Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De reinen van hart

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De reinen van hart

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

3.

Mattheüs 5 : 8: alig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Hoe zullen wij God vinden? En dus: hoe zullen wij ooit God zien? Dat is een belangrijke vraag. Het is een vraag, waarop wij het antwoord moeten zoeken, èn vinden, zal het wel zijn. Het is een vraag, waarop wij het antwoord moeten ontlenen aan het Woord van God, aan de Heilige Schrift.

Allereerst leggen wij er waarschuwend de nadruk op, hoe wij God nooit zullen vinden en dus ook niet zullen zien. Tot het begeerlijke doel God te vinden, God te zien, komen wij nooit buiten Christus om. Hij zegt zo waarschuwend en zo nodigend: , , Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader, dan door Mij." Dat was een woord voor Thomas, maar in hem ook voor ons, als antwoord op zijn vraag: „Heere! hoe kunnen wij de weg weten? " — Dat is een vraag duizendmaal herhaald, misschien ook door u, als het is: , , o, prediker, o volk van God, zeg mij toch, hoe krijg ik kennis aan deze zaken? wijs mij toch de weg." Mijn lezer, ik hoop, dat gij dit niet zult verwachten van een mens, maar, dat gij het op gebogen knie zult vragen aan, en verwachten van de grote Profeet, die ook Thomas de weg heeft leren kennen.

En na Thomas komt Filippus, omdat de Heere Jezus tot Thomas ook gezegd had: „Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu kent gij Hem, en hebt Hem gezien." En Filippus vraagt, nog weer dieper dan Thomas: „Heere, toon ons de Vader, en het is ons genoeg." Er ligt een diepe waarheid in de bede van Filippus, een waarheid, die maar weinigen klaar voor de geest staat. Het is déze waarheid, die ook in onze stof van behandeling ligt: wij moeten God de Vader leren kennen, met Hem verzoend worden, Hem zien, want dat alleen is genoeg.

Maar toch moest ook Filippus door zijn Meester terecht gewezen worden, want de diepe waarheid, die hij uitsprak, was tóch met een grote dwaling gemengd. Hij zag niet genoeg, wat in de Heere Jezus alreeds was geschonken. Vandaar, dat zo bestraffend, en toch ook weer zo liefdevol onderrichtend, tot hem uitgaat het woord: „Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons de Vader? "

Lees er Johannes 14 nog maar eens op na. Dat heerlijke hoofdstuk is zo verhelderend ook voor het recht verstaan van de moeilijke zaligspreking: „Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien."

Én Thomas, èn Filippus, èn over hen heen ook ons, wordt het te kennen gegeven, wat wij hierboven reeds schreven: Nooit zullen wij God vinden, nooit zullen wij God zien, buiten Christus Jezus om.

Om in verb-nd hiermee te wijzen op enkele wegen, die ons niet brengen tot God, en die de mens toch altijd weer inslaat, zeggen wij u op grond van Gods onbedriegelijk getuigenis: Nooit zult gij God vinden langs de weg van het dénken. De diepzinnigste philosoof is langs die ladder nog nooit tot God opgeklommen. Ons verduisterde verstand kan die hoogte niet bereiken. Maar dan mogen wij ook niet vergeten, dat wij God evenmin zullen vinden en zien langs de weg van ons doèn. Al zouden wij nog zoveel werken van deugd en vroomheid en barmhartigheid verrichten, de sporten van de ladder van onze eigengerechtigheid zijn te weinig in getal en te zwak, zij moeten breken, als wij onze voeten er op zetten.

En om nog één weg te noemen, hoe de mysticus ook tracht te komen langs de weg van het schouwende leven, in de stilte van de eenzaamheid, tot het schouwen van God, hij zal door deze middelen op zichzelf niet komen tot de enige en waarachtige God. Waarschijnlijk komt hij zo tot de dwaling van het pantheïsme, de dwaling van het „alles is God", en in het bijzonder tot de dwaling: „ik ben een God in het diepst van mijn gedachten."

