Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET WARE PAASLAM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET WARE PAASLAM

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij zeide tot hen: Ik heb grotelijks begeerd dit met u te eten, eer dat Ik lijde. Pascha

Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.

Lukas 22 : 15 en 16

We nemen u mee naar die zaal te Jeruzalem, waar de Heere Jezus met zijn discipelen het laatste Pascha op aarde heeft gevierd.

Het is een grote ruime zaal. In het midden staat een lange tafel. En daaromheen staan de rustbanken, waar de Heere Jezus en zijn discipelen zo juist op hebben plaats genomen.

Op de tafel staat het Paaslam en verder is alles voor de maaltijd in gereedheid gebracht. Maar voordat men begint te eten, klinkt het uit de mond van de Heere Jezus: Ik heb grotelijks begeerd dit Pascha met u te eten, eer dat Ik lijde. Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.

Wat was dat eigenlijk, dat Pascha? Wel, dat was een instelling Gods, overgebleven uit de nacht van de uittocht van Israël uit Egypte. In die nacht ging immers de verderfengel door Egypteland om alle eerstgeborenen der Egyptenaren te doden.

Lange tijd had de Heere met dat volk geduld gehad. Ze onderdrukten zijn volk Israël zeer zwaar. Ze gebruikten de Israëlieten als slaven in hun dienst. Hard was de dienstbaarheid van 's Heeren volk.

De Heere had door Mozes en Aaron het verzoek overgebracht aan de Farao van Egypte om zijn volk toch vrij te laten. Maar de Farao weigerde dit. Negen plagen waren niet genoeg om zijn harde hart te verbreken. En toen kwam de tiende plaag. In één nacht stierven alle eerstgeborenen der Egyptenaren. En deze slag kwam zo hard aan, dat de Egyptenaren smeekten of de Israëlieten toch maar vlug wilden vertrekken.

Maar waarom werden in die vreselijke nacht de eerstgeborenen der Israëlieten gespaard? Omdat zij beter waren den de Egyptenaren? O neen! Alleen door de vrije genade Gods. De Heere had hen een middel aangewezen ter verlossing. Ze moesten een lam slachten en in de nacht van de uittocht eten. En het bloed van het lam moesten ze strijken aan de posten der deuren hunner huizen. En de belofte werd er bijgevoegd: Indien Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan.

Dat bloed van het Lam was derhalve voor de Israëlieten het middel ter verlossing. En op Gods bevel vierde Israël nu ieder jaar dit Pascha ter herinnering aan deze grote daden des Heeren in het verleden. Ieder jaar opnieuw werd het lam geslacht en het bloed gestreken aan de deurposten als een teken van Gods ontfermingen.

De ware Israëliet zag in dit Paaslam nu echter ook nog iets „anders. Hij wist van de belofte des Heeren, dat er eenmaal iemand zou komen om te verlossen uit de banden van zonde, dood en hel. In het Paaslam zag hij een afschaduwing van dat grote Lam, waarvan Jesaja al geprofeteerd had: , , Maar Hij is om onze overtredingen verwond en om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf "die ons de vrede aanbrengt was op Hem en door zijn striemen is ons genezing geworden... Als een lam werd Hij ter slachting geleid en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij zijn mond niet open."

En ja, dit grote Paaslam was gekomen. De Zone Gods kwam uit de hemel naar de aarde. De zonde en de schuld van al zijn volk nam Hij op zich. En wanneer we Hem nu in die zaal te Jeruzalem aantreffen, dan is de dag van zijn slachting aanstaande. Morgen reeds zullen op Golgotha's heuveltop de hamerslagen weerklinken. Dan zal de Heiland van zondaren genageld worden aan het vloekhout des kruises. De Heere weet dat dit morgen komt. En er moet veel omgegaan zijn in zijn hart nu Hij dit Paaslam op de tafel ziet staan, terwijl Hij morgen als een lam geslacht zal worden om de zonde zijns volks te verzoenen. Maar hoe wonder teer en lieflijk klinkt het dan nu uit zijn mond: Ik heb grotelijks begeerd dit Pascha met u te eten, eer dat Ik lijde...

De discipelen begrijpen deze woorden niet. Tenminste nu nog niet. Ze zullen het na dezen verstaan. Zij weten niet wat er met hun Meester gebeuren zal. Hij weet het echter wel. Hij weet, dat Hij nu de donkere nacht der helse duisternis in moet. Al de golven en baren van Gods toorn zullen nu over Hem heengaan.

