Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BRIEVEN VAN LEZERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BRIEVEN VAN LEZERS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(5)

We zijn het er nog niet over eens. Zoals de lezers weten schrijft Schortinghuis: „Overtuiging is geen wedergeboorte". Vader Brakel zegt het wat voorzichtiger: „Begint men van de eerste heftige overtuiging, men had toen, naar alle waarschijnlijkheid, het geloof nog niet". Daarbij herinneren we ons dat bij Ds. Brakel dat geloof in orde aan de wedergeboorte voorafgaat. Ds. van der Groe ligt ook in deze lijn. Hij weigert zelfs van een zaligmakende overtuiging te spreken, zolang iemand het ware zaligmakend geloof niet deelachtig is.

De ziener van Kralingen heeft een voorrede geschreven bij een werk van R. en E. Erskine „Schatkamer des Heiligen Evangeliums", en daarin kan men deze woorden lezen: Dus moet het noodzakelijk door ons gehouden worden voor een vasten regel in het Christendom, dat zo lang als iemand de Heere Jezus niet kent, met een geestelijke en gelovige kennis van bizondere toeëigening voor zich zeiven en van een hartelijk vertrouwen op Hem en Zijn genade, op grond van de beloften des Heiligen Evangeliums, hij dan ook nog geen ware zaligmakende overtuiging bekomen heeft, welke ontdekking van zonde en vloek, verdoemenis, onmacht enz. hij schoon anders ook al in zich bevinden moge en hoe grotelijks beangst en bekommerd hij daaronder ook wezen moge". Van der Groe verstaat onder zaligmakende overtuiging vooral een overtuiging van ongeloof en onwil. Het is echter niet mijn bedoeling om nu op dit stuk in te gaan. Ik wil er alleen op wijzen dat ook Ds. Theodorus van der Groe van die eerste werkzaamheden zegt, dat ze niet uit de wedergeboorte opkomen. In bovengenoemde voorrede, welk stuk afzonderlijk is uitgegeven onder de titel: Het schadelijk misbruik van een algemene overtuiging tot een valsen grond van rust voor de ziel", kan men ook het volgende lezen: Wie toch weet niet, hoe algemeen het gebeurt in het Christendom, dat de mensen, die onder het ontdekkend Evangelielicht dagelijks leven, wel eens enige overtuiging bekomen van hun zonden en van hun gemis van de Heere Jezus, en hoe ze nog rampzalig, gebonden liggen aan de banden van Gods vloek en toorn. Hierdoor worden zij dan, voor een tijd, wel eens naar, beangst en bekommerd, en beginnen zij met enige ernst ook rusteloos te arbeiden aan de verbetering van hun weg en staat. Doch, dewijl zij slechts door een gemene overtuiging bewogen worden, zo geraken zij dan ook niet tot die gelovige vereniging met Christus, waartoe de zaligmakende overtuiging van de Heilige Geest de ware uitverkorenen leidt, maar zij blijven altoos staan in de grond van hun natuurlijke blindheid en genadeloosheid: n hoewel zij ook somtijds, als de kinderen, komen tot aan de geboorte, zo is daar toch evenwel geen kracht om te baren, Jes. 37 : 3. En dat komt ook veeltijds, middelijker wijze daar vandaan, dat zij hun overtuiging zelve nemen en die gebruiken, zonder dat zij het bemerken, tot een grond van vertrouwen. Zij beelden zich dan in, en laten zich ook van anderen, niet genoeg ervaren in het werk des Geestes, lichtelijk wijs maken, dat deze hun overtuiging en bekommernis bereids beginselen zijn van de Goddelijke genade der wedergeboorte in hun harten, en dat zij nu ook die hongerigen en dorstigen zijn naar de gerechtigheid en die vermoeide en treurige zielen, die door de Heere Jezus zalig gesproken worden, Matth. 5. Waarbij zij dan ook menen, dat dit werk van God allengskens meer in hen zal doorbreken en dat Christus, in Zijn eigen tijd, wanneer het Hem behagen zal, Zich nader aan hen zal ontdekken en hun de troostrijke verzekering van Zijnen Geest, welke zij nu nog missen, dan ook zal schenken; alleen dat zij slechts met hun bidden en smeken gedurig moeten aanhouden en geenszins aan de genade, welke zij bereids achten ontvangen te hebben, door ongelovigheid moeten twijfelen of de Heilige Geest bedroeven".

