Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELISA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELISA

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KRIJGSTOCHT TEGEN MESA

II.

Is hier geen profeet des Heeren, dat wij door hem den Heere mochten vragen?

II Koningen 3:11.

Josafat had toestemmend geantwoord op het verzoek van Joram, om mede ten strijde te gaan tegen Mesa, den koning der Moabieten, die van Israël was afgevallen. Nu moest een krijgsplan worden ontworpen. „En hij (Joram) zeide: oor welken weg zullen wij optrekken? Hij (Josafat) dan zeide: oor den weg der woestijn van Edom" (II Kon. 3:8). Er waren twee mogelijkheden. Men kon de Jördaan oversteken en vervolgens Zuidwaarts marcheeren langs den Oostelijken oever van de Doode Zee; dan bereikte men de Noordelijke grenzen van Moab, waar een gordel van vestingwerken was gebouwd, om een vijandelijken inval in het land af te weren. Dit was de kortste en gemakkelijkste weg. Men kon echter ook aan deze zijde van de Jordaan blijven, en langs den Westelijken kant van de Doode Zee naar het Zuiden oprukken; dan reisde men door Edom en kwam bij de Zuidelijke deelen van Moab uit. Daar lagen geen vestingen; zij waren er overbodig, wijl steile bergen er een natuurlijke verdedigingslinie vormden. Deze weg was langer; en ook moeilijker, want dan moest het leger door de dalen van m z het Edomietische gebergte voortgaan. Josafat beval de laatste route aan. Waarom? De Schrift geeft geen reden op; nochtans is deze keuze zeer begrijpelijk. Koning David had zoowel Moab als Edom aan zich onderworpen; bij de scheuring na Salomo's dood was Moab aan het rijk der Tien Stammen, en Edom aan Juda toegewezen. Josafat had derhalve zeggingschap over Edom. En als hij met Joram door Edom trok, was daar een dubbel voordeel aan verbonden. Ten eerste kregen de Edomieten geen kans om van Juda af te vallen, terwijl Josafat de handen vol had aan den oorlog tegen Mesa.

En ten tweede konden zij hun buren, de Moabieten, niet te hulp snellen, doch hadden zij omgekeerd Josafat en Joram te steunen tegen Moab. In de vorige eeuw is een steenen plaat gevonden, die de steen van Mesa genoemd is. Daarop staat onze tekstgeschiedenis vermeld; zoo komen uit de ruïnes der oudheid getuigenissen te voorschijn, die de berichten van den Bijbel bevestigen. Op den steen van Mesa wordt verteld, dat de Moabieten een aanval uit het Noorden verwachtten en daar hun soldaten hadden samengetrokken: de opmarsch uit het Zuiden verraste hen en bracht hen in verlegenheid.

Het veldheersplan van Josafat en Joram was dus slim overlegd! Wij lezen echter niet, dat de Heere God in de beraadslagingen gekerfd 'is, en... de Oppermajesteit laat Zich niet straffeloos ter zijde stellen. Dat zou Hij toonen.

„Alzoo toog de koning van Israël heen, en de koning van Juda, en de koning van Edom; en als zij zeven dagreizen omgetogen waren, zoo had het leger en het vee, dat hen navolgde, geen water" (9e vers). Goedsmoeds begonnen de bondgenooten hun krijgstocht; alles was keurig verzorgd en fier wapperden de vaandels boven de regimenten. Er was ruimschoots proviand; achter de troepen kwam zelfs een kudde slachtvee aan, om de manschappen van vleesch te voorzien.

Doch toen men na een week door de dalen van het Edomietische gebergte Moab naderde, betrokken de gezichten: er ontstond een nijpend gebrek aan drinkwater. Tegen alle berekening in waren de beekjes opgedroogd, en langs den strak-blauwen hemel dreven geen wolkengevaarten aan om zich in overvloedige regenbuien te ontlasten. De Heere God was in de krijgsplannen niet gekend, en Hij vernederde den stoutmoedigen mensch, die zich groot waande door eigen kennen en kunnen. Zonder ophef, doch met macht, sloot Zijn sterke rechterhand de waterfonteinen af; en drie koningen stonden beschaamd, ondanks hun'nauwgezette voorbereidingen.