En toch klaagt de Heiland niet. Het zou niet vreemd geweest zijn wanneer Hij het gedaan had. En straks zal het uit zijn mond in de hof van Gethsémané weerklinken: Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe. Maar nu overheerst de vreugde nog, de voorgestelde vreugde, dat Hij in deze weg een volk zal redden van de dood, de duivel en de hel en aan dat volk zal schenken een eeuwig zalig leven.

De Heere Jezus heft in deze ogenblikken zijn ziel uit boven lijden en dood tot het zalige hemelleven. Want dit Pascha, dat Hij met zijn discipelen gaat vieren, doet Hem zien op het Avondmaal van de bruiloft des Lams, dat Hij eeuwig met zijn volk zal vieren. Hij staart in de zalige verten van de eeuwigheid en daarom klinkt het uit zijn mond: Ik heb grotelijks begeerd dit Pascha met u te eten, eer dat ik lijde; want Ik zeg u dat Ik daarvan niet meer eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.

Daarom kan de Heere Jezus in deze ogenblikken zo gemakkelijk over alles heenzien, omdat Hij weet, dat het Koninkrijk Gods komende is, omdat Hij weet, dat Hij wel in diepten van dood en hel verzinken zal, maar dat Hij zal opstaan uit de doden, dat Hij op zal varen ten hemel, dat Hij zal zitten ter rechterhand Gods, zijns Vaders. En omdat Hij ook weet, dat een volk, van eeuwigheid verkoren door de Vader, in zijn zaligheid en heerlijkheid delen zal vanwege het bloed dat Hij gaat storten. En dat volk zal nu 's Vaders eer en lof gaan verkondigen.

Daarom vervult nu onuitsprekelijke blijdschap zijn hart. Om deze vreugde Hem voorgesteld, heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht.

Deze vreugde ziet de Heere Jezus nu voor zich. O zeker, donker moge zijn weg

straks wezen. Door de diepste duisternissen moge Hij dan heenwandelen. De bittere beker des lijdens moge dan tot de laatste druppel toe geledigd worden... het Koninkrijk Gods wenkt. De Vader moge Hem nu onder zijn recht verbrijzelen... dat Koninkrijk des Vaders opent straks zijn poorten. De Vader moge Hem nu verlaten... straks zal Hij zich verheugen in de gemeenschap met de Vader. De Vader moge Hem dan nu overgeven in de dood, maar na de dood is het leven Hem bereid. God neemt Hem op in zijne heerlijkheid.

Ja, daar in het Koninkrijk Gods wordt de doornenkroon verwisseld voor de kroon der ere. Het kruis wordt verwisseld voor een troon. Want God zal genade en ere geven. Wanneer Christus de lijdensweg tot het einde toe afgelopen heeft, zullen de engelen Hem verwelkomen in het paleis des Vaders. Want Gij, o mijn Vader, al legt Gij mij in het stof des doods. Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verderving zie. Gij maakt mij, ja nu reeds, het pad des levens bekend, verzadiging van vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheden zijn in uw rechterhand, eeuwiglijk.

En dat niet alleen voor Hem, maar voor al zijn volk. Voor allen, die zich bij het licht des Geestes als een zondaar hebben leren kennen, als een onreine, als een melaatse. Maar die toen met al hun zonde en schuld, met al de nood en de ellende van hun leven tot deze Heiland en Zaligmaker van zondaren zijn gevlucht, die de ionde voor hen verzoende en de schuld betaalde.

En wanneer Hij daarop ziet, dan vervult een grote vreugde het hart van de Heere Jezus. En dan zegt Hij ook tot zijn discipelen: Ik heb grotelijks begeerd dit Pascha met u te eten eer dat Ik lijde. Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.

O neen! De Heere Jezus doet geen sprong in het duister. Hij ziet het zalige, vreugdevolle einde van de bange lijdensweg. Hij vreest de uitslag niet. Wanneer Hij dan ook straks met zijn discipelen naar de hof Gethsémané gaat, zingt men de lofzang. Zingende begint Hij die bange weg, want aan het einde wenkt de vreugde. Straks is alles vervuld. Straks zal Hij met al zijn volk aanzitten in het Koninkrijk Gods. Dan zal het een eeuwige vreugde zijn voor Hem en zijn volk.

En daarmee kan Hij zijn discipelen nu ook vertroosten. Hij kan hen deelgenoot maken van die voorgestelde vreugde. Daarom richt Hij het oog van zijn discipelen ook op die zalige toekomst in het Koninkrijk Gods: „Want ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods."