Ds. van der Groe spreekt dus pas van zaligmakende overtuiging als deze overtuiging eindigt in Christus. Zijn stelling luidt: „Geen overtuiging zal ooit heilzaam of zaligmakend zijn, dan die door de krachtdadige werking des Geestes in 's mensen hart dadelijk doorbreekt tot een oprecht gelovige kennis en omhelzing van de Heere Jezus, zoals Hij ons wordt voorgedragen in de beloften des Heiligen Evangeliums". Misschien zegt nu iemand, dat hij niets op deze onderscheiding tegen heeft en dat het misschien wel goed is om duidelijker te gaan preken, dat de zaligheid niet in allerlei toestanden, overtuigingen, benauwdheden, verlangens en begeerten ligt, maar alleen in een oprecht geloof in Christus. Maar, zegt deze nu toch, die zaligmakende overtuiging, die de zondaar totaal verloren en radeloos bij zichzelven doet neerzinken, die hem tot een goddeloze in eigen ogen maakt en zo de last van de toorn Gods doet gevoelen, dat hij alle beminde boezemzonde loslaat, die komt toch wel uit een nieuw leven, uit de wedergeboorte op? Neen, zegt van der Groe, „die overtuiging zelve is het geloof in Christus niet; zij is slechts een voorbe-

reidende genade tot het geloof, evenals het omploegen en week maken van de grond eens akkers een voorbereidend werk is om het zaad te ontvangen en te doen wassen in de aarde". De lezers merken wel de overeenkomst op in de termen, die Ds. Brakel en Ds. van der Groe gebruiken: voorbereidende bewegingen en voorbereidende genade.

Nu heb ik echter een brief van een lezer liggen, om eindelijk eens tot mijn onderwerp te komen, en deze is het met bovenstaande drie helemaal niet eens. Hij schrijft: , , Nochtans staat het voor mij onomstotelijk vast dat de levendmaking de wedergeboorte is, en dat dit een nieuw schepsel betekent, en dat tenslotte naar het Woord der Schrift een nieuw schepsel in Christus is." Dan moeten we verder weten, dat bovengenoemde schrijver de levendmaking openbaar ziet komen in de overtuiging van zonde, in het klagen daarover en in het Godsgemis. Hij is het dus volkomen oneens met de vaderen uit de vorige eeuwen. Toch is dat laatste zijn eigen theorie niet eens. Wanneer men mij een geboortekaartje stuurt en ik ontmoet de gelukkige vader, dan zeg ik: man, wat heb 'k gehoord, van harte gelukgewenst hoor. Mijn briefschrijver uit het hartje van Zuid-Holland boven de eilanden, wil deze felicitatie echter beslist niet toelaten in het geval van wedergeboorte. Dat is toch op z'n minst genomen vreemd. Als het nu onomstotelijk vaststaat, dat een zondaar, die aan zijn schuld begint ontdekt te worden, wedergeboren is, waarom mag men hem daarmee niet gelukwensen? Immers wanneer iemand wedergeboren is, dan is hij voor tijd en eeuwigheid behouden. Als zo iemand onmiddellijk sterft, al heeft hij niets meer geleerd dan dat hij schuldig staat voor God, dan is hij toch zalig, want hij is immers wedergeboren? Nochtans lees ik in de brief: „Een geheel ander geval zou het zijn, wanneer een aan schuld ontdekt zondaar werd getroost met hem toe te voegen: Nu zijt gij wedergeboren. Dit oordeel komt ons niet toe en zal ook de zodanige niet troosten, zo min als door uw schrijven een geveinsde zich zal laten gezeggen." Maar nu vraag ik toch hoe dit zit. Want of de overtuiging is de wedergeboorte en dan mag iedere overtuigde dat gezegd worden, of zij is het niet, maar dan moet men het ook niet zeggen. Het doet mij genoegen, dat de schrijver wel voelt, dat men praktisch moet doen alsof er geen wedergeboorte is. Tegelijk mag ik wel opmerken, dat het er mij niet om te doen is om de geveinsde iets uit de handen te nemen. Het gaat er om, dat ieder eerlijk mens wete, wat hij voor wedergeboorte mag houden en wat niet. Volgens de brief, die we nu bespreken mag de overtuigde het er niet voor houden en toch staat het onomstotelijk vast, dat hij het wel is. Dat klopt volgens mij niet.

