Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het eeuwig Koninkrijk van Vorst Messias

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eeuwig Koninkrijk van Vorst Messias

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Daniël 2 : 44. Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet verstoord zal worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden: et zal al die koninkrijken vermalen en te niet doen. maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.

De Adventsweken, de voorbereidingstijd voor de viering van het Kerstfeest, zijn weer voor ons aangebroken. In die weken worden onze gedachten als van zelf heengeleid naar wat ons in het Oude Testament staat opgetekend over de komst van Vorst Messias en over Zijn heerlijk, eeuwig Koninkrijk. Ditmaal willen wij daarbij stilstaan naar aanleiding van Daniëls verklaring, hem van God geopenbaard, van de droom van Nebucadnezar.

Op een nacht droomde Babels machtige koning dromen, waarvan zijn geest verslagen en zijn slaap in hem verbroken werd. Des morgens bij het ontwaken was hij de droom vergeten. Maar die droom had hem zo aangegrepen, dat hij hem toch wilde weten met de uitlegging. Zijn tovenaars en sterrekijkers moesten hem zeggen, wat' hij gedroomd had. Konden zij dat niet, dan was hun vonnis getekend.

Zij moesten tenslotte natuurlijk zeggen: , , De zaak, die de koning begeert, is te zwaar." — Toornig en zeer verbolgen gebood Nebucadnezar nu, dat men al de wijzen te Babel ombrengen zou. Ook Daniël en zijn vrienden vielen onder dat oordeel. Daniël echter verzoekt en verkrijgt uitstel.

In die tijd smeken zij de Heere om licht in deze duistere zaak. Zij verzochten van de God des hemels barmhartigheden over deze verborgenheid.

De Heere verhoorde hun smekingen en gaf Daniël Nebucadnezars droom met zijn uitlegging te kennen. Spoedig daarna staat de profeet voor de koning en vertelt hem met dank aan zijn God, wat hij zo gaarne wilde weten. „Gij, o koning!" zo klinkt het van Daniëls lippen, „zaagt, en ziet, er was een groot beeld staande tegenover u. Het hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en dijen van koper, zijn schenkelen van ijzer, zijn voeten eensdeels van ijzer en eensdeels van leem. Dit zaagt gij, totdat er een steen afgehouwen werd zonder handen, die sloeg dat beeld aan zijn voeten van ijzer en leem, en vermaalde ze." Dat is Nebucadnezars droom.

Daarna geeft Daniël de uitlegging van deze wonderlijke droom. En 't klinkt tot Nebucadnezar: „Gij zijt dat gouden hoofd", terwijl de drie andere delen van het beeld wijzen op drie koninkrijken, die daarna komen zullen. De vier delen van het beeld wijzen dus op vier wereldrijken, nl. het Babylonisch-Assyrische rijk, het Medisch-Perzische rijk, het Grieks-Macedonische rijk en het Romeinse rijk. Nog rest de verklaring van de betekenis van de steen zonder handen afgehouwen, die het ganse beeld vermaalde. Deze verklaring vinden wij in de stof van onze overdenking: „Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk gelaten worden: het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan." — Zo komt tot ons in de Adventsdagen de aankondiging van het eeuwig Koninkrijk van Vorst Messias. Dat is:

1. Een Koninkrijk, dat niet is van deze wereld.

2. Een Koninkrijk, dat niet verstoord zal worden.

3. Een Koninkrijk, dat eeuwig zal bestaan.

„In de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken." Deze woorden bepalen ons bij de de komst van Vorst Messias, de Gezalfde des Vaders. Hij immers is gekomen in de dagen van de koningen van het vierde wereldrijk, het rijk van ijzer en leem, het rijk der Romeinen.

De Romeinen hadden de ganse toenmaals bekende wereld aan zich onderworpen. Ook het volk der Joden had voor hen moeten buigen. Vandaar, dat gij als kind reeds uit Lucas 2 hebt mogen leren: „En het geschiedde in diezelve dagen, dat er een gebod uitging van de keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden."

In de dagen, toen de vorsten der Romeinen oppermachtig heersten, heeft de God des hemels een Koninkrijk verwekt. Koning Jezus zond Hij uit Zijn hoge hemel op deze lage aarde. Toen keizer Augustus in Rome zetelde op de troon der Caesaren, toen werd vervuld de profetie van Daniël 2 : 44, toen werd te Bethlehem geboren de van God gezalfde Koning, Jezus Christus, toen werd vernomen de prediking: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u en gelooft het Evangelie" (Marcus

1:15). Deze dingen heeft Daniël in de geest van verre aanschouwd. Daarvan heeft ook hij mogen profeteren op deze wijze: Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken." Er wordt hier dus gesproken van het Koninkrijk der hemelen, het Koninkrijk van Jezus Christus, een Koninkrijk, dat niet is van deze wereld. In Nebucadnezars droom wordt dat Koninkrijk voorgesteld op een heel eigenaardige wijze, nl. als een steen zonder handen afgehouwen. Immers, nadat de koning had aanschouwd dat beeld van ijzer, leem, koper, zilver en goud, zag hij, dat er een steen.afgehouwen werd zonder handen, die dat beeld sloeg aan zijn voeten.

