Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waarheen Pelgrim, waarheen gaat gij?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waarheen Pelgrim, waarheen gaat gij?

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

(slot)

Want hij verwachtte de stad, die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is. Hebr. 11 : 10.

God zelf heeft een stad gebouwd. Hij is de Kunstenaar en Bouwmeester. En deze stad heeft fundamenten. Abraham verwachtte de stad, die fundamenten heeft. In het Grieks staat er het lidwoord bij.

Die de fundamenten heeft.

Een stad met fundamenten geeft sterk het onderscheid aan met de tenten, waar in Abraham woonde. Deze tenten spreken niet van vastheid. Maar een stad met fundamenten wel. En dan het bepalende lidwoord er bij. Die fundamenten, die belangrijke, die bijzondere, die onveranderlijke grondslagen.

Het zijn zulke deugdelijke fundamenten, waarop de stad Gods gebouwd is, zodat deze stad van geen wankelen weet. Al zou de aarde veranderen van hare plaats, de stad Gods blijft staan. Hoe veilig is het wonen in deze stad!

De stad Gods is gebouwd op het fundament van Zijn vrijmachtig welbehagen.

De Heere heeft naar Zijn volk omgezien uit vrije genade. In dit volk is geen reden, dat de Heere ze aan zou nemen als Zijn kinderen. Het wordt zo anders geleerd en ingeleefd. Al de inwoners van deze stad leren zichzelf kennen in hun zonde en ongerechtigheid, als onwaardigen. De Heere kan in ons niets vinden, waar Hij Zich in verblijden kan. Nooit beleeft de Heere plezier van dit volk, ze blijven tegenvallen. Maar Hij doet het om Zichzelfs wille. Het is vrije gunst die eeuwig Hem beweegt. Zo groot is Zijn genade, dat Hij zondaren aanneemt als Zijn kinderen en ze maakt tot burgers van deze hemel-stad. Het heil van dit volk ligt vast in Zijn verkiezende liefde. Wie zal dit ooit ongedaan maken? Wie kan dit fundament losrukken? Niemand kan dit heerlijke genade-werk Gods breken. De Heere heeft dit volk aangenomen, zo zondig en zo zwart en zo schuldig als het is. Dan mag de wet verdoemen met al haar kracht dan mag satan aanklagen met alle scherpte, waarover hij beschikt, dan mag er nog zoveel aan te merken zijn op dit volk — en wat is er veel aan te merken, ze verstaan het zelf maar al te goed en moeten zich met hartelijke boetvaardigheid voor de Heere buigen, onder tranen hun zonden belijdend — de Heere heeft het aangenomen in Zijn verkiezende liefde en daarom zal het bij Hem wonen in Zijn stad. Alle duivelse machten bij elkaar kunnen deze stad niet vernietigen. In Gods liefde staat deze stad zo vast. In liefde, die uitgaat tot een schuldig en verwerpelijk volk. In liefde, die alles gedaan heeft, die het grootste offer gebracht heeft om deze stad te bouwen, waar de Koning met Zijn volk eeuwig zal wonen. Hoe vast is dit fundament van het Goddelijk welbehagen, van Zijn verkiezende liefde!

Deze stad staat zo vast in het werk van de Heere Jezus, de Middelaar Gods en der mensen. De stad Gods is gegrond in het bloed, dat de Heiland gestort heeft. Daar ging de Heere Jezus met alle zonde en alle schuld van dit volk naar Golgotha.

Zich één gemaakt met zondaren voldoet Hij in onze plaats aan het recht Gods. Hij hangt aan het vloekhout in het oordeel Gods. Het oordeel, dat wij verdiend hebben te ondergaan. Zo erg is in het oog des Heeren de zonde, die wij vermenigvuldigd hebben. Hier wordt alles gedaan tot verzoening en tot verlossing door de Heere Jezus. Hij is Sions Borg en Middelaar. De dood gaat Hij in en neemt al de ongerechtigheid van dit volk mee. Om weer op te staan ten derden dage als de zegevierende Held, de Vorst van Pasen, die het leven verworven heeft, het nieuwe leven, dat Hij uitdeelt aan zondaren, die van zichzelf liggen midden in de dood van zonden en misdaden. Dit leven, dat de opgestane Heiland in Zich heeft, kan niet meer sterven. In de stad Gods heeft de dood geen heerschappij meer. De dood is gedood in de dood van Jezus. Het leven overwint. Hoe stevig is deze stad gebouwd in dit volbrachte werk van de Middelaar Jezus Christus!

Onder deze stad ligt het fundament van Gods genade-verbond, met Abraham en zijn zaad opgericht. Daar verklaart de Heere Zijn liefdes-wil. Hij wil zijn God zijn. De Heere maakt Zijn beloften bekend. Beloften, die van geen wankelen weten. Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer!

Voor dit heil wint de Heere zondaren in door het krachtdadige werk van de Heilige Geest. Hij trekt tot dit heil, ontdekkend en ontledigend. We worden zo arm, zo leeg van onszelf. De Heere voert ze met smeking en met geween. Alles wat zich tegen de weg des Heeren, de weg van vrije genade, verzet, wordt overwonnen. Zo wordt een arm en ellendig, een hulpeloos volk, dat met zichzejf omkomt en in zichzelf geen redenen om heil te ontvangen, meer kan vinden, dat zelfs niets aan zijn zaligheid kan toebrengen, gebracht bij de Heere Jezus, met wien zij verbonden worden door een waarachtig geloof. Hem ingelijfd, met Hem verenigd, aan al Zijn weldaden deel in het geloof, zo zijn zij het eigendom van Jezus Christus. Alles wat van Hem is, geeft Hij aan Zijn gelovigen. Van Hem mogen zij leven. Zijn gerechtigheid is de hunne. Nu eeuwig voor rekening van de Zaligmaker.

Daar ligt het fundament van Zijn trouw. Nooit zal Hij Zijn volk begeven. Zelfs niet in hun zondigen en ontrouw.

Hij houdt ze eeuwig vast. Simon Petrus heeft het ondervonden in zijn verloochening. Hij is hun Voor-bidder. Op Hem, op Zijn genade, op Zijn belofte, kunnen ze in al hun levensomstandigheden aan.

Het zijn zulke vaste fundamenten. Wat zal deze fundamenten kunnen bewegen? De hevigste aardbeving niet. Diepe fundamenten zijn het, want zij reiken tot in de eeuwigheid. Fundamenten, die onwrikbaar zijn. Op saffieren grondslagen heeft de Heere Zijn stad gebouwd, op het graniet van Zijn verbond. De stad staat vast op de pijlers van Zijn waarheid. Hoe stevig ligt daar die stad Gods op de zuilen van Zijn onbedriegelijke beioften.

Zijn grondslag, Zijn onwrikbre vastigheden, Heeft God gelegd op bergen Hem gewijd; De Heer', die Zich in Sions heil verblijdt, Bemint het meer dan alle Jacobs-steden!

Want hij verwachtte de stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. De Heere zelf heeft

deze stad gebouwd. Niet op zandgrond, zoals de Heiland vertelt van die bouwer, die zijn huis op zand zette. Zandgrond is geen goed fundament. Zand spoelt weg bij slagregens. Ons huis moet wat kunnen verduren. Dit geldt in niet mindere mate ons eeuwig hjis. De Heere bouwt op rotsgrond. Daarop gebouwd staat het huis, staat de stad vast. Zo kan de stad Gods alles verduren.

Hoe veilig wonen de inwoners van deze stad! De vijand heeft er wat pijlen op verspild. Telkens weer wordt er slag geleverd om de stad des groten Konings. Alle wapenen worden in stelling gebracht door de overste van het leger dezer wereld. Maar nog nimmer is het hem gelukt deze stad in te nemen.

Wat zou de satan graag dynamiet onder de fundamenten van deze stad leggen, zodat zij in de lucht vloog en totaal verpulverd werd. Maar al zijn inspanning is vergeefs geweest en zal het ook blijven. Veiligheid is er in de stad Gods. Want de Koning Zelf is haar Beschermer.

In deze stad kan de duivel geen kwaad meer doen. Hier kan hij de burgers van de Gods-stad niet meer verderven. Wat een zalige toekomst voor arme zwervers, voor de pelgrims, die in de steden van de wereld niet meer thuis zijn. Hier eindelijk thuis. Om eeuwig uit te rusten van al de vermoeienissen van de tocht. Moe komen ze aan. Want ze zijn geplaagd en opgejaagd. Rust gaf de duivel hen nimmer.

Wat hebben ze dikwijls lopen zuchten. Zo vaak door vrees overvallen. Benauwdheid greep hen aan, dat ze toch nog om zouden komen door de hand van deze mensenmoordenaar. Ze hebben zoveel geleden, wat een verzuchtingen zijn er omhooggegaan. Maar in de stad Gods zijn ze thuis. Daar volkomen veilig. Hier kan geen vijand hen meer leed doen. Aan alle kanten beschermd kunnen ze gerust en vredig wonen. Geen onheil zal de rust van deze stad meer verstoren. Hier zal alles vrede zijn.

Maar niet alleen veiligheid, ook heiligheid is er in de stad der Heeren. Alles is hier vervuld van de heerlijkheid Gods. Geen zonde zal in de stad van deze Koning inkomen. De ongerechtigheid blijft er buiten. Al onze driften en vleselijke lusten, al onze boosheid en verkeerdheid, ons ongeloof en wantrouwen, blijven buiten de muren van deze stad.

De stad Gods is vervuld van de dienst des Heeren. Zijn wetten en inzettingen worden betracht de ganse dag. Lust en liefde voor de Koning vervult het hart van al de inwoners. Zij willen niet liever dan hun Vorst behagen, Hem eren en prijzen, voor Hem leven. Op de straten hoort ge de liederen zingen tot lof van de Koning. Hij is het voorwerp van hun lust. Hem lieven en loven zij.

Van heiligheid van de heerlijkheid Gods is deze stad vervuld. En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt. Een volk, dat vernieuwd is naar het evenbeeld van Jezus Christus, bewoont de huizen van deze stad. Zo geniet dit volk de zalige omgang met de Koning. Hun hart, hun leven, ja alles is voor Hem. Want de Koning heeft hun hart gewonnen. Wat een heerlijk leven is het in deze stad, waar de koning voor alles zorgt. Waar Hij van Zijn tafel doet eten. Waar Hij van Zijn schatten doet genieten. Waar Hij alles is in hen allen.

Deze stad verwachtte Abraham en verwachten alle gelovigen. Zij zien er naar uit. Zij verlangen er naar, zij hijgen bij tijden en ogenblikken om daar te mogen komen.

Verwachten is een sterk woord. Het is sterker dan wachten. Wachten, dat is er stil bij gaan zitten. Maar zien, hoe het loopt. Wachten, dat is lijdelijk toekijken, hoe of het komt. Maar wachten is één en al activiteit. Verwachten is uitzien, of het nog niet komt. Verwachten is het uitzien van Vader en Moeder naar de dag, dat hun jongen thuis komt. Ze zouden die dag wel dichterbij willen trekken. O, ging de tijd toch maar gauwer. Zo verwacht de gemeente van Jezus Christus de dag, dat zij de stad Gods binnen mogen gaan om daar hun Koning te ontmoeten en altoos bij Hem te zijn.

Verwachten, dit spreekt van een hoopvol uitzien. Ja zij hebben hoop, gegronde hoop. Want God heeft Zijn belofte gegeven, Zich in Zijn belofte vastgelegd voor al Zijn gelovigen.

