Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE JEHOVA-GETUIGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE JEHOVA-GETUIGEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

11. OOK HET OUDE TESTAMENT LEERT HET LEVEN NA DIT LEVEN

We hebben de vorige keer beloofd om uit het Oude Testament na te gaan wat daar geleerd wordt over het leven na dit leven. De Jehovah-getuigen spreken het dikwijls uit, dat mens en dier eigenlijk gelijk zijn. Is dat nu de leer der Schrift, dat de mens net als de beesten geen ziel heeft?

Het duidelijkst wordt het tegendeel uitgesproken in Prediker 12:7: en dat het stof weder tot de aarde keert, als het geweest is en de geest weder tot God keert, die hem gegeven heeft." Meermalen wordt Prediker 3:21 in het geding gebracht. Daar lezen we: wie merkt dat de adem van de kinderen der mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde? " Voor het oog wedervaart immers enerlei mens en beest: ze gaan allen naar één plaats, zij zijn allen uit het stof en zij keren allen weder tot het stof." Inderdaad, niemand merkt dat, maar wat niemand merkt, wordt uitgesproken in Pred. 12:7. Dus deze tekst. nl. Pred. 3 : 21, is niet te gebruikep "oor de leer, dat met de dood alles uit is. Het is een vraag, niet een antwoord.

Evenmin levert Prediker 9 : 5, 6 het bewijs op, dat met de dood alles uit is. Daar staat geschreven: Want de levenden weten dat zij sterven moeten, maar de doden weten niet met al, en zij hebben geen beloning meer, maar hun gedachtenis wordt vergeten. Ook hun liefde, ook hun haat, ook hun naijver is allang vergaan, en zij hebben in eeuwigheid aan niets meer deel, dat onder de zon gedaan wordt." Inderdaad, de doden weten niet met al van de dingen hier op aarde. We hoeven geen heiligen of andere gestorvenen aan te roepen. Maar wel hebben de doden hun eigen leven, want God is niet een God der doden, doch der levenden.

Wat is het onderscheid tussen mens en dier? Daarvoor zou ik ook nog kunnen wijzen naar Genesis 2 : 7. God formeerde de mens uit het stof der aarde en blies toen in hem de adem of de geest des levens. Dat lezen we niet van de dieren. We lezen ook niet van de dieren, dat hun geest tot God wederkeert, die hem gegeven heeft. De menselijke geest wordt op zeer bijzondere wijze met God in verband gebracht, men zou er misschien uit kunnen afleiden, dat de geest daarom meer is dan het lichaam. Die ziel of geest van de mens is iets aparts en wat anders dan stoom. Niet waar, Rutherford vergelijkt de ziel des mensen met de stoom, die uit een stoommachine ontsnapt.

Dat lijkt een klemmende vergelijking. Zij valt echter om. als we daarop letten, dat de ziel niet alleen gezegd wordt uit het lichaam te gaan, doch ook gezegd wordt daarin weer te keren.

In Genesis 35 : 18 lezen we van Rachel: En het geschiedde als haar ziel uitging (want zij stierf) dat zij zijn naam noemde Benoni. Maar zijn vader noemde hem Benjamin." Dat is over het uitgaan der ziel. Dat is de adem, zou men kunnen zeggen. Hetzelfde zou men kunnen stellen tegenover Jeremia 15 : 9: Zij, die zeven baarde, is zwak geworden, zij heeft haar ziel uitgeblazen". Let wel, dat er niet staat: aar adem! Ja maar, zegt iemand, ik vergelijk het met stoom, die de locomotief uitblaast. Dan moge ik u een vraag stellen. Hebt u ooit gezien, dat de stoom weer in de pijp van de locomotief terug kwam? Toch staat dat er van de ziel in 1 Kon. 17 : 22: En de ziel van het kind kwam weder in hem." Daar zit toch wel iets in, dat doet denken aan iets dat afzonderlijk van het lichaam blijft ook na de dood! We moeten ook eens denken aan Gen. 4:10. Daar staat: Er is een stem van het bloed uws broeders, dat tot Mij roept van de aardbodem." Het lichaam van Abel roept niet meer, zijn mond is gesloten. Maar nu roept zijn bloed. Wat is het bizondere van dat bloed in onderscheid van zijn mond? Het bizondere staat in Leviticus 17:11: want de ziel des vleses is in het bloed." Uit het bloed roept de ziel.

