Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LUTHER EN DE BIJBEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LUTHER EN DE BIJBEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Toen Luther door Gods genade de Schrift op haar wezenlijke waardij had leeren schatten, begeerde hij den Bijbel voor zijn Duitsche volk toegankelijk te maken. Zijn wensch werd door de volgende omstandigheden nog versterkt.

Ten le, in de inleiding bij zijn uitgave van het Nieuwe Testament in het Grieksch (1516) had Erasmus onder meer geschreven: , , De brieven onzer vrienden lezen en herlezen wij; en er zijn duizenden Christenen, die wellicht overigens geleerd zijn, doch die de evangeliën en de apostolische brieven nooit gelezen hebben. Christus wenschte dringend, dat Zijn heilsgeheimenissen verbreid werden; en ik wensch, dat de geschriften des Nieuwen Testaments in alle talen worden overgezet." De ontboezeming van zulk een vooraanstaand man moest Luther wel stijven in zijn voornemen.

Ten 2e, de pauselijke banbul en het edict van Worms (waar Luther voor den rijksdag verklaard had: , .Hier sta ik, ik kan niet anders") hadden den Hervormer en zijn leeringen ten scherpste veroordeeld. Hoe konden de Evangelischen — zoo noemde men van meet af aan de Protestanten, in onderscheiding van de Roomschen — daar tegenover van hun goed recht overtuigd blijven, en hun geloof verdedigen? Door de Schrift was

Luther tot het inzicht gekomen, dat Rome in menig stuk dwaalde — welnu, dan

moest die Schrift ook voor zijn volgelingen en geestverwanten open liggen.

Een Bijbel in het Duitsch was dus noodzakelijk.

Ten 3e, in 1521 ontstond te Wittenberg de dweepzieke beweging van Carlstadt en diens aanhang. Deze lieden leefden bij de innerlijke openbaringen, welke zij - — naar hun zeggen — van den Hemel ontvingen. Aan het inwendige licht en de inwendige stemmen hadden zij genoeg.

Den Bijbel legden zij als overbodig ter zijde. Voor onmondigen was de Schrift goed, doch zij, de door "den Geest gedrevenen, konden dit hulpmiddel missen. Luther hield daarentegen met klem vast aan Gods voorwerpelijke openbaring, door den dienst van apostelen en profeten aan de Kerk aller eeuwen geschonken; wie de Schrift lofe'laat, om bij particuliere stemmingen en gevoelens te leven, verliest het eenige fundament onder zijn voeten, wordt door zijn vleesch en verdorven hart geleid, en valt den duivel als prooi toe. Het optreden van Carlstadt was voor Luther een aansporing te meer, om den Bijbel in het Duitsch te bezorgen, opdat het volk zou blijven bij de dingen, die ons van God gegeven zijn.

Ik heb getracht u aan te toonen. hoe Luther, naar Gods bestel, eerst tot een nieuwe waardeering van de Schrift is gekomen. en vervolgens tot het plan om den Bijbel in de taal zijns volks over te zetten. Letten wij dan thans op Luther als ver-

taler! Het is merkwaardig, dat Luther eerst Hebreeuwsch, en pas later Grieksch heeft geleerd. En even merkwaardig is het, dat hij als hoogleeraar te Wittenberg zijn college's (lessen) aanving, niet met een gemakkelijker stuk van het Oude Testament — een der historische boeken — doch met den veel moeilijkeren Psalmbundel. Is er een reden voor deze twee bijzonderheden? Zeer zeker. De gebedenboeken bevatten een menigte aanhalingen uit de Psalmen. Luther, met zijn degelijk karakter, wenschte de vaak herhaalde en geliefde woorden zoo grondig mogelijk te verstaan, en daarom ging hij zich in het klooster te Erfurt bekwamen in het Hebreeuwsch. Daarom begon hij als professor te Wittenberg ook met de uitlegging van de Psalmen: de aanstaande geestelijken moesten zijns inziens goed weten, wat zij baden, en geen half-begrepen zinnen opzeggen.

Als monnik schafte Luther zich reeds omstreeks 1507 het Hebreeuwsche woordenboek van Reuchlin aan. Toen hij in 1511 en 1512 te Rome vertoefde, benutte hij zijn tijd mede door zijn kennis van het Hebreeuwsch onder leiding van een joodschen arts te vermeerderen. Eenige studenten troffen hem eens, toen hij op reis was, in een logement aan; op zijn tafel lag het geopende Hebreeuwsche Psalter.

