Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE OPSTANDING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE OPSTANDING

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Marcus 16:7. Doch gaat heein, zegt Zijn discipelen en Petrus, da* Hij u voorgaat naar Galilea: ldaar/ zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft. /

Aan de vrouwen, tot wie de engefl kwam met de Paasvraag en met de Paajstijding, mocht hij ook opdragen een Paasiaak. En die Paastaak is deze: „Doch gaajt henen, zegt Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegjd heeft.'

Neen, Hij maakt van de "'/"en geen goddeloze en zorgeloze m ^ij zet ze aan het werk, èn voor z voor anderen.

De vrouwen mogen op de-dag van goede boodschap niet zwijgen, ' niet alles voor zichzelf alleen behouden. 'Zij moeten boodschapsters zijn van goetde tijding voor Jezus' discipelen, en in ze.^r bijzondere zin voor Petrus.

O, welk een herdershart heef t toch de goede Herder! Hij denkt aan Zijn verstrooide schapen. Hij zoekt het weggedrevene. Een schaapje, al is he t maar een lammetje van Zijn kudde te iijn, dat is toch wel een onschatbaar voorrecht. Gaat uw hart er naar uit? Zijt gij het door Zijn opzoekende liefde misschien al geworden?

De bedroefde discipelen, zij moesten vertroost worden. Ja, dat moeien zij, al is die droefheid ook een gevolg van eigen schuld, daar zij op de woorden van hun Meester niet hebben gelet, en zich dwaselijk hebben geërgerd aan Zijn lijden en kruisdood. Zij hebben de Heerè Jezus wel verlaten, maar Hij verlaat de Zijnen nooit. Hij blijft ook in de donkerste nacht over hen waken in Zijn liefde en in Zijn trouw. Dat blijkt zo duidelijk in die Paastaak der vrouwen: „Zegt Zijn discipelen..."

Vaak zendt de Goede Herder Zijn boodschappers of boodschapsters tot Zijn dwalende schapen in donkere nachten. Misschien weet gij er van.

Maar nog teerder en inniger wordt het, als de engel in 's Heeren naam verder gaat: „Zegt Zijn discipelen, en Petrus..." O, dat: „en Petrus", daarin openbaart zich een ontferming, een liefde, een herderstrouw, waarvoor wij^ geen woorden hebben. Petrus heeft het «r zo in-droevig afgebracht. Niet alleen, dót hij zijn Meester heeft verlaten en is gevlucht, dat hij aan Hem is geërgerd geworden, maar ook hierin, dat hij Hem tot drie malen toe heeft verloochend, ten slotte zelfs onder ede en zichzelf vervloekende.

Ook toen reeds heeft de Heiland naar Zijn ontrouwe discipel willen omzien. En die blik van de Man van smarten is Petrus gedrongen tot in zijn ziel. Toen werd het: „en naar buiten gaande, weende hij bitterlijk."

Petrus, de rotsman. Het was al weer gebleken, hij was het niet in zichzelf. Telkens als hij zag op de winden en op de golven, begon hij neder te zinken. Alleen in Christus, alleen met het oog op Hem, kon hij Petrus, dat is rotsman, genoemd worden. En zou het zelfs met de vaders in het geloof en de moeders in Israël wel anders zijn? En waar zoekt gij, mijn lezer, uw vastheid?

In gadeloze ontferming legt de Heere Jezus de engel niet de naam Simon, maar de naam Petrus op de lippen. Daar ligt genade in. De ontrouwe, onvaste discipel wordt aangezien in ontferming, in zijn Verlosser en Zaligmaker. Hij wordt, als hij straks mag horen, dat hij met de Petrusnaam door de engel is genoemd, herinnerd, niet aan wat hij is in zichzelf, niet aan wat er van hem terecht kwam in eigen kracht, maar aan wat de Heere voor hem is en wat Hij van hem maken wil. O, wat buigt Hij Zich toch diep neer tot zondaren, zelfs tot diep gevallenen! Moge dat geschokte zielen troosten in hun smart.

„Zegt Zijn discipelen, en Petrus..." zo wordt ons voor ogen getekