer leiden, Opdat men z' U ter ere slacht'.

Laat ons nu nader mogen overdenken de voorstelling van het Kind Jezus in de tempel. We lazen in vers 22 en 23: Zij brachten Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden; (Gelijk geschreven is in de Wet des Heeren: Al wat mannelijk is, dat de moeder opent, zal de Heere heilig genaamd worden).

Ook de voorstelling is, zoals we merken, naar de Wet. Ja, Christus heeft Zich geheel onder de Wet gevoegd, is vrijwillig geheel één geworden met Zijn volk, om zo waarlijk Sions betalende Borg te zijn. Weer worden we erop gewezen, opdat we de honing, die in deze bloem zit, eruit zouden zoeken te halen. Door naar de eeuwige Raad des Vredes Zich aan de Wet dienstbaar te stellen en Zich aan haar te onderwerpen, zal Hij al de Zijnen, Hem van de Vader geschonken, uit de dienstbaarheid der Wet en de banden des doods verlossen en hen stellen in de vrijheid der kinderen Gods.

Maar nu de voorstelling. Ziet, daar staat Maria in het heiligdom met haar Kind in de armen voor Gods aangezicht. Kort na de aankondiging van de geboorte door de engel Gabriël had ze ervan mogen zingen: Mijn ziel maakt groot de Heere; En mijn geest verheugt zich in God. mijn Zaligmaker...

Schrikt ze niet terug? Neen, want ze mag haar Eerstgeborene voorstellen aan de Heere. En dat was een symbolische handeling om uit te drukken de overgave van haar Eerstgeborene aan de priesterdienst, waartoe de Heere oorspronkelijk alle eerstgeborenen Israëls had afgezonderd. Daarin oefende ze eigenlijk ook zelf priesterlijke dienst.

We willen trachten de zin duidelijk te maken en beginnen daartoe met op te wekken om door Maria heen te zien op de Kerk. Dan kan het in aanvang gaan lichten. Tevens kan het de hartonderzoekende vraag doen rijzen of we onszelf daar in de geest zien staan in priesterlijke dienst in en door onze enige Hogepriester? Dat is toch nodig. Hoe zullen we anders God dienen dag en nacht in Zijn tempel in het eeuwige Jeruzalem? Waar we voortgaan de enige Hogepriester te verachten en aan de priesterlijke dienst in en door Hem vreemd blijven, daar zal ons eeuwige wening en knersing der tanden bereid worden. O, verschrikt nog, gij geruste te Zion en welverzekerde op de berg van Samaria! Moet dan Jezus' hogepriesterlijk ambt en Zijn hogepriesterlijke liefde tegen u opstaan in het gericht? Zoekt Hem, terwijl het het heden der genade genoemd wordt. Doorzoek u zelf nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt! Eer het besluit bare (gelijk kaf gaat de dag voorbij), terwijl de hittigheid van des Heeren toorn over ulieden nog niet komt.

Zoekt de Heere, gij zachtmoedigen, ellendigen en nooddruftigen en hoort, welke heerlijke dingen ons hier worden verkondigd.

Om te verstaan, wat in de voorstelling van Jezus in de tempel door Zijn moeder Maria ons geleerd wordt moeten we eerst nog weer even letten op de schaduw. In de vorige overdenking hebben we reeds gewezen op de achtergrond van deze symbolische handeling. De eerstgeborenen in Israël had de Heere geheiligd, d.w.z. dat Hij ze oorspronkelijk had afgezonderd tot Zijn dienst bij en in het heiligdom. Deze heiliging der eerstgeborenen hing weer samen met die gedenkwaardige laatste nacht in Egypte, toen de verderfengel alle eerstgeborenen in gans Egypteland sloeg, doch hij voorbijging aan de huizen van Israël, vanwege het bloed van het Paaslam, dat gestreken was aan de deurposten.

Want alle eerstgeborene is Mijne; van de dag, dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd alle eerstgeborenen in Israël, van de mensen tot de beesten; zij zullen Mijne zijn: k ben de Heere! (Num. 3:13).

Dat heiligen wil dus zeggen: afzonderen tot het priesterschap den Heere.