Let er wel op: het gebed heeft Luther tot de studie van het Hebreeuwsch geleid. Het ging hem dus maar niet om verstandelijke kennis — neen, bij zijn studie was zijn hart ten nauwste betrokken.

Pas na zijn terugkeer uit Rome, in 1512, is hij met het Grieksch begonnen. Voor de kennis van deze taal heeft hij veel te danken gehad aan zijn lateren medestander Philippus Melanchthon. Deze begaafde man stelde reeds op 16-jarigen leeftijd een Grieksche spraakkunst samen, en werd tot hoogleeraar in het Grieksch te Wittenberg benoemd, toen hij 21 jaar oud was. Professor Luther zat toen tusschen de studenten onder het gehoor van professor Melanchthon. Ook het Nieuwe Testament begeerde Luther in het oorspronkelijke, en niet slechts in de Latijnsche Vulgata, te kunnen lezen, opdat hij mocht komen tot een recht begrip van de woorden van Christus en Diens apostelen. Het was hem bij zijn studie van het Grieksch — evenals bij het Hebreeuwsch — niet allermeest om schoolsche wetenschap te doen, maar om een dieper indringen in Gods openbaring ten profijte van zijn geloofsleven.

Door dit beginsel is hij ook bestierd bij zijn arbeid als vertaler van den Bijbel; wat hij voor zichzelf zocht, gunde hij

tevens aan zijn volk. Het was hexn een hartezaak, een daad des geloofs. een werk van gebed. Luther wilde met zijn Duitschen Bijbel niet slechts een betrekkelijk kleinen kring van geleerden dienen — al greep hij, gelijk wij later nog zullen hooren, wel alle middelen der toenmalige wetenschap aan, om zijn vertaling zoo goed mogelijk te doen zijn. De Hervormer begeerde het volk in al zijn rangen en standen te bereiken, opdat zondaren zouden worden geroepen tot bekeering, en de toegebrachten zouden worden versterkt in het zaligmakend geloof. Luthers doel was dus: het stichtelijk gebruik van den Bijbel. Wat zijn wij nu ver van de Middeleeuwsche Schriftbeschouwing verwijderd! „Stichten" beteekent: opbouwen; de Kerk en haar leden mochten door middel van Gods Woord, in de landstaal vertolkt, opwassen in kennis en genade.

De Statenvertalers hadden Luthers doel voor oogen. Onder ons zijn in de laatste 60, 70 jaren nieuwe vertalingen uitgekomen; menige tekst is begrijpelijker weergegeven dan in den Statenbijbel — toch zouden wij niet gaarne beweren, dat het stichtelijke karakter van de Statenvertaling door de latere uitgaven is geëvenaard. Professor Obbink Sr., die zelve een vertaling van het (door hem bekorte) Oude Testament bezorgde, verklaarde eens: „In de buitenwijken van een stad worden geriefelijke kerken en kapellen gebouwd; zij vormen een krans rondom de kathedraal, die statig in het midden der stad oprijst. De Statenbijbel is als de kathedraal, staande in het centrum; en de nieuwere vertalingen groepeeren er zich bescheiden om heen."

Luthers streven was: een Bijbel voor stichtelijk gebruik; een Bijbel, die het volk gaarne zou lezen. Hij heeft zijn doel met Gods hulp bereikt. Enkele bewijzen daarvan moge ik u opsommen.

Ten le, zijn vertaling van den geheelen Bijbel en van Bijbelgedeelten werd tot op zijn dood (1546) minstens driehonderd en tachtig malen herdrukt. Wat is er gretig naar zijn werk gegrepen!

Ten 2e, zijn felle Roomsche tegenstander Emser beweerde, dat Luther veertienhonderd keer de teksten van het Nieuwe Testament leugenachtig had vertaald.

