Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELISA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELISA

12 minuten leestijd

NA ZIJN STERVEN.

Daarna stierf Elisa. en zij begroeven hem. De benden der Moabieten kwamen in het land met het ingaan des jaars. En het geschiedde, als zij een man begroeven. dat zij, ziet, een bende zagen; zoo wierpen zij den man in het graf van Elisa; en toen de man daarin kwam. en het gebeente van Elisa aanroerde, werd hij levend, en rees op zijn voeten.

II Koningen 13:20. 21.

Wij mochten de verhalen overdenken, welke in den Bijbel aangaande Elisa staan opgetekend. Heden besluiten wij onze serie meditaties over den man uit Abelmehola met de geschiedenis, welke hierboven is afgedrukt.

Kort en sober vermeldt de Schrift: Daarna stierf Elisa." Gaarne hadden wij er iets méér van gehoord: elke vermaningen hij nog gaf; welke getuigenis hij aflegde van de hope, die in hem was, enz. Het is begrijpelijk, dat de laatste woorden van hen, aan wie wij nauw verbonden waren, ons dierbaar blijven. Toch meen ik, dat wij een sterfbed soms te zeer afzonderlijk stellen. De Heilige Geest gaat ons daarin niet voor; hij liet de Bijbelschrijvers nimmer uitvoerig bericht geven over het verscheiden van Gods lievelingen — uitgenomen dan het verzoenend lijden en sterven van den Middelaar. De Schrift wil ons de zaak nuchter doen bezien. Ongetwijfeld is de nadering van den dood een ernstig ding; de mensch was geschapen, om storeloos in gemeenschap met zijn Formeerder te leven, maar door den val is de dood de bezoldiging der zonde geworden. Zoo is de dood een vijand, de laatste vijand. Het staat niet goed met ons, indien wij nimmer huiveren bij de gedachte, dat wij straks de onzen en het onze onverbiddelijk hebben los te laten, dat lichaam en ziel gewelddadig uiteen zullen worden gereten, en dat wij in de onvoorstelbare eeuwigheid voor den Alwetende hebben te verschijnen. In zooverre is een sterfbed waarlijk geen kleinigheid. Dit neemt evenwel niet weg, dat wij er toch verkeerd aan doen, zoo wij de laatste dagen en uren te zeer afzonderlijk stellen. Het einde is immers — buitengewone gevallen, als dat van den moordenaar aan het kruis, daargelaten — het einde is immers de voortzetting, van hetgeen er aan voorafging. Wie een knecht van den satan was, blijft onder de heerschappij van den booze; en wie Christus door een oprecht geloof werd ingelijfd, zal geenszins van Hem verlaten worden. Is het dan wel zoo betreurenswaardig, dat de Schrift ons een verslag van de laatste oogenblikken van Abraham en Jesaja, van Petrus en Paulus, en ook van Elisa heeft onthouden? Och, door woord en daad hadden zij tijdens hun leven genoeg gesproken; er was niets nieuws meer bij te voegen. De Heere was hun Herder op de reis door Mesech; doch dan bleef Hij het ook in het dal der doodsschaduwen. Menig kind des Heeren is door lichamelijke benauwdheid of door beneveling van den geest in zijn uiterste niet meer bij machte, een schoone getuigenis af te leggen — wat deert het tenslotte, als de gezonde dagen er dc kennelijke blijken van droegen. Wiens eigendom zij waren. Nog eens: ij zullen de afscheidswoorden der ontslapenen niet minachten — Psalm 73 : 12 en 13 hebben voor mij een bijzondere beteekenis, omdat mijn moedertje die verzen kort vóór haar heengaan opzegde — maar wij zullen zulke woorden evenmin te hoog schatten; want zij zijn niet anders dan een laatste bezegeling van het werk der genade, dat de Hemel in de gunstgenoden wrocht. Lezers, lezeressen, dat wij geen rust hebben, aleer wij weten, door den Heere goedertieren te zijn aangenomen. Wanneer wij thans voor Zijn rekening liggen, behoeven wij ons voor de afreis geen bange zorgen te maken; Jehovah is immers zoo getrouw als sterk. „Wie sterft, éér hij sterft, sterft niet, als hij sterft" — deze waarheid krijgen de Sionieten wel eens in te leven. Gestorven met Christus, gestorven naar den ouden mensch, hebben zij den dood reeds achter zich, als hun lichaam zal verstijven. „Het is van sterven op te houden, wat men ten onrecht sterven noemt" — het aardsche bestaan der keurlingen is een gestadig afsterven van het oude beginsel der verderfenis; doch na hun dood is het leven hun bereid, en neemt God hen op in Zijne heerlijkheid.

