Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE TOELIJDENDE WEG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TOELIJDENDE WEG

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Dc toeleidende weg.

In Athene had men de gewoonte nog al eens om wandelend les te geven. Zo heeft ook de Heere Jezus het vaak gedaan met zijn discipelen. Het was geen aaneengeschakelde rede, maar telkens kwam er een vraag van de leerlingen tussen. Dat is misschien nog de slechtste vorm niet van onderwijs geven. Daarom ben ik ook altijd blij met een reactie uit de kring onzer lezers. Het lijkt mij toe, dat we die voldoening niet beter kunnen te kennen geven, dan door er cirect even op in te gaan. Ik schreef in het blad van 23 Sept. j.1. dat de Heere Jezus niet allen riep, doch alleen de vermoeiden en belasten. Nu heeft een briefschrijver uit Gouda over deze woorden uit Matth. 11:28 een uitgenzetting gelezen van Hugo Binning. Die schreef er juist andersom over, nl. dat de Heiland wel allen riep en niet alleen de vermoeiden en belasten. Als de verklaringen zo tegenover elkander staan is het geen wonder, dat een lezer van beide, nadere opheldering vraagt. Nu is het in dit geval een voorrecht, dat we het met ons drieën eens zijn: inning, mijn briefschrijver en ondergetekende. Wij zijn het n.1. daarover eens, dat de Heere Jezus alle mensen riep. H. Binning zegt in de bedoelde preek uit de „Keurstoffen", „dat alle personen, die het Evangelie horen, worden genodigd" tot onze Zaligmaker te komen... niet alleen de gebrokenen van hart, doch ook de stijven van hart. Binning haalt Jes. 46 : 12 aan: Hoort naar Mij, gij stijven van hart". Van de Heiland staat de roerende uitspraak opgetekend: Jeruzalem, hoe dikwijls heb ik u willen bijeenvergaderen". Dat betreft dus niet alleen de „vermoeiden en belasten".

Maar nu is er ook wat anders. Waartoe worden de stijven van hart geroepen? Om zonder meer de rust der ziël in ontvangst te nemen? Dat zou de godzalige H. Binning niet graag geschreven hebben. Integendeel, hij schreef; „dezulken worden geboden fe horen en het oor te neigen". Maar ieder voelt, dat de belofte nooit had kunnen luiden: omt allen tot Mij, die stijf van hart zijt en die de gerechtigheid niet zoekt en Ik zal u rust geven. Van de tekst zelf kunnen we dus gerust zeggen, dat in Matth. 11:28 een beperking is. De rust wordt alleen beloofd aan de „vermoeiden en belasten". Maar wat de strekking van de tekst betreft mogen we niet zeggen, dat er geen anderen tot Jezus mogen komen. Ook de stijven van hart, ook de Nicodemussen mogen komen, opdat zij de eis van wedergeboorte zouden horen en de belofte, dat zij dan het Rijk Gods zouden beërven. De rijke jongelingen mogen komen om te horen wat zij doen moeten om zalig te worden. Doch alleen de vermoeiden en belasten krijgen rust. O, wat een rust, zei iemand kort geleden tegen mij, die rust kan ik niet verklaren, die is wonderlijk heerlijk. De oudvaders van over de zee, zoals Boston, Binning, Erskine, mogen graag pleiten voor een ruime nodiging. Ik wil daarbij graag aan hun zijde staan. Maar hun bedoeling is toch niet, dat er geen vernedering en verootmoeding, geen verbreking des harten en geen besef van hel-en doemwaardigheid voorafgaat aan het komen tot de rust in Christus. Ik kan de verleiding niet weerstaan om Calvijn een ogenblik te laten spreken. Zijn uitleg van vers 2ji is aldus: e Zaligmaker nodigt tot Zich zulken die Hij kent als zijn eigen discipelen. Want ofschoon Hij bereid is de Vader te openbaren aan allen, toch heeft het grootste deel geen plan te komen, omdat ze er geen behoefte aan hebben. De Heere Jezus zou er niets aan hebben al riep Hij de eigengerechtigden of de weredbeminnaars, en daarom richt Hij Zich tot de arme lijders en verslagenen. De vermoeiden zijn niet alle ellendedragers, maar die in de war zijn vanwege hun zonden, gegrepen door de schrik voor de toorn Gods

en bezwijken onder een last zo zwaar. De Heere Jezus bedoelt hier die zich der •eeuwige dood waardig gevoelen en die zo bezwaard zijn door hun inwendige boosheden, dat zij bezwijken. Dat Gods genade wordt verworpen door de meesten, komt hier vandaan dat slechts weinigen hun armoede en nood gevoelen. Satan heeft ze betoverd, die denken, dat men enige gerechtigheid kan hebben buiten Christus of die zich verbeelden, dat men in de wereld gelukkig kan zijn. Laten wij evenwel •Christus begeren, voortgedreven en aangespoord door onze boosheden en gemis. Doe het genot van de dingen der wereld uit uw hart en ontdoe u van alle vals vertrouwen.

En ofschoon deze voorbereiding om de genade van Christus te ontvangen, de mens al genoeg uitkleedt bedenk toch dat arm en ledig worden een gave van de H. Geest is, want dit is het begin der bekering. Christus wil niet zeggen wat de ' mens van zichzelf kan, maar alleen wat de mensen moeten hebben en voelen, die tot Hem komen. Let er vooral op, dat er een algemeen woord wordt gebruikt: , , allen, die vermoeid en belast zijn", opdat niemand voor zich de deur zou sluiten door een wantrouwen en verkeerde twijfel. Helaas, slechts een klein getal komt, omdat onder de oneindige menigte mensen, die verloren gaan, er slechts weinigen zijn, die voelen dat ze verloren gaan. Tot zover de •weergave van Calvijn. Het is duidelijk dat Hij de belofte van de rust, welke is de vergeving der zonden, beperkt tot de genodigden, niet omdat zij alleen mogen komen, doch v/el omdat zij alleen komen en rust zoeken. Ik hoop dat nu de dingen wat duidelijker zijn. Christus nodigt menig maal allen, doch belooft de rust alleen aan de rust en vergeving behoevenden. Ik blijf er dus bij, dat Christus alleen de vermoeiden en belasten nodigt om ze rust te geven en niet die nog enigszins op hun gerechtigheid bouwen of in de wereld hun genoegen hebben. We zijn het toch met H. Binning eens, dat de Heere Jezus ook de stijven van hart roept om naar Hem te luisteren en ter genade aanbiedt als zij hun nek buigen. Verder ontving ik uit Zeist het bekende boekje over , , De Kabinetten der evangelische beloften", een verzameling uitspraken van R. Erskine, - waarin mij in verband met bovenstaande al direct de zinsnede trof: , , 0, wonder! al waart gij nog zulk een groot zondaar, zo - wil Christus tot u en met u spreken tot uw eeuwig behoud".

Dat heeft ook Cornelius ondervonden. Ja niet minder Saulus van Tarsen. Wij - waren bij de laatste wandeling door het vijfde boek van het N. Testament, tot aan Hand. 9 gekomen. Daarin staat de ontmoeting beschreven van Christus Jezus en de tijger uit Jeruzalem, die zo tegen dè gemeente v/oedde. Maar nu zou het toch wel water in zee dragen zijn, wanneer we trachten uit te leggen, dat bij Saulus de kennis der ellende voorop ging. Uit de hemel wordt hem toegeroepen: Saul, .Saul, waarom vervolgt gij Mij". Een ogenblik later verneemt hij, dat dit de stem is, uit het eeuwige ongeschapen - icht komende, van die Jezus, die de joden hebben gekruisigd. Wanhopig moet hij geweest zijn. Door duizend rivieren van wanhoop en smart moet hij heen geworsteld zijn in die dagen, dat hij wel wist van zijn grote zonde, maar niet van de vergeving. Een van de grote wonderen uit deze tijd is geweest, dat hij vrijmoedigheid kreeg om te bidden. We kunnen denken dat de neergeworpen Saulus tot de hemel heeft geroepen: God, ik heb het in mijn onwetendheid gedaan, in mijn ongelovigheid, 1 Tim. 1:13. Verder weten we uit de brieven van de Apostel Paulr.s genoegzaam hoe hij, gedreven door de H. Geest, over de volgorde van de drie stukken dacht. Herhaaldelijk komt bij hem de gedachte terug: , Door de wet is de kennis der zonde." Toen de wet ingekomen is ben ik gestorven, Rom. 7:9. In de brief aan de Romeinen vindt men de verdeling gebaseerd op de volgorde: llende - verlossing - dankbaarheid. De wet gaat in volgorde voor het evangelie. Doch zoals ik zei: it alles is bekend genoeg. De verslagenheid over de diepte van onze ellende, het roepen uit de diepte, 't missen van God, het leren kennen van zijn afkerig hart, wordt gevonden waar men van Jezus alleen de blote naam kent. Kort geleden moest ik nog weer eens denken aan de uitspraak van prof. Miskotte: an zijn afkerigheid en vijandschap tegen God weet alleen degene, die niet meer afkerig en vijandig staat, dat weet alleen de christgelovige. Ik kwam namelijk iemand tegen, die mij_ vertelde, hoe hij eerst wel gedacht had, dat hij God lief had. Maar later had hij juist het tegenovergestelde geleerd, n.1. dat hij een vijand van God was tegen wie hij met gebalde vuist wilde ingaan. En in zo'n toestand wordt het ook recht duidelijk, dat men voor zichzelf Christus niet kent. Spurgeon zegt ergens: ij weten van het verzoenend lijden en sterven van Christus voor ons persoonlijk even weinig af als een Hottentot, die er nooit van gehoord heeft, tenzij de Christus ons is geopenbaard. Doch door de H. Geest kan men wel leren van z'n afkerigheid voordat men Christus kent.