Verwachten. Hun hele hart is er van vervuld. Ze worden er door geboeid. Ze staan er mee op en ze gaan er mee naar bed. O, daar te zijn, bij de Heere, waar hun Borg en Zaligmaker is, waar zij het nieuwe leven in volkomenheid zullen ontvangen en waar zij hun Koning met al hun krachten zullen kunnen dienen, daar strekt zich al hun zielsverlangen naar uit. Van hemel-verlangen is hun ziel vol, omdat zij daar met God zullen leven in Zijn heerlijkheid. Daar volkomen verlost zullen zijn van hun eigen vlees, van alle zonde en ongerechtigheid. Daar de eeuwige zaligheid zullen deelachtig zijn. Hoe branden hun harten van verlangen naar Sion, de stad van de grote Koning. Dit is verwachten, waar ons hele bestaan bij betrokken is.

Leeft dit bij u? Trekt het u, als ge van deze Gods-stad hoort? Komt uw ziel in beweging? Zoudt ge ook daar willen zijn, omdat ge betrekking hebt op de Koning van deze stad, de Koning waarvan zo veel schoons en zo veel goeds, Zo veel heerlijks wordt verteld? Hoe staat het met onze verwachting?

Wij worden veel meer geboeid door de aardse steden. Vooral in onze jeugd. Aardse steden lijken zo mooi. Zij zijn een centrum van handel en grootheid en vermaak. En wordt ons leven van nature door deze dingen niet bepaald, ja beheerst? De stad trekt, want daar valt meer te verdienen. Daar is de beurs. Daar worden de zaken gedaan. Daar kunnen we onze inkomsten vermeerderen. En om geld is het ons allemaal te doen. Wij zoeken deze wereld te gewinnen. Wij willen rijk worden naar de wereld. Daar zijn wij mensen heel druk aan. Daarom trekt de stad ons zo, de stad als middelpunt van handel en geld-verdienen. In de stad gaat het er groots naar toe. Daar voelt de mens zich meer dan op een dorp. Daar staan de machtige bouwwerken, die getuigen van het genie, van het vernuft, van de kracht van de mens. Groot willen wij mensen zijn. De hoogmoed zit ons in het bloed.

De stad is het centrum van vermaak.

Daar valt te genieten. Daar kun je van de ene gelegenheid naar de andere. Daar vindt het vlees bevrediging. Hier kunnen we ons uitleven in onze driften en begeerten, in onze hartstochten en vleselijke lusten. Daarom trekken de aardse steden ons mensen.

Maar wat zijn we arm, als we thuis zijn in de steden dezer wereld en niet in de hemel-stad. Want deze steden zijn niet duurzaam. Hun fundamenten zijn niet van graniet. Zij zijn niet op steenrotsen gebouwd. De steden van de aarde hebben geen duurzame fundamenten. Drijfzand is de grondslag. Alles op deze aarde is vergankelijk. Aards bezit is maar voor een poosje. De steden, die wij mensen gebouwd hebben, zijn vergankelijk. Zij worden bedreigd door dood en verderf. Wat houden we over van hetgeen de steden dezer wereld opleveren, als we sterven moeten? Wat kunnen we er van aan God, de Rechter van hemel en aarde presenteren? Wat van dat alles kan ons baten in het gericht? Waarmee kunnen we onze zonde bedekken en de toorn van God afwenden. O, wat zijn we nameloos arm, wanneer we druk zijn met de dingen van de aardse steden.

Hoe is het met ons, leven we nog met ons hart in de steden hier? Wel thuis in de wereld, in de geld-wereld, in de cultuuruitingen van de tijd, in de paleizen van vermaak en zonde-vreugd? En niet thuis in de hemel, in de stad Gods, in de schatten en de genoegens, die het hart van de onderdanen van de grote Koning vervullen?

We zijn zo diep ongelukkig, als we alleen maar verwachting van deze wereld hebben. Want we komen er eeuwig mee om. Abraham, hij had een andere verwachting. Hij leefde in de verwachting van de stad Gods. Hij was op reis naar deze stad. Wel een pelgrim, maar een pelgrim naar Sion! De stad, waar de Heere is, de hemelse Ontfermer. Waar Christus al zijn onderdanen het eeuwige leven doet genieten, zaligheid en vrede. Waar schatten zijn, die mot noch roest verderven.