Daarna stierf Elisa, en zij begroeven hem. Zij — dat zullen vrienden van den man Gods zijn geweest. Misschien was koning Joas zelve aanwezig, misschien ook stuurde hij een plaatsvervanger; misschien bewezen een kleiner of grooter aantal profetenzonen de laatste eer aan hun beminden leermeester. Wij weten er niets van. Doch wat doet het er eigenlijk toe? De hoofdzaak is, dat Luc. 16 : 22 mag worden herhaald: En het geschiedde, dat Elisa stierf, en van de engelen gedragen werd in den schoot van Abraham." De Heere zond geen koets, als bij zijn voorganger Elia, om hem naar lichaam en ziel Thuis te halen; doch de boden, die hem naar het Huis met de vele woningen moesten geleiden, ontbraken allerminst. Was dat niet méér dan de mogelijke tegenwoordigheid van koning Joas en van een schare profetenzonen? Zalig, wie met den apostel leert in te stemmen: Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren." Onthoudt het, leven of sterven is per slot van rekening niet het voornaamste; des Heeren zijn of niet des Heeren zijn —-dat is het allesbeslissende. Lezers, lezeressen, zij onze overstap eenmaal in den naam van Hem, die dood is geweest, en die leeft tot in eeuwigheid.

Weest er van verzekerd, dat Elisa zijn hoofd niet rustig neerlegde, omdat hij zoovele uitnemende werken had verricht. Neen, neen, maar omdat Jehovah een goed werk aan zijn ziel had gedaan, daarom kon hij in vrede heengaan. Niet onze werken, doch Gods werk in Christus is de eenige deugdelijke grond, waarop een zondaar voor de eeuwigheid kan bouwen. Is hetgeen wij, door den Heiligen Geest bekwaamd, in en voor het Koninkrijk mochten doen, dan van geenerlei waarde? Allerminst. Er staat geschreven: „Zalig zijn de dooden. die in den Heere sterven" — met het geloofsoog op Hem geslagen, met het hart aan Hem verbonden — maar er staat tevens: „En hun werken volgen met hen." De werken gaan niet voorop, om het pad te effenen — de weg is alreeds gebaand door Immanuël — doch de werken. in 's Heeren naam en kracht volbracht, blijven niet achter, zij gaan mede. zij volgen als een Gode welbehagelijke offerande. Niet door hun goede werken gaan Gods gekenden den hemel binnen; zij zullen er echter niet zonder goede werken verschijnen. Genade alleen ontsluit de poorten der gerechtigheid, en de vruchten van het genadeleven mogen de begenadigden in Jeruzalem inbrengen, niet ter zelfverheerlijking, maar om hun Koning te huldigen.

Toen Elia werd weggeroepen, stond Elisa gereed om den arbeid onder Israël voort te zetten. Wij lezen evenwel niet; dat Elisa een opvolger had. Zoo kon een gevoel van vereenzaming en hulpeloosheid menigeen bekruipen. Wie zou opkomen voor de belangen van land en volk? Wie zou pal staan tegenover den verleidelijken Baalsdienst? Ziet nu eens, hoe vriendelijk Jehovah kwam bemoedigen.