O, laat u toch waarschuwen voor zoveel dwaalwegen, die ons zo machtig kunnen trekken en bekoren. Het zijn dwaalwegen, waarop zo velen wandelen, die bij de waarheid zijn opgegroeid, die zelfs een Godvrezende vader of moeder hebben gehad. Tot de dwaasheid van deze dwaalwegen keren zich ook wel mensen, die toch niet vreemd zijn van de dingen, die des Geestes Gods zijn. Maar, zij zullen op die wegen toch op den duur het niet uit kunnen houden. Zij kunnen wel dwalen, ver en lang, meermalen zelfs, maar zij kunnen niet vèrdwalen, want:

God zal Zelf zijn Leidsman wezen. Leren, hoe hij wand'len moet. "

De enige weg, die ons brengt tot het vinden van God is gegeven in de Heere Jezus Christus, zoals Hij Zelf dat heeft geopenbaard. Vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom, waar God woont en troont tussen de cherubim, de wachters van Zijn heiligheid, hebben wij alleen door het bloed van Jezus. Het is een ingaan op een verre en levende weg, welke Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees (Hebr. 10 : 19 en 20).

„Zij zullen God zien." — God zien, dat is op aarde alleen mogelijk met het oog des geloofs, en dus door en in Christus. Job heeft het reeds mogen genieten, toen de Heere hem op zijn plaats gebracht had, en toen hij in ootmoedig geloof, met onuitsprekelijke vreugde, maar ook in diepe ootmoed, mocht spreken: Met het gehoor des oors heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en heb berouw in stof en as" (Job 42 : 5, 6).

En Johannes op Patmos heeft door de geopende deur in de hemel, toen hij terstond in de Geest werd, iets mogen genieten van het zien van God. Hij schrijft in het vierde hoofdstuk van de Openbaring wel van Johannes in zeker opzicht, maar toch vooral van Jezus Christus (zie Openb. 1:1): En ziet, er was een troon gezet in de hemel, en er zat een op de troon. En die daarop zat, was in het aanzien de steen Jaspis en Sardius gelijk, en een regenboog was rondom de troon, in het aanzien de steen smaragd gelijk" (Openb. 4:2 en 3).

O, wat een rijkdom, welk een heerlijkheid, ligt er in het zien van God! Johannes worstelt met de taal, en grijpt als beeld naar het schoonste en edelste op

aarde, om er enige indruk van te geven. En ook, wat wordt de mens, bij het zien van God door het geloof, en in de Geest, wat wordt hij dan klein, en wat smart het hem dan, dat hij zo verkeerd en zo gering van de hoge God heeft gedacht!

Ja, alleen in de Middelaar Gods en der mensen kan God tot zondaren komen en Zich aan hen openbaren. Buiten de Borg en Middelaar, het wordt in de weg der ontdekking ervaren, kunnen wij voor de hoge, heilige en rechtvaardige God niet bestaan. Dan is Hij voor de doemschuldige zondaar een verterend vuur. Maar in Christus openbaart Hij Zich in al Zijn deugden, in Zijn heiligheid en in Zijn gerechtigheid, maar ook in Zijn barmhartigheid en in Zijn genade.

Nu is het voor allen, die door het geloof deel hebben aan de Middelaar Gods en der mensen: „Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien."

O, wat is dat rijk. God zien, d.w.z. van Zijn toorn verlost, weer in Zijn gunst delen. God zien, d.i. uit de vervreemding van Hem teruggebracht, weer toegelaten tot Zijn gemeenschap. God zien, d.i. niet

langer een verdrevene uit het Paradijs, maar een, die Gods verborgen omgang mag vinden, en eens weer in het hemelse Paradijs wordt ingeleid.

Zij zullen God zien in Zijn heerlijke dèugden, in Zijn grote wérken, in Zijn diepe wégen, in Zijn wonderlijke léidingen. O, wat wordt er niet genóten, als een ziel door en in Christus met God verzoend mag worden, en Zich in de Heere zijn God mag verlustigen. De Heere te vinden, Die gij kwijt waart, Die gij niet meer kondet missen, dat is zaligheid. Zalig kan het hart niet zijn, zo lang het God niet ziet. Zaligheid kent de ziel, die met de Psalmist mag zingen:

'k Heb U voorwaar in 't heiligdom Voorheen beschouwd met vrolijk' ogen; Hoe zag ik daar Uw alvermogen! Hoe blonk Uw Godd'lijk' eer alom!