In ons verband zouden we kunnen zeggen, dat we even weinig van de Christus weten als Cornelius, die er toch ook heel wat van gehoord had, want er staat in Hand. 10:37: Gijlieden weet de zaak". Al weten we de zaak nog zo goed en al is het, dat we er Zondag na Zondag over preken en de hele week er over spreken, dan kan het nog wezen, dat we Christus als onze Borg en Zaligmaker heel niet kennen. Het komt mij voor, dat Cornelius in elk geval heel wat gepreekt heeft in zijn huis, maar van vergeving van zonden door het bloed van Christus wist hij niets. Dat hij gepreekt heeft, volgt wel uit het feit, dat hij een huis vol mensen had, die de Heere vreesden. Dat moet een oorzaak hebben. Hij heeft gepreekt en vermaand, hij heeft gebeden en aalmoezen geschonken, hij heeft zijn zonden beweend en beleden. Maar met dat alles bleef hij even arm. De ellende is in het leven van deze officier het eerste. Hij kent zich niet alleen als hulpeloos, doch als een overtreder van Gods geboden, want anders was er geen plaats geweest voor de prediking van vers 44.

Doch ook in de prediking begon de Apostel Petrus niet eerst met de vergeving van zonden noch met de prediking van het evangelie in Christus. Hij begon met het oordeel. Hij begon met Christus te prediken als Rechter. Daarmee verraadt de Apostel Petrus eenzelfde grondopvatting inzake deze dingen als zijn medebroeder Paulus. Want ook deze spreekt in de grote rede op de Areopagus eerst van bekering en van oordeel. Hij komt niet eens verder, want'als de hoorders van de opstanding der doden hoorden, begonnen zij te redetwisten. Wanneer men de moeite neemt om zo met aandacht de Schrift door te lezen, wat staat het dan in de grond toch eigenwijs als „de nieuwe belijdenis" (Fundamenten en Perspectieven van belijden) der synode, de oude volgorde maar eens even terloops verandert om te spreken van evangelie en wet. Hoor daar tegenover het machtige woord van de prediker Paulus: God dan de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu alle mensen alom dat zij zich bekeren; daarom dat hij een dag gesteld heeft, op welke hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen, door een Man, die Hij daartoe geordineerd heeft". Hand. 17 : 30, 31.

Dezelfde zware klank zit ook in het woord van Petrus: en heeft ons geboden aan het volk te prediken en te betuigen, dat Hij is degene, die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden". Prof. Grosheide merkt bij Hand. 10 : 42 op: Wij lezen niets van het: eloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden", dat wij zouden verwachten. Toch staat deze plaats niet op zich-•zelf. Hand. 17:31, 24:24. We kunnen deze prediking van Christus Rechter zijn I vergelijken met het optreden van Johannes de Doper onder Israël. Eerst moet aan joden en heidenen verkondigd worden, dat zij niet te verontschuldigen zijn, dat ze liggen onder het oordeel. En dat moet hen uitdrijven naar Christus als Zaligmaker? ! Hier hebt ge dus de methode van de bijbelse prediking: e wet voorop en dan het evangelie. Het oordeel eerst en dan de genade. Wanneer ge een prediker hoort, die stelselmatig van deze volgorde afwijkt, kunt ge zeggen, dat hij de bijbelse lijn verlaat. Het geloof staat niet voorop, doch de bekering. In Hand. 14 : 15 lezen we dat de heidenen zich moeten bekeren tot de levende God. Natuurlijk kan men in zekere zin zeggen, dat het geloof 't eerste is. Maar dan niet het geloof in Christus als Borg en Zaligmaker, doch wel het geloof, dat er een God is, een hemel en een hel. Het geloof in God als Rechter. Dat behoort mee tot de eerste dingen. Men wordt niet ineens tot het geloof gebracht, dat Christus al onze zonden heeft wegge-; daan. Daar is een ander geloof, waardoor iemand voor God siddert. Met dat geloof beginnen al Gods uitverkorenen door de werking van de H. Geest. Lees nog maar eens over hoe duidelijk Calvijn dit beschrijft. Matth. 11 : 28. Houdt deze lijn vast ook voor uw leven. Wij moeten eerst onze val leren kennen. Een mens kan wel denken, dat hij God lief heeft en duizen

den blijven helaas bij die gedachte staan, daar al de uitverkorenen leren hun val en Jat zij vijanden van God zijn. Het is altijd een goede toetssteen van ware en 'gebaande genade. Doch dan heb ik nog wat. Wij willen gaarne opkomen voor de %-are leer, voor de zuiverheid van leer en eredienst. Doch dat we daarbij bewaard mogen worden voor huichelarij. Wat is een huichelaar? Iemand die de waarheid Gods in zijn hoofd heeft, maar niét de liefde Gods in het hart Dat antwoord heb !k eens een keer gelezen. En als we nu de waarheid voorstaan en de liefde missen, wie zijn wij dan?

P.

L. Vr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE TOELIJDENDE WEG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's