Ja, zegt iemand, dat is beeldspraak. ' Misschien hebt u een beetje gelijk. Maar misschien is het ook waar, dat hier een schemerlampje staat, waarbij de gelovige van de oude dag iets begon te vermoeden van het zelfstandig bestaan der ziel. We mogen het Oude Testament toch ook wel een beetje lezen bij het licht van het Nieuwe Testament, dacht ik. En dan staat in het N.T., Openbaring 6:10, over de zielen die gedood waren om het woord Gods: En zij riepen met grote stem, zeggende: oelang, o heilige en waarachtige Heerser! oordeelt en wreekt gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen? " Kijk, hier roept ook het bloed, maar de ziel is veel duidelijker van het bloed onderscheiden.

Nu we het 10e vers hebben gelezen, mag ik het 11e ook wel even afschrijven: „En aan een iegelijk werden lange witte klederen' gegeven en hun werd gezegd, dat zij nog een kleine tijd rusten zouden." Van de geleerde mannen hebben we de uitspraken aangehaald, dat aan de ziel, als het ware, een menselijke vorm overbleef. Dat vinden we niet alleen in het Oude Testament, maar ook hier. Daar blijft iets bestaan van de mens, waar wij ons maar moeilijk een voorstelling van kunnen maken, omdat wij niet makkelijk kunnen uitmaken wat beeldspraak is en in hoeverre de werkelijkheid zich uitstrekt. Dit zij genoeg: er blijft iets be-

staan in smart of in vreugde. Er is een eeuwig wel of een eeuwig wee, dat onmiddellijk na de dood begint. Dit zij ge-

noeg. Mag ik u nog op een andere tekst wijzen? In Psalm 16 : 10 lezen we: Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten." Als we het woordje hel in de betekenis nemen, die het hier heeft, is het toch duidelijk, dat er na de dood iets is, dat niet verlaten wordt. Wat betekent hier hel? Niet de strafplaats, want daar is David zeker niet heengegaan. Het is de sjaool? . d.w.z. de plaats, waar de doden zijn, en waar de een is in de pijn en de ander in Abrahams schoot, met een on-

overbrugbare kloof er tussen. De Heere Jezus was, volgens Lucas 23 : 43 in het paradijs en volgens Handelingen 2:31 in de hel. Men zou het zo kunnen zeggen: mdat de Heiland in de dood, in de vergadering der doden, niet van God verlaten was, daardoor was Hij in het paradijs.

Ik kan het nu verder wel hebben, dat u die tekst naar voren brengt, waar staat dat de ziel sterft. Dan houdt, zou men zeggen, alle betoog en bewijs op. En inderdaad staat in Ezechiël 18:4: de ziel, die zondigt, zal sterven." Maar in deze groep teksten staat „ziel" eenvoudig gelijk met „persoon". Als we zeggen, dat Papendrecht een dorp is, tellende 6000 en zoveel zielen, bedoelen we toch niet te stellen dat ziel en lichaam precies hetzelfde is. Bileam zegt in Numeri 23 : 10: Mijn ziel sterve de dood des oprechten."

Bedoelde hij daarmee, dat met de dood alles uit is? Wat voor verschil is er dan tussen de dood van de rechtvaardige en de goddeloze? Heeft Bileam de verwachting der opstanding al?