„Zij zullen God zien." God zien, dat is tot God, Die wij in ons hondshoofd Adam verlaten hebben, van Wie wij ons al verder en verder verwijderd hebben, teruggebracht te worden. De weg terug, ja, die moeten wij leren kennen en bewandelen. Gelukkig degenen, die staande zijn gehouden op de heilloze weg van God af, met het aangezicht naar de zonde, naar de wereld, naar de hel, en die nu in de waarachtige bekering geheel omgekeerd worden, zodat het aangezicht, beschaamd, verlegen, en met tranen nat gemaakt, maar ook met smekende blik en smachtend verlangen, gewend wordt tot God. En Deze breidt in Christus Jezus Zijn armen uit. Hij trekt met goedertierenheid die Hij liefgehad heeft met een eeuwige liefde, zodat zij komen met geween en met smekingen worden gevoerd. En Hij nodigt door het Evangelie: Keert weder, gij afkerige kinderen! Ik zal uw afkeringen genezen." — En dan zal het antwoord zijn van die boetelingen op de weg terug: Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de Heere, onze God!" (Jer. 3:22).

En zo wordt God zien van verre, verbroken onder Zijn recht, met tranen in het oog, met een smeekschrift in de bevende hand. God zien in de ontmóéting, zoals de verloren zoon mocht vallen in de geopende armen van zijn vader, die zijn weergekeerd kind kuste met de kus der verzoening. O, wat is dat rijk God te ontmoeten in gunst en genade. Die u naar Zijn heilig recht kon wegslingeren in de afgrond van het eeuwig verderf! Wie kan het uitspreken, wat dat ontmoeten is van een verzoend God, volkomen verzoend door de volkomen genoegdoening van de Borg en Middelaar Jezus?

En nu is dit: „zij zullen God zien", op aarde nog maar een beginsel, een voorsmaak. Maar, wat moet het dan niet zijn, als in vervulling gaat de verwachting van zo menig sterfbed al, waar gezongen werd of misschien maar gestameld in gebroken klanken:

Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!) Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen, Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld!

Ja, hier buigen wij het hoofd in aanbidding. Hier wordt het hart wel eens met heimwee vervuld, en ook gij stamelt, in uitzien en verwachting:

Als gouden de portalen zijn, Wat moeten dan de zalen zijn!

Mijn lezer, hebt gij reeds iets mogen kennen van de rijkdom, van de vrije gunst, die er ligt in de 6de van de zaligsprekingen „Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien"?

Ach, wat moet het niet zijn, voort te reizen van God af, al verder, al sneller, met meer dan vliegtuigsnelheid, want: wij vliegen daarheen" (Ps. 90:10), om dan ten slotte af te dalen in de eeuwige rampzaligheid, waar gij zult zién de duivel met zijn gevallen engelen, de verlorenen in tranen, die niet worden gedroogd, in wroeging, die nimmer eindigt, in* een vuur, dat niet uitgeblust wordt, maar al feller, al feller brandt. O, mijn lezer, als uw voeten nog staan op de weg van God af, leer toch neer te zinken op uw knieën en te smeken: O, God, wees mij, zondaar, genadig!"

Een andere keuze te leren kennen, de onberouwelijke keuze van het smalle pad, van de weg terug, terug tot God, Die ge niet meer missen kunt, dat is het zaligmakende werk van de Heilige Geest. En die Geest is het ook, die ons te verstaan geeft, dat wij God alleen kunnen ontmoeten, en zien in Hem, Die zegt: „Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien." O, vraag dan om het oprechte geloof in de Heere Jezus!

„Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien." David zag er zo veel begeerlijkheid in, toen hij zijn God door eigen schuld weer miste. En hij worstelde in het gebed: „Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest." — Zo zij het ook bij u telkens weer, totdat gij binnen moogt gaan in het binnenste heiligdom.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 september 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De reinen van hart

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 september 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's