Gij kent méér dergelijke feiten uit de historie. Philips, de koning van Spanje, wilde het Protestantisme doodelijk treffen door een aanval op Engeland. Hij bouwde een trotsche vloot, de Armada; maar een storm stak op, die de zeekasteelen vernielde. Onze vaderen lieten een gedenkpenning slaan, waarop geschreven stond: „Gods adem heeft ze verstrooid." Napoleon hield het vasteland van Europa in zijn ijzeren vuist; slechts Rusland was niet onder zijn heerschappij. Met een talrijk leger maakte de keizer zich op tegen Moskou; doch toen hij meende het toppunt van zijn roem te zullen bereiken, trad de Heere den geweldenaar tegemoet.

De hemelsche sluizen gingen open en sneeuwbuien dwarrelden neer — wat beteekenen sneeuwvlokjes, vergeleken bij Napoleons kanonnen! De Allerhoogste smeedde er een geducht wapen van, en in de wintersche Russische velden nam de ondergang van den onoverwinnelijken despoot een aanvang.

In de kleine wereld van den enkelen mensch valt hetzelfde waar te nemen. Zegt eens, heeft II Kon. 3 : 9 zich nimmer in uw leven herhaald? Gij hadt een doel, dat gij nastreefde; ' van alle kanten was de zaak door u bekeken; aan energie ontbrak het niet, evenmin aan voorzorgsmaatregelen tegen mislukking. Uw pogen móést slagen, want gij hadt geen enkele omstandigheid, die zich kon voordoen, over het hoofd gezien — tenminste, dat meende gij. Ach, gij hadt de les van den wijzen koning vergeten: Ken Hem in al uwe wegen, en Hij zal uwe paden recht maken." Toen heeft Hij, die jaloersch is op Zijn eer, u te verstaan gegeven, dat een mensch niet mag, niet kan groot worden buiten Hem om. Het kostte Hem n/et de geringste moeite door iets onvoorziens — een kleinigheid wellicht — uw hechte plannen en secure berekeningen in duigen te doen vallen. O, wat is het smartelijk, van ons voetstuk te tuimelen en te moeten erkennen, dat ons overleg faalde en onze kracht te kort schoot. Maar gelukkig. indien wij, door de verootmoediging heen, op onze plaats werden gebracht.

, ', Toen zeide de koning van Israël: Ach, dat de Heere deze drie koningen geroepen heeft, om die in der Moabieten hand te geven! En Josafat zeide: s hier geen profeet des Heeren, dat wij door hem den Heere mochten vragen? " (II Kon. 3 : 10, 11a).

Meer nog dan tijdens voorspoed, komt het binnenste van een mensch bij leed en in nood openbaar. Ziet het aan de koningen van Israël en Juda. Aanvankelijk was er geen verschil tusschen hen te bespeuren. Zijde aan zijde reden zij op hun brieschende paarden met den vorst van Edom aan het hoofd hunner troepen. Zij waren zeker van hun triomf over Mesa; tot in de puntjes was alles immers geregeld. Maar toen de Heere een streep haalde door hun beraadslagingen, en hun berekeningen failliet sloegen — kwam het onderscheid tusschen Joram en Josafat duidelijk uit.

Oogenschijnlijk was Joram vroom, toen hij in benauwenissen geraakte, want hij sprak over Jehovah. Doch het was enkel lippenwerk, en bovendien leugentaal. De Heere had de drie koningen immers niet geroepen, om krijg te voeren tegen Moab.

Toen Mesa van Israël was afgevallen, had Joram daarin de tuchtigende hand van Jehovah moeten erkennen; maar hij had niet beleden, dat deze smaad over zijn koninkrijk was gekomen vanwege den verfoeilijken Baalsdienst. Hij was er alleen maar op uit. Israëls eer te redden en zich weer te verzekeren van de voordeelige schatting, welke Mesa voorheen opbracht. En terwijl hij zich beijverde om den steun van Josafat te verkrijgen, bekreunde hij zich geen zier om Jehovah's bijstand. Gedurende de zeven dagreizen, waarop alles vlot verliep, zocht hij Gods Aangezicht al evenmin. Maar toen het watergebrek tot een ramp dreigde te worden, betrok hij op eens Jehovah in het netelige geval. Gij kunt het nog wel meemaken, dat menschen, die zich om God en Zijn gebod niet bekommeren, over den Heere gaan spreken, wanneer onweerswolken zich boven hun hoofd samenpakken. Gewoonlijk is de verandering echter waardeloos, en hervatten zij na eenigen tijd hun vroegere leven.

Joram werd vroom op zijn manier; hij had zelfs de brutaliteit, den Heere aan te klagen, toen het verkeerd ging. Hij zag het schrikbeeld al voor zich: straks zouden officieren en manschappen, door dorst gekweld, amechtig neerliggen; dan zouden de Moabieten van hun bergen afdalen en de verbonden legers ombrengen, zooals men schadelijk wild verdelgt.