Het Koninkrijk van Jezus Christus vergeleken bij een steen. Aan een ruwe steen zien wij niet veel heerlijks. En nu wordt het Koninkrijk van Vorst Messias bij zulk een onaanzienlijke steen vergeleken, om ons te leren, dat het niet komt met uiterlijk gelaat, dat het niet is van deze wereld. Met de koninkrijken dezer wereld is het geheel anders. Zij zoeken naar uitwendige schittering en treden gaarne op met pracht en praal. Daaraan doet ons denken dat grote beeld van Nebucadnezars droom, dat ons voorstelt de koninkrijken dezer wereld. Daniël zegt er immers van: „dit beeld was treffelijk, en deszelfs glans was uitnemend." En als gij nu, na gestaard te hebben op dat treffelijke beeld van uitnemende glans, eens een ogenblik ziet op die ruwe steen, zonder handen afgehouwen, dan zegt ge: „welk een verschil! Waarlijk, het Koninkrijk der hemelen komt niet met uitwendig gelaat!" — En zo is het toch ook inderdaad. Uitwendige glans en schittering moet ge niet zoeJten bij Hem, Die in een stal is geboren en dus evenmin bij deg e-meente van Christus. Het is in de regel het dwaze, het zwakke, het onedele der

wereld, en hetgeen niets Is. Gelijk Koning Jezus hier op aarde rondwandelde zonder gedaante of heerlijkheid, zo is het ook met Zijn rijk. De heerlijkheid en de glans van het Koninkrijk der hemelen wordt niet gezien met het natuurlijk oog. Dat predikt ons de vergelijking ervan met een steen. Zult gij de schittering van dit Koninkrijk zien, dan hebt gij nodig het oog des geloofs, een oog u geschonken door de Heilige Geest. Dat predikt ons immers ook reeds het Kindeke, geboren in 4een beestenstal, gelegd in een kribbe, in schamele doeken gewonden. O, smeek dus om opening van uw blinde zielsogen, opdat ge u niet vergaapt aan de schijn, aan de bedriegelijke, voorbijgaande schittering van de machten der aarde. Bid vuriglijk om het oog des geloofs. opdat gij op het Kerstfeest in het Kindeke in de kribbe moogt zien een Koning, opdat gij moogt aanschouwen de bovenaardse luister van Zijn heerlijk Koninkrijk.

Het Koninkrijk van Jezus Christus, waarvan Daniël 2 : 44 spreekt, wordt vergeleken bij een steen, cn wel bij een steen zonder handen afgehouwen. Dat wil zeggen: et Koninkrijk van Vorst Messias is geen werk van mensen. Zelf heeft Hij gezegd tot Pilatus: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar rtu is Mijn Koninkrijk niet van hier" (Joh. 18:36).

Ach, als wij mensen het Koninkrijk der hemelen hadden moeten oprichten, dan zou zulk een Koninkrijk op aarde nooit gekomen zijn. Naar zulk een Koninkrijk gaat onze begeerte van nature niet eens uit. Al wat op aarde schittert, groot cn heerlijk en machtig is, dat bekoort ons. Onze natuurlijke begeerte is meer acht te geven op het grote beeld van uitnemende glans dan op een steen zonder handen afgehouwen. De mens ziet aan, wat voor ogen is. En dus werpt hij die steen gaarne op zij, om te staren op dat treffelijke beeld. Zonder wedergeboorte staan wij, als het er op aankomt, vijandig tegenover het Koninkrijk van Vorst Messias. Wij willen niet, dat Deze Koning over ons zij. Wij volgen en dienen liever de zonde, en de wereld, en de vorst der duisternis. Neen, mensen zouden het Koninkrijk der hemelen niet künnen, ze zouden het niet willen oprichten. God de Heere heeft het dan ook niet aan mensen overgelaten. Het Koninkrijk van Jezus Christus wordt vergeleken bij een steen zonder handen afgehouwen. Het is geen werk van mensen. Het is een Koninkrijk, verwekt door de God dès hemels.

Ook hiér is van kracht het woord: Niet door kracht of geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden" (Zach. 4 : 16). Het Koninkrijk van Vorst Messias is een steen zonder handen afgehouwen. Het is een gewrocht van Gods genade. Hij heeft het willen oprichten om Zichzelf er in te verheerlijken in al Zijn deugden. " Die steen zonder handen afgehouwen predikt ons: ensenkind! het werk der verlossing'uit de macht des satans is een werk, wéa'r gij geheel en al buiten valt. Het is ftiet üw werk. maar Góds werk. Hij is het reeds, die de Koning heeft geschonken, een Koning op buitengewone wijze verwekt door de Heilige Geest. Die Koning heeft Gods volk zich niet gekozen, zich niet zelf uitgeroepen, neen! al de kinderen Gods zingen met de psalmdichter: .En onze Koning is van Israëls Gód gegèven." — Dat is ook de danktoon, die u past straks op het Kerstfeest.