Nu werd later, zoals we gezien hebben de stam van Levi uit het midden der kinderen Israëls verkoren tot het werk bij en in de tabernakel en tempel, in plaats van de eerstgeborenen uit de andere stammen (Num. 3 : 12). Deze laatsten moesten nu naar het heiligdom worden gebracht en de Heere voorgesteld worden, waarna zij vrijgesteld waren van de dienst aan het heiligdom. Maar juist in die voorstelling bleef het principe van afzondering van alle eerstgeborenen voor de Heere gehandhaafd. De grondslag bleef: ant de eerstgeborene is Mijne (Num. 3 : 13). Dat houden we vast. En we laten daarom het feit, dat de stam van Levi gesteld was in de plaats der eerstgeborenen, voorlopig buiten beschouwing. Later hopen we daarop nog wel terug te komen. Tevens moeten we nog dit bedenken, dat de eerstgeborenen het ganse volk vertegenwoordigen. In de eerstgeborenen is het ganse volk begrepen. Datzelfde trffen we aan bij de eerstelingen. B.v. moest op het Paasfeest de eersteling van de gersteoogst naar het heiligdom worden gebracht en op het feest der weken (het Pinksterfeest) de eerstelingen van de tarweoogst. Daaraan lag het besef ten grondslag, dat de ganse oogst de Heere toebehoorde. De eerstelingen vertegenwoordigden dus de ganse oogst. Zo vertegenwoordigen de eerstgeborenen het ganse volk, en wordt dus in de afzondering van de eerstgeborenen, wat dan in de „voorstelling" symbolisch werd uitgedrukt, het ganse volk Israël de Heere afgezonderd. Gans Israël is des Heeren, en v/el in het bijzonder als een priestervolk den Heere. < - En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en e'en heilig volk zijn (Ex. 19 : 6).

In de voorstelling van de eerstgeborenen wijdde het volk zichzelf dus, stelde het zich de Heere als Zijn priesterlijk volk voor.

Nu wordt de voorstelling van het Kind door Maria in de tempel toch wel doorzichtig en gaat voor ons een wonderrijke taal spreken.

Zie Maria daar staan met haar Eerstgeborene. Maar neen, we mogen verder zien.

Zo verschijnt de Kerk met haar Eerstgeborene voor God. Zij heeft haar enige Hogepriester mogen voortbrengen, want de Zone Gods nam uit haar de menselijke natuur aan. Hij wordt hier voorgesteld als Gode gewijd en geheiligd tot hèt Priesterschap bij uitnemendheid. De Vader legt de hand op Hem: Hij is Mijne, om het Priesterschap der verzoening uit te oefenen en straks in te gaan met Zijn eigen offerande in het hemelse heiligdom, eeuwige verzoening en verlossing te weeg brengende voor Mijn Israël. Ja, er is meer. Hij is immers de tweede Adam, in Wie het oorspronkelijke priesterschap, dat bestaat in de Godverheerlijkende overgave van de gehele mens naar ziel en lichaam aan zijn God in priesterlijk offerend dienstbetoon, weer hersteld is, en door Wiens priesterschap der verzoening dat oorspronkelijke priesterschap ook in de Zijnen wordt hersteld, opdat zij eeuwig Gode priesters zullen zijn. Het priesterschap der verzoening is immers maar bijkomend. Oorspronkelijk is het priesterschap van dienstbetoon tot verheerlijking Gods. Zo was het voor de zondeval. Doch tot herstel van dat oorspronkelijke priesterschap moest het priesterschap der verzoening erbij komen.

In .Christus zien we echter steeds door het priesterschap der verzoening dat oorspronkelijke priesterschap heenschitteren. Hij kwam om Zich Gode onstraffelijk in gehoorzaamheid op te offeren, naar lichaam en ziel, in priesterlijke dienst des Vaders welbehagen op te wekken.

En nu mag de Kerk Hem hebben als haar Eerstgeborene, Die geheiligd is tot het eeuwig priesterschap. Maar deze Eerstgeborene representeert Zijn ganse Gemeente, welke dus in en door Hem geheiligd is tot een volk van priesters, om God te dienen met geestelijke offeranden, die Hem aangenaam zijn door Jezus Christus.

Tot welk een stand verheven! — En dan van welk een afkomst!

We moeten nu afbreken, maar laat ons hierover voortpeinzen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ONTMOETING VAN SCHADUW EN VERVULLING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's