Hier is leven in de volle zin van 't woord. Hier komen Gods kinderen nooit uitgekeken en nooit uitgenoten. Hier wordt het oog niet verzadigd van zien en het oor niet moe van luisteren en de mond niet klaar met het loven van de heerlijke Koning, de Zaligmaker en Heiland, die Zich in al Zijn schoonheid daar doet kennen. Wat eenzalige toekomst voor zulke pelgrims als Abraham!

Hoe kwam Abrahgm aan deze verwachting? Hoe komen wij er aan, die nu leven in deze wereld, geboeid door de steden van nu?

Deze verwachting is uit de Heere, is vrucht van het werk Gods in het hart van zondaren. Wat is de Heere toch goed.

Het is geen wonder, dat de stad des Heeren vol is van het gezang tot lof en prijs van Hem, die de inwoners heeft liefgehad met een eeuwige liefde en naar hen heeft omgezien.

De Heere geeft om mensen. Hij opent de ogen voor de ijdelheid en de vergankelijkheid van onze eigen steden. Voor de zonde en de schuld van het leven in de steden van deze wereld. Voor de nood en de ellende, waarin wij onszelf door onze ongehoorzaamheid en ongerechtigheid hebben gebracht. De Heere leert schuld inleven. Door dit werk Gods in onze zielen, verborrgen voor het blote oog, leren we ons kennen in onze nood en ellendigheid als verloren zondaren.

Maar de Heere trekt zulke ellendige zondaren naar Christus, de Koning van deze stad. Hij brengt ze bij Hem in boetvaardigheid en met smeking. Ze leren vragen, veroordeeld door de wet, om genade. Genade, die in Christus is. Hoe rijk laat de Heere aan zo'n schuldig volk prediken Zijn gunst, die Hij aan doemwaardige zondaren bewijst.

De Geest doet een heerlijk werk in het hart van deze mensen. Hij maakt plaats voor Christus, die al de schuld betaald heeft en al de zonde boette aan het kruis.

Die alle gerechtigheid heeft vervuld. Veroordeeld in zichzelf brengt de Geest dit volk in gemeenschap met de Christus.

Door het geloof worden ze met Hem verenigd, Hem ingelijfd, zodat zij aan al Zijn werk en al Zijn schatten deel krijgen. Hun hart wordt ingewonnen voor Christus. Hij het een en het al, hun schuld-overnemende Borg, hun verzoenende Middelaar, hun zonde-uitdelgende Heiland. Wat is Hij heerlijk en dierbaar. Alles voor zulken volbracht.

Christus is hun leven. Bij Hem willen zij niet. Uit Zijne volheid worden ze bediend. Een nieuw leven wordt in hen gewerkt, het leven der heiligmaking. In de zonde kunnen zij niet blijven. Als burgers van het hemelse koninkrijk begeren zij te wandelen. Zo worden ze geoefend in een God-zalige levenswandel en voorbereid tot het wonen in de stad Gods. Zo wekt de Heere de verwachting. Want wie in Christus het leven heeft gevonden, kan op aarde niet meer tieren. Kan hier zich niet meer thuis gevoelen, niet langer zijn vermaak hebben. Waar onze schat is, daar is ook ons hart. Zo trekt de Heere het hart naar de hemelstad, waar Christus is, die hun Heere en Heiland is, hun Borg en Zaligmaker. Waar zij leven zullen in Zijn gemeenschap en leven kunnen in liefde en lof voor Hem, die hun Redder en Verlosser is.

De Heere werkt Zelf deze verwachting in het hart van Zijn volk en houdt deze verwachting levendig. De betrekking op de Heere Jezus wordt hoe langer hoe inniger. Wat wordt daardoor de zonde een kruis. Hoe graag zouden ze van hun driften en hartstochten, van hun zondige natuur af willen komen. Wat zouden ze Hem gaarne dienen in volkomen overgave. Als toch niets eens meer scheiding maakte tussen de Heere en onze ziel, wat zou dat zalig zijn. Geen zonde meer, geen verkeerde gedachte meer, geen lusteloosheid en liefdeloosheid, als niets eens meer trok naar de steden in deze wereld, wat zou dat een rijk leven zijn. Hoe hartelijk kunnen zij het begeren. In de stad Gods is het goed wonen, want daar is geen duivel, geen verleider, geen verklager der broederen meer. Daar is het uit met de heerschappij der zonde. Daar zal niets meer tot kwaad brengen, maar alles werkt mee om de lof des Heeren te bezingen en Hem te dienen met heel het hart. O, pelgrim zoudt ge dit niet begeren? Strekt zich daar al uw zielsverlangen niet naar uit? Ziet ge de Gods-stad niet voor u? Ziet hoe ge nadert tot het huis van uw Vader!

Deze verwachting is van de Heere. Zij hebben een hoop op het Koninkrijk Gods. Een gegronde hoop op het wonen in de stad Gods, die fundamenten heeft. Hun hoop en verwachting is gegrond in de opstanding van de Heere Jezus. Hij is Zijn volk voorgegaan. Door de dood heen. Hij is opgestaan tot een nieuw leven. Hierin gaat al Zijn volk met Hem mee. Want zij zijn door geloof aan Hem verbonden. Alles wat van Hem is, krijgen zij. Zij mogen delen in Zijn opstanding en al de vruchten hiervan. Hij is tot Zijn Vader gegaan, tot de stad Zijns Vaders in de hemel.

Daarom zullen ook zij daar komen. De hoop van Gods kinderen ligt vast in de opstanding van de Heiland. En de hoop maakt de Heere levendig in het hart door Zijn heilige Geest, Hij stort de liefde uit, liefde voor Hem, zodat we aan de Heere hangen, zonder de Koning niet kunnen leven, bij Hem moeten zijn, want zonder Hem is het geen leven.

Zo krijgt dit volk van de Heere Zelf verwachting. Door het werk Gods in het hart gaan de pelgrims in de vaste overtuiging, dat zij bij Hem komen zullen.

Ze gaan wel over bergen en door dalen, ze gaan wel door duisternissen en over eenzame velden, maar zij gaan naar de stad van de grote Koning, die Hij Zelf gebouwd heeft.

De verwachting kan wel eens flauw zijn. De hoop zwak, het geloof ingezonken, maar de Heere houdt zijn pelgrims

toch in beweging. Helaas is er vaak zo veel matheid. Wat heeft ook dit volk nog te klagen over wereldgelijkvormigheid. Het moest zo anders zijn. Maar de Heere vernieuwt de hoop en verlevendigt de verwachting, zodat zij met verlangen biddend uitzien, of de stad nog niet in het zicht komt.

Maar dit is de grote troost, dat de Heere ze er Zelf brengt. Hij bewaart dit volk bij het geloof. Ze zijn de reis voor Zijn rekening begonnen en zullen haar zeker voltooien. Hoe is het, lezers, reist gij mee? Hebt ge deze verwachting in het hart? Denk toch eens aan uw toekomst. Als we toch de stad verderf tegemoet reizen, hoe vreselijk zal het zijn daar aan te komen. Onderzoek het, of de route, die gij gaat, wel goed is.

Als pelgrim over de aarde, maar zeker van des Heeren trouw. Sion is de reis. Daar zullen we komen. Want die het beloofd heeft, is getrouw. Dit verwachten al Gods pelgrims. Ze zijn er zeker van door het geloof in de opgestane Heiland, die nu zit aan des Vaders Rechterhand. Het staat voor hen vast, omdat zij een groot vertrouwen hebben in de Koning, dat zij komen zullen in de stad, die fundamenten heeft.

Waarheen, pelgrims, waarheen gaat gij, 't oog omhoog en hand in hand? Wij gaan op des Konings roepstem naar Gods huis, ons Vaderland! Over bergen en door dalen gaan wij naar die blijde zalen van het eeuwig Vaderland.

H.

Vr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 mei 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Waarheen Pelgrim, waarheen gaat gij?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 mei 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's