Het Koninkrijk van Christus vergeleken bij een steen zonder handen afgehouwen, geen werk van mensen, maar een gewrocht van Gods almacht en genade. Niet alleen, omdat de Koning is een gegèven Koning, maar ook, omdat de onderdanen dat alleen zijn, doordat er een wónder Gods is gebeurd. Wij behoren niet tot het rijk van de Christus krachtens onze natuurlijke geboorte. Door geboorte zijn wij een burger van het rijk der Nederlanden. Door ontvangenis en geboorte zijn wij, dieper bezien, onderdanen van de vorst der duisternis. Een onderdaan van Vorst Messias wordt gij alleen door het wondere Geesteswerk van de wedergeboorte. De Koning van Zion Zelf verzekert het u: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien" (Joh. 3:3). Niet zien, hij is er blind voor. En dus zeker niet er ingaan. En dus gewisselijk niet er deel aan hebben.

De wedergeboorte geen werk van mensen, maar éen wonder Gods. Denk maar aan de st^en zonder handen afgehouwen! Meen dus niet, dat gij uzelf geschikt kunt maken (o, wat kunnen wij daarmee bezig zijn) voor het deelgenootschap aan het rijk van Christus Jezus. Vraag liever om te mogen ondervinden de wederbarende werking des Geestes.

Och, dat gij leren moogt op gebogen knie te smeken: „Heere Jezus, Gij Zone Davids! maak mij als een van Uw onderdanen." Het rijk van Christus is immers een Koninkrijk door de God des hemels verwekt.

Gij, die er toe moogt behoren, laat af van dat ijdele roemen in uzelf. Die roemt, roeme in de Heere. Dat zult gij doen, als gij moogt denken aan en zien op die steen zonder handen afgehouwen. Dan is hij u niet tot een steen des aanstoots, die u vermalen zal, maar tot de rotssteen des behouds, waarop gij veilig zijt. Vergeet dan toch niet, dat Koninkrijk is niet door mensen, maar door de God des hemels verwekt. Denk aan de weg, waarlangs gij er een burger van zijt geworden. Dat hemelse Koninkrijk is ook een onvernietigbaar Koninkrijk: „Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet verstoord zal worden." O welk een rijke belofte wordt hier geschonken. Wat is het Koninkrijk van de Heere Jezus onwankelbaar! Als gij vastheid zoekt, als gij naar veiligheid verlangt, denk dan aan dat Koninkrijk, waarvan wij Jezen: het zal in der eeuwigheid niet verstoord worden.

Wij, die te midden van het vergankelijke leven, wij kunnen dat niet geloven. Alles hier beneden is aan de wet der vergankelijkheid onderworpen. Alles wisselt en verandert. Een korte tijd van groei, een wijle bloei. Daarna verwelking, om plaats te maken voor wat anders. Dat is het, wat wij op aarde zien. Zou er dan werkelijk toch iets zijn, dat niet vergaat, dat van geen wankelen, van geen wijken weet? Zou er toch iets zijn, dat blijft, blijft tot in der eeuwigheid?

Ja, mijn lezers, zo is het niet alleen met de drieënige God Zelf, maar zo is het ook met het Koninkrijk door de God des hemels verwekt: Het treedt wel op in deze wereld, maar het is toch niet van de wereld, het is niet van deze aarde. En daarom zal het in der eeuwigheid niet verstoord worden. Het is een werk uit God. En dat kan niet gebroken worden.

Welk een vastheid, welk een veiligheid! Ja, het is niets te veel, als het mag wezen met het „hoe" des geloofs: Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Dat „hoe" is niet uit te spreken en niet uit te wonderen. Dat geeft rust ook in onrustige, onzekere, dreigende tijden, zoals wij nu weer beleven. O, wat spreekt het naderend Kerstfeest, dat ons bepaalt bij de komst van Vorst Messias en van Zijn rijk, ons van grote zaken. Wel is er reden om, biddend om de leiding van Gods 'Geest, u te bezinnen op de betekenis van Advent en Kerstmis. Naar Gods huis dus om er van te horen. Naar de binnenkamer, om er om te bidden. Naar Vorst Messias Zelf, begerend naar de aanraking van Zijn genadescepter! Daardoor in zo diep nederbuigende goedheid aangeraakt, zult gij mogen zingen, gedachtig aan dat Koninkrijk, dat in der eeuwigheid niet verstoord zal worden:

't Is trouw, al wat Hij ooit beval; Het staat op recht en waarheid pal, Als op onwrikb're steunpilaren; Hij is het. Die verlossing zond Aan al Zijn volk, Hif zal 't verbond Met hen in eeuwigheid bewaren.

Z.

S. V. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 december 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het eeuwig Koninkrijk van Vorst Messias

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 december 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's