Een andere opmerking van de geachte correspondent is, dat ik de geloofsdaden alleen wil doen voortkomen uit de opstanding van de nieuws mens en niet uit de afsterving van de oude mens. Nu komt het mij voor, dat hier twee misverstanden schuilen. Ten eerste heb ik mij tot nu toe aan Vader Brakel gehouden, die de wedergeboorte uit het geloof doet voortkomen en niet omgekeerd. Het geloof gaat in orde voor. De tegenwoordige orde is vaak: erst heeft een mens het eeuwige leven en dan volgt het geloof in Christus. Ik zou het liever andersom willen doen: erst het geloof in Christus en dan in Christus het eeuwige leven. Joh. 3 : 36. Ten tweede mag ik wel opmerken dat de Catechismus van Zondag 33 de twee stukken wel naast elkaar doch niet na elkaar stelt. Niet dertig jaar afsterven en daarna de opstanding van de nieuwe mens. Men moet niet vergeten dat Zondag 33 wordt voorafgegaan door Zondag 23. De geachte schrijver zal het met mij eens zijn, dat het afsterven van de oude mens behoort tot het stuk der heiligmaking. Hij zal het ook met de gereformeerde vaderen eens zijn, dat de heiligmaking nooit vóór de rechtvaardigmaking begint! Vergeet men dat niet al te vaak?

Daar wordt een verloren goddeloos zondaar gerechtvaardigd, niet één, die al een eind op weg is in de heiligmaking. Ja maar, zegt onze lezer; vergeet u niet, dat er gesproken wordt van wedergeboorrte in engere zin en in ruimere zin. Onder dit laatste wil hij dan blijkbaar verstaan: een zien van z'n zonde en een hartelijk leedwezen er over. Heeft deze lezer wel eens nagedacht over het verschil tussen een wettisch berouw en een evangelisch berouw? Heeft de overtuigde werkelijk een evangelisch berouw, dat geboren wordt uit liefde tot God? Dan houdt hij Gods geboden, dan doet hij iets wat Luther voelde niet te kunnen, tot op de dag, dat hij de rechtvaardigmaking leerde verstaan. Ik meen echter dat een overtuigde meer een wettisch berouw heeft, uit zelfliefde en dat hij God zoekt om zalig te worden, al heeft hij nog zo van harte een leedwezen over de zonde.

Maar wat is nu het onderscheid tussen de wedergeboorte in engere en in ruimere zin. In ruimere zin valt onder de wedergeboorte ook en vooral de heiligmaking. Calvijn gebruikt het woord wedergeboorte vaak in de plaats van bekering en heiligmaking. De Bijbel gebruikt het woord ook doorgaans in ruimere zin.

De wedergeboorte in engere zin is de inplanting van het nieuwe leven in de mens. Daarvan is de krachtdadige roeping de ene kant, dat is de actieve wedergeboorte. Is de krachtdadige roeping hetzelfde als de overtuiging van zonde? Hellenbroek leert ons dat in de inwendige roeping: „Het verstand wordt verlicht om God te kennen in zijn algenoegzaamheid, Jezus in zijn dierbaarheid en zichzelven in zijn vloekwaardigheid. De wil om God te dienen en te verheerlijken. De hartstochten gezuiverd om de zonde te haten, daarentegen God te beminnen als het hoogste goed."

De inwendige roeping is een verlichting van het verstand en een overbuiging van de wil en de vruchten daarvan zijn in de mens, dat hij een vlezen hart ontvangt, dat hij een geestelijk mens wordt. Hij wandelt nu naar de Geest, hij bidt in de Geest, hij is ten nauwste met Christus verenigd door de Geest, Christus leeft in de wedergeborene. Dat zijn allemaal dingen, die de overtuigde voelt te missen. Dat bedoelt ook onze briefschrijvende lezer, want hij schreef eerst, dat naar zijn onomstotelijke overtuiging een mens, waarin de ontdekking begonnen is, een nieuw schepsel is in Christus. En dan vervolgt hij: „Hiermede wil ik geenszins zeggen dat zodanige zich dit bewust is. Integendeel, hij zal in zijn gewaarwording juist dan, ja eerst dan alles missen." Dus u ziet, dat mijn briefschrijver onder een overtuigde verstaat een mens, die alles mist en die gewaar wordt, dat hij alles mist. Tegelijk is hij een nieuw schepsel in Christus. Hier klopt iets niet. Want zo'n overtuigde kan jaren in zo'n toestand lopen en dan zou al die jaren Christus in hem leven en zijn eigen ik gedood zijn en toch zou hij daar nooit iets van bespeuren! Zo'n redenering is een vrucht van een prediking, die ver afwijkt van onze vaderen, meen ik. Onze vaderen spraken yan voorbereidende genade en van voorbereidende bewegingen, maar zij noemden dit werk geen wedergeboorte. Ik zou willen voorstellen om ons te houden aan de ouden. Laat deze lezer nog eens aandachtig lezen wat Brakel schrijft in het hoofdstuk „van wedergeboorte" over de gewone weg van bekering. Dan wil ik een volgende keer nog wel proberen een paar vragen te beantwoorden, die bij hem gerezen zijn.

P.

L. Vr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 februari 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

BRIEVEN VAN LEZERS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 februari 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's