Bij den aanvang van het jaar, dat volgde op Elisa's ontslapen, deden de Moabieten — wij kennen ze uit II Kon. 3 — invallen in het Noordelijke rijk. In die dagen trok een begrafenisstoet uit. Gij weet, dat men geen gebruik maakte van lijkkisten, doch een doode in doeken wikkelde, en neerlegde in een spelonk. Vóór de opening wentelde men een steen, om het lichaam te beschermen tegen schennend gedierte. De stoet nu, die uittrok, zag eensklaps in de verte een troep Moabieten aanrukken: men beijverde zich in veiligheid te komen achter de muren der stad, en derhalve spoedig klaar te zijn met de begrafenis. In der haast wierp men het lijk in het dichtstbijzijnde rotsgraf — het was Elisa's laatste rustplaats. Een nieuwe schrik maakte zich van de rouwdragenden meester; want toen de doode in aanraking kwam met het gebeente van den profeet, herleefde hij. Weldra stond hij op zijn voeten, en met de anderen vluchtte hij weg voor de naderende Moabieten.

Rome beroept zich op dit verhaal voor de vereering van reliquieën — overblijfselen van heilige mannen en vrouwen, waaraan ook wonderdoende macht wordt toegeschreven. Wij verwerpen zulks als bijgeloof, en lezen in onze tekstgeschiedenis iets geheel anders. Elisa had geen opvolger, en dus kon de vraag rijzen: „Hoe moet het verder gaan zonder zoo'n stoere persoonlijkheid in ons midden? " Jehovah nu gaf een duidelijk antwoord: „Een levende dan wel een doode Elisa maakt geen verschil. Van en uit zichzelven was Mijn knecht onbekwaam tot de daden, die hij verricht heeft. Hij was, die hij geweest is, door de kracht, welke Ik in hem legde. En die kracht kan Ik eveneens leggen in Elisa's dorre gebeente. Een forschen man of een knokig geraamte — beiden vermag Ik tot Mijn instrument te verkiezen, om Mijn majesteit te toonen. Door de opwekking van den doode heb

ïk bewezen, nog in uw midden te zijn. Vraagt dan niet wankelmoedig, hoe het zonder een Elisa verder moet gaan. Vreest niet, want Ik ben met u!"

Wij hebben wellicht ook onze Elisa's, tegen wie wij hoog opzien, en op wie wij steunen. Hun heengaan laat ons eenzaam en hulpbehoevend achter. Met den vinger bij II Kon. 13 : 21 mogen wij elkaar echter vermanen: Geen nood, als Hij, de Heere, er maar is! Hij kan Zijn kracht openbaren, ook wanneer onze Elisa niet meer aan onze zijde gaat." Het wegvallen van de Elisa's schijnt wreed, niettemin schuilt er ontferming in: ij zullen niet bouwen op Elisa, die slechts aan een rietstengel gelijk is, maar op Elisa's God, de Rotssteen des heils. Mogen wij dan niet ingenomen zijn met onzen Elisa? Stellig wel. Mits wij niet in de gave, doch in den Gever eindigen. Gods knechten worden vroeger of later van hun post afgeroepen — de Heere Zelve blijft, en zal Zijn werk voltooien. Zalig, wie van harte leert belijden: Hetzij Mozes, hetzij Elisa, hetzij Jeremia — hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cephas —-hetzij Calvijn, hetzij Voètius, hetzij Schortinghuis — hetzij Kuyper, hetzij Hoedemaker, hetzij Kersten — hetzij Owen, hetzij Boston, hetzij Huntington — allen zijn ontslapen, nadat zij in hun tijd den raad Gods gediend hadden; maar Hij, die hen zond, zal voor eeuwig regeeren van geslachte tot geslacht."

Het is geenszins ongeoorloofd, aan onze tekstgeschiedenis een tweede waarheid te ontleenen, en wel deze: aar den wille Gods oefenen Zijn beminden nog een weldadigen invloed na hun dood. Aangaande Abel schrijft Hebr. 11:4, dat hij spreekt, nadat hij gestorven is; dit geldt evenwel van alle Sionieten. Beziet het lijstje eens, dat ik zoo pas opstelde (Mozes, Elisa, Jeremia, enz.); de vraag laat zich niet afwijzen, of zij na hun heengaan niet nog méér invloed hebben gehad dan tijdens hun leven. Velen zijn in den loop der jaren in aanraking gekomen met hun persoon, met hun geschriften, en... het wonder herhaalde zich: e Heere legde Zijn vernieuwende kracht in deze aanraking met een reeds lang ontslapene, zoodat een geestelijk doode Adamiet herleefde, en als een burger van Sion op zijn voeten rees.