En die discipelen hebben wel troost nodig. Want nog enkele uren en dan zal de Herder geslagen worden en de schapen zullen worden verstrooid. Dan zullen de vreselijke gebeurtenissen elkaar in snel tempo opvolgen. Dan zal daar Gethsémané zijn, waar Judas komt om Hem te verraden met een kus. Dan zal daar die bende zijn. die Jezus gevangen neemt. Dan zal Hij door de Joodse Raad worden gehoond en veroordeeld. Dan zullen de soldaten Hem de kroon van doornen op het hoofd slaan. Dan zal Pilatus Hem overgeven om gekruisigd te worden. Dan zullen de hamerslagen weerklinken, waardoor zijn dierbare handen en voeten doorboord worden.

En als de Herder dan geslagen is en als de schapen dan verstrooid zijn, dan zal de bangé twijfel opkomen in hun hart of Hij wel de Christus was. O, welk een vreselijk leed zal dan over hen komen.

Doch ais de Goede Herder vertroost Hij zijn discipelen. „Uw hart worde niet ontroerd; Ik zal u geen wezen laten; uw droefheid zal veranderd worden in blijdschap; Ik zal weder opstaan", en zo ook in onze tekst: de dag komt dat Ik deze beker weer zal drinken, maar dan in het Koninkrijk mijns Vaders. Met andere woorden: door al mijn lijden en sterven heen zal dat Koninkrijk komen.

Wij mogen hier wel een ogenblik tot onszelf inkeren, lezers. En we mogen onszelf wel afvragen hoe wij nu tegenover dit alles staan. We volgen in deze lijdensweken de Man van smarten op zijn lijdensweg en we overdenken met eerbied wat Hij voor zijn volk geleden en gedragen heeft.

Maar hebben wij op de school der genade nu al geleerd, dat het onze zonde is, waardoor al dat lijden over die Heiland van zondaren kwam? En hebben wij die Christus al door een waarachtig geloof leren omhelzen?

Zie dan met heilige vreugde op wat Christus voor ons heeft willen doen. Het is een onbegrijpelijke en ondoorgrondelijke zondaarsliefde. Want terwijl wij verdiend hebben, dat de Heere Jezus ons van zich zou stoten — want hoe kan zo'n heilige en reine Jezus nu met ons te doen hebben, daar wij zo onrein en vuil van zonde zijn — zo doet Hij dit toch niet. Integendeel, Hij werd om onze overtredingen verwond en om onze ongerechtigheden verbrijzeld. Hij wil een zondig en schuldig volk redden. Want dat volk heeft de Vader Hem gegeven. En dat volk gaat Hij uit de banden van zonde, duivel en dood verlossen en vrijkopen door zijn dierbaar bloed. En al is de beker dan nog zo bitter. Hij drinkt die tot de laatste druppel uit. En al is het kruis nog zo zwaar, Hij verdraagt het. En al is de smart nog zo fel, Hij lijdt ze. En al is de doodsdiepte nog zo ontzettend, Hij daalt er in af. En Hij doet het om de voorgestelde vreugde, dat Hij een arm zondaarsvolk eeuwig zalig maken kan. Hij doet het omdat in deze weg het Koninkrijk Gods komen kan. Hij doet het omdat zo aan de Vader de lof en de ere en de dank zal worden bereid.

Verstaat ge iets van deze vreugde? Zijt ge met uw zonden en schuld al gevlucht naar het kruis van Golgotha? Kunt ge al zeggen, dat Hij voor u zijn bloed heeft gestort? O. zet deze vragen niet van u af. Want het gaat om een eeuwig wel of een eeuwig wee. Wie zonder Jezus zijn weg door het leven gaat en dat doen we van nature allen, die wordt door het kruis niet vrijgesproken, maar veroordeeld. Want eer God de zonde ongestraft liet blijven, zo heeft Hij ze gestraft aan zijn eigen lieve Zoon.

Zonder Jezus is er voor ons geen vreugde en geen vrede, maar een eeuwig zielsverderf. Maar wanneer we op Gods leerschool een arm zondaar geworden zijn, die alleen van de genade van de Heere Jezus leven kan, dan kunnen we het de Heiland wel nazeggen:

Gij maakt eerlang mij 't levenspad bekend. Waarvan in druk 't vooruitzicht mij [verheugde, Uw aangezicht in gunst tot mij gewend, Schenkt mij in 't kort verzadiging van [vreugde. De lieflijkheên van 't zalig hemelleven Zal eeuwiglijk uw rechterhand mij geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 maart 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HET WARE PAASLAM

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 maart 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's