4 Het zou ondoenlijk zijn om alle teksten na te gaan, waarin het woordje ziel een andere betekenis heeft, dan wat de Heere Jezus bedoelt, als Hij zegt: „Vreest niet voor degenen, die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden." Maar 't zal niet nodig zijn. Ieder ziet nu zelf wel, dat het woordje ziel soms de geest, het blijvende van de mens, aanduidt en soms die mens in z'n geheel. Waar wij „ik" zouden zeggen, staat soms in de Bijbel: „mijn ziel".

Daar is nog een uitdrukking, die ons doet zien, dat het Oude Testament uitgaat van de gedachte, dat er een leven is na dit leven. Er staat telkens, dat die of die tot zijn vaderen verzameld werd.

Dat kan niet betekenen, dat zij in het graf komen bij hun voorvaderen, want dat is vaak niet het geval. Wel moet men zeggen dat de vaderen van het Oude Verbond vaak misten de openbaring van het in vrede en vreugde bij God zijn van stonde na dit leven, of tenminste niet bij die zekerheid leefden. Want nu komen we aan andere woorden uit het O.T., die toch wel van een verwachting van een zalige toekomst spreken. Daar staat in Psalm 49 : 16: Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen." Deze ziel vergaat dus niet, maar gaat tot God. Op Psalm 16 : 10 hebben we gewezen, Psalm 73 : 24 is bekend: Gij zult mij leiden door uw raad en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen." Dit zegt Psalm 16:11 toch ook: verzadiging der vreugde is bij uw aangezicht." Ook zal men van Psalm 17 : 15 moeten zeggen, dat hier de gedachte van de opstanding wordt uitgesproken: Ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken."

Dit alles moge genoeg zijn om het iedere goedwillende lezer duidelijk te maken, dat er de hele Bijbel door geleerd wordt: een leven na dit leven.

En als u, mijn lezer, nu straks sterft, waar zal uw ziel dan wezen, waar zult gij uw eeuwigheid doorbrengen?

Misschien vraagt iemand: hoe kan ik dat weten, wat er zijn zal? Dat kunt u hieraan weten, waar uw ziel nu is. Als uw leven nu met Christus verborgen is in God, dan zult ge ook eeuwig bij de Heere wezen. Het eeuwige leven begint hier op aarde, want er staat geschreven: „wie in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven." Wij moeten hier op aarde niet zozeer vragen waar we zullen zijn, doch waar; we nu zijn. De Psalmist zegt:

'k Zal dan gedurig bij U zijn, In al mijn noden, angst en pijn.

Het is opmerkelijk, dat onder Israël zo weinig over het leven na dit leven werd gesproken, terwijl de volken rondom vol waren van het geloof aan geesten der gestorvenen. Die volken leefden met de geesten. Zij raadpleegden de geesten der gestorvenen, door middel van tovenaars, die de kunst verstonden de doden te laten spreken. Dat was in Israël streng verboden. „Wanneer er een ziel is, die zich tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, zo zal Ik mijn aangezicht tegen die ziel zetten en zal ze uit het midden haars volks uitroeien", lezen we in Leviticus 20 : 6. Noordtzij vertaalt waarzeggers door „dodengeesten", duivelskunstenaars door „waarzeggende geesten". Het zijn de zielen der afgestorvenen, met wie alle omgang verboden wordt. Een voorbeeld van deze verboden omgang hebben we in de geschiedenis van de tovenares van Endor. Israëls God maakte zijn volk los van het leven met de zielen of geesten der gestorvenen, om ze met Hem te doen leven, reeds hier op aarde. Maar het is dwaas om te zeggen, dat onder Israël de gedachte heerste, dat er na dit leven geen leven was. Wij moeten niet met de hemel leven, die komt, maar met de grote volzalige God, Die is en Die zijn zal. Waar is uw ziel nu? „Maar mij aangaande het is mij goed nabij God te wezen."

P.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 mei 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE JEHOVA-GETUIGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 mei 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's