De godzalig gestorvenen zijn allerminst zonder beteekenis. Wij denken niet alleen aan de grooten in het Koninkrijk, wier namen wijd en zijd bekend zijn; doch ook aan personen, die tot onzen kring hebben behoord, en daarbuiten onopgemerkt bleven. Hebt gij, bij een belangrijke beslissing, nimmer in stilte overwogen: „Mijn vader zou zeggen..."; hebt gij, in geestelijke moeilijkheden zijnde, nooit uzelven voorgehouden: „Als mijn moeder in zwarigheden zat, dan placht zij..."; rees in bijzondere omstandigheden niet wel eens het beeld van een overleden leeraar of vriend bemoedigend, waarschuwend, onderrichtend voor u op? De Allerhoogste bedient Zich, naar Zijn welbehagen, beurtelings van levenden en dooden, om Zijn genadewerk te volvoeren.

Het treft zoo, dat onze tekstgeschiedenis juist tijdens den goeden Vrijdag en den Paaschmorgen behandeld wordt. Dit is merkwaardig, in verband met de derde waarheid, welke II Kon. 13:21 bevat.

Van leven, uit den dood ontsproten, spreekt Elisa's graf — het is een heenwijzing naar, een profetie van het graf des Heeren Jezus. Eén man slechts herleefde, toen hij het gebeente van Elisa aanroerde; doch een schare, welke niemand tellen kan, heeft het leven gevonden in Christus' dood. Zij, die dood waren door de misdaden en de zonden, werden gereinigd door het zoenbloed van den Borg, vernieuwd door Zijn Geest, levend gemaakt door de kracht Zijner opstanding. „En zij stonden op hun voeten, een gansch zeer groot heir ", zoo lezen wij in Ezech. 37 : 10. Wat daar geschreven staat van de vallei der dorre beenderen, is volle werkelijkheid geworden in en door Immanuël. Ontdekte zondaren, die den eeuwigen dood voor oogen zagen, wijl zij zich wisten afgesneden van God, de Bron des levens, vonden aan den voet van Golgotha's kruis, en bij de geopende groeve in Jozefs hof den levensstroom, den genadestroom, welke hun doodsstaat verzwolg, hun lijkkleederen wegspoelde, en hen als nieuw-geborenen stelde voor Gods Aangezicht. Zij rezen op hun voeten, om te wandelen in het land der levenden, in het vroolijkst levenslicht.

Lezers, lezeressen, is dit wonder van mededoogen aan u geschied? Och, wanneer gij nog neerligt in uw zondegraf, zoo rapé de Geest u op, om u te werpen in Jezus' graf. Dan leert gij de verschrikkingen en benauwenissen van uw goeden Vrijdag kennen; maar dan mag het ook gebeuren, dat gij, in gemeenschap met Christus, een zalig Paschen viert. Het is ons niet beloofd, dat zulks reeds ten derden dage zal plaats grijpen — het kan wel ten derden jare worden. Versaagt daarom niet', bekommerden, maar hoopt volkomenlijk op Hem, die door Zijn dood heeft teniet gedaan dengene, die het geweld des doods had, dat is den duivel; en die genadiglijk verlost al degenen, die met vreeze des doods, door heel hun leven, aan de dienstbaarheid onderworpen waren (Hebr. 2 : 14. 15).

* Wij beëindigen dan thans de geschiedenissen van Elisa, den zoon van Safat, uit Abel-mehola. Veel en velerlei kwam aan de orde. Passé de Heilige Geest het toe aan ons hart en leven, tot roem van den Drieëenige. Amen.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 maart 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELISA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 maart 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's