Emser zou het eens beter doen, maar... hij heeft onbehoorlijk vaak Luthers vertaling eenvoudig overgeschreven. Zelfs de platen van Luthers Bijbel nam hij over; ook de platen bij Openb. 14:8 en 18:8, waar wij lezen, dat Babyion valt en met vuur verbrand wordt. Wat geeft de teekenaar te zien? Dat Rome ineenstort en de pauselijke gebouwen in vlammen opgaan. Emser had de platen blijkbaar niet nauwlettend bekeken! Van Roomsche zijde verschenen voorts vertalingen van Dietenberger en Eek; maar ook zij steunden op Luther. Met recht constateerde laatstgenoemde dan ook, dat zijn Bijbel gelezen werd, al was hij uitgegeven onder den naam van zijn (Luthers) vijanden.

Ten 3e, van Gereformeerde zijde verscheen in Duitschland de vertaling van Piscator. Deze viel niet in den smaak. En wat deed men toen? Voor de Gereformeerden (die op zeer gespannen voet leefden met de volgelingen van Luther) gaf men den Bijbel in Luthers vertaling uit, doch zonder Luthers naam te vermelden. En de Heidelbergsche Catechismus werd er bij ingebonden. Wij kunnen deze handelwijze niet bewonderen; maar Luthers verdiensten komen desondanks duidelijk naar voren.

Ten 4e, er zijn allerlei Duitsche vertalingen in het licht gegeven, die het werk van den Hervormer uit wetenschappelijk oogpunt overtreffen; doch geen enkele heeft den waarlijk stichtelijken Luther-Bijbel kunnen verdringen. Wat prof. Obbink opmerkte aangaande de Statenvertaling, geldt evenzeer van Luthers arbeid.

Op de terugreis van den rijksdag te Worms werd Luther — gelijk u weet - — door vrienden heimelijk naar den Wartburg gevoerd. Daar heeft hij een aanvang gemaakt met zijn Bijbelvertaling.

Hij wilde gaarne bij Genesis beginnen; doch het Hebreeuwsch leverde zóó vele bezwaren op, dat hij dezen arbeid onmogelijk in zijn eenzaamheid, zonder de hulp van andere geleerden, kon ondernemen.

Daarom begon hij met het Nieuwe Testament — in Dec. 1521 of Jan. 1522. Na hoogstens tien weken was hij klaar. Intusschen zag hij zich genoodzaakt, den Wartburg te verlaten en naar Wittenberg terug te keeren. Met Melanchthon besprak hij zijn vertaling zorgvuldig, regel voor regel. Ook vroegen de beide vrienden bij moeilijke teksten om het advies van anderen. Reeds den 21 en Sept. 1522 ontving Luther het eerste gedrukte exemplaar. Het titelblad was zoo sober mogelijk: „Das Neue Testament Deutsch

- Wittenberg." Nergens vermeldde Luther zijn naam; ook verlangde hij geen

geldelijke vergoeding voor dezen arbeid. De eerste uitgave kostte, naar hedendaagse geldswaarde, vijftig a zestig gulden, en was binnen twee maanden uitverkocht. In Dec. 1522 volgde de tweede druk, waarin Luther eenige honderden wijzigingen had aangebracht. Tot zijn dood toe is zijn Bijbelvertaling zijn troetelkind gebleven. Aan geen gedeelte van zijn werk heeft hij méér toewijding besteed. Uit *zijn „Tafelgesprekken" (met vrienden aan den maaltijd) blijkt, dat hij telkens taalkundige vraagstukken te berde bracht — zulks ten bate van zijn Bijbel.

De vertaling van het Oude Testament heeft veel meer tijd gevorderd. Ik moet mij tot enkele hoofdzaken bepalen. In 1523 kwamen de vijf boeken van Mozes uit, in 1524 Jozua tot Esther. Heel wat hoofdbrekens heeft het boek Job gekost. Met Melanchthon en Aurogallus, den hoogleeraar in het Hebreeuwsch te Wittenberg, had Luther soms vier dagen werk aan drie regels. De Hervormer verzuchtte eenmaal: „Het boek Job kan ons vertalen nog minder verdragen, dan de man Job den troost zijner vrienden!" Uit de nagelaten papieren zien wij, dat Luther sommige verzen twaalf of veertien malen veranderd heeft, alvorens hij tevreden was.

Ook de profetische geschriften hebben lang opgehouden. Luther klaagde: „De profeten willen niet hun Hebreeuwsch laten varen en Duitsch spreken. Het is, of een nachtegaal gedwongen wordt een koekoek na te doen, en zijn sierlijke melodie prijs te geven." In zijn vertaling van Jesaja had Luther zóó veel doorgeschrapt en gewijzigd, dat hij het geheel tenslotte nog maar eens overschreef, vreezende, dat de letterzetter er anders geen wijs uit kon worden. Wél mocht Luther verklaren: „Wie mijn vertaling leest, vermoedt niet, dat hij gaat over een weg, die thans effen is, maar die aanvankelijk vol hobbels en kuilen was."

Afgezien van de moeilijkheden, aan het vertalen verbonden, vorderde Luthers werk langzaam, omdat hij nog vele andere bezigheden had. De profeten verschenen dan ook bij stukjes en beetjes. In 1532 was de complete profetische bundel persklaar. En in 1534 kwam voor het eerst de volledige Luther-Bijbel uit, met 83 platen bij het Oude en 34 bij het Nieuwe Testament.

Bij zijn vertaling ging Luther van deze gedachte uit: „Alleen wie in het middelpunt der Heilige Schrift staat — dat is, wie de genade Gods in Jezus Christus mag omhelzen — kan den Bijbel recht verstaan. Wie het geloof niet bezit, vermag de eigenlijke beteekenis der woorden ook niet te vatten."

Zoo was, volgens hem, de waarde van het Oude Testament enkel van het Nieuwe Testament uit te begrijpen. De wezenlijke inhoud van het Nieuwe Testament is Christus; daarom valle het licht van Christus ook over het Oude Testament —• ook over de dreigende woorden der Wet, want de Wet dient, om in een verslagen ziel het verlangen naar Gods genade te wekken.

Omdat hij de gansche Schrift op Christus samentrok, stond hij bedachtzaam tegenover de Bijbeluitlegging van de rabbijnen. Zij verwierpen Christus; daarom noemde hij hen: vijanden van den Bijbel.

Zij mochten de Hebreeuwsche woorden kennen, maar de kern van 's Heeren boodschap (en daar was het Luther om te doen) ontging hun ten eenenmale. Op zijn eigenaardige manier besliste Luther: „De Joden zeggen terecht, dat Augustinus niet alle woorden uit het Oude Testament juist heeft weergegeven. Maar als ik moet kiezen, kies ik niet de Joden, die wel de enkele woorden, doch geenszins den Bijbelschen inhoud verstaan; ik kies Augustinus' zuiverder opvating van de Schriftuurlijke waarheid, al heeft hij niet de goede verklaring van alle Hebreeuwsche woorden. Ik laat de Joden met hun letters naar den duivel varen, en vaar met Augustinus zonder hun letters ten hemel!" Deze uitlating doe ons echter niet meenen, dat Luther ietwat onverschillig stond tegenover de woorden en hun eigenlijke beteekenis; de Hervormer had zich integendeel alle moeite gegeven, om tot den zin, de waarde van elk woord

door tc dringen — in ons slotartikel van de volgende week hopen wij hierop nog even terug te komen. Doch de kennis der woorden moest dienen, om de heilmare des Allerhoogsten op het allernauwkeurigst in het Duitsch te kunnen weergeven.

Doordat Luther vast-geworteld stond in Gods onuitsprekelijke Gave, het centrum der Schrift, bleef hij er voor bewaard on-bijbelsche gedachten in zijn vertaling in te dragen. Ongetwijfeld heeft hij in sommige teksten vergissingen gemaakt, doch deze fouten waren nimmer schadelijk voor het geloof; ook als zijn overzetting verkeerd was, week hij nochtans van de Schriftuurlijke lijn niet af. Eén voorbeeld geef ik ter verduidelijking.

In Gen. 49 : 10 vertaalt Luther „Silo" met „Held". Dit is taalkundig niet juist; doch on-bijbelsch is het allerminst, want elders in de Schrift wordt de Messias wel degelijk als een Held geteekend.

Hoe meer wij ons met Luther als den vertaler van den Bijbel bezig houden, zoo meer krijgen wij den man lief, in wien genade verheerlijkt werd — zoo meer bewonderen en aanbidden wij bovenal Gods gunstrijke beschikking, die het Woord Zijner Waarheid door den man van Wittenberg liet uitdragen ftl een wereld, die de Schrift, nog wel onder kerkelijk gezag, had omsluierd, verminkt en krachteloos gemaakt.

Utr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

LUTHER EN DE BIJBEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's