Machteloos gevoelde Joram zich tegenover de duistere toekomst, hij zat als een muis in den val. Al zijn voormalige leunsels en steunsels was hij kwijt, zijn dappere taal van weleer was verstomd, en aan Jehovah had hij geen houvast, al nam hij Diens Naam in zijn mond. In zijn praalgewaad gezeten op den troon, en in een blinkend harnas rijdende op zijn krijgsros, geleek Joram een onverschrokken man: doch in werkelijkheid was hij een nietig, zwak. bevreesd schepsel. Zoo is het met iederen onbegenadigde; gaande langs een effen baan, verbeeldt hij zich. God best te kunnen missen en aan zichzelven genoeg te hebben; maar als de weg levensgevaarlijk wordt, staan de dappere man en de flinke vrouw hulpeloos, radeloos.

Joram kwam door de verootmoediging niet voor God in de schuld; hij klappertandde bij de gedachte, dat de Moabieten hem weldra zouden gevangen nemen of neersabelen, en hij had geen toevlucht, omdat hij niet aan Jehovah was verbonden. Stelt nu Josafat daar tegenover. Hij gevoelde zich niet radeloos en reddeloos.

Het is waar, in de zaak van Joram en Mesa had hij gedaan, wat kwaad was in de oogen des Heeren •— nochtans was hij een kind van God, en door de verootmoediging kwam hij op zijn plaats. Ook zijn hart kromp ineen, als hij dacht aan de gevolgen van het watergebrek; maar in zijn hart leefde het psalmwoord:

„Vraagt naar den Heere en Zijne sterkte." Hij was er van verzekerd, dat geen ding voor Jehovah te wonderlijk is, en dat bij den Heere Heere uitkomsten zijn zelfs tegen den dood. Josafat wist in de benarde omstandigheden evenmin raad te schaffen als Joram; doch daarmede was, naar zijn vaste overtuiging, het laatste woord nog niet gezegd. Met bevende stem verklaarde Joram: „Wij worden de weerlooze prooi der Moabieten." Rustig liet Josafat daarop volgen: „Is hier geen profeet des Heeren, dat wij door hem den Heere mochten vragen? " In dit wederwoord lag opgesloten: „Wees niet voorbarig, Joram, met uw onheilsverwachting. Gij hebt daareven over Jehovah — en niet over Baal — gesproken; dat was goed. Maar maak er dan ook ernst mede, dat Gods rechterhand hoog verheven is en verrassende daden kan verrichten.

Laat ons, in het besef van onze kleinheid en onvermogen, Hem om raad vragen door den dienst van een Zijner knechten."

Dezelfde afhankelijkheid, hetzelfde vertrouwen, legde Josafat aan den dag, toen hij met Achab zou uittrekken tegen de Syriërs; ook toen was het: Is hier niet nog een profeet des Heeren, dat wij door hem vragen mochten? " (II Kron. 18 : 6).

Welke gezindheid is in u? Die van Joram of van Josafat? Van nature zijn wij allen aan Joram gelijk; wij hebben den Heere niet noodig, wij denken niet aan Hem; en als wij het in den nood gaan doen, baat het ons niet, dewijl wij los van Hem zijn. Dan grijnst de vertwijfeling ons aan. Wat een voorrecht, indien de Heilige Geest het steenen hart uit ons wegnam, ons blinde zielsoog opende en ons oor doorboorde, zoodat wij acht gingen geven op de veroordeelende Wet, op de heiligheid Gods, op eigen doemwaardigheid. Want dan zal het ook komen tot een vragen naar den hoogsten Profeet des Heeren, Jezus Christus, die het Evangelie der genade predikt, maar die tevens als eenige Hoogepriester door Zijn zoenoffer de genade verwierf, en als eeuwige Koning de genade schenkt en

in de genade fundeert. Ziet, dan leeren wij het afhankelijke leven kennen, dan groeit ook het vertrouwen, dat niemand, niets — geen watergebrek, geen Moab, geen duivel, geen dood < — kan scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, den Heere. Op aarde blijven de keurlingen twee-menschen. Daarom spreken zij met Joram gedurig woorden van uitzichtloosheid; maar met Josafat krijgen zij, aangedreven door den Geest, er wel eens boven uit te zingen: „Hoop op God, sla 't oog naar Boven, want ik zal Zijn Naam nog loven."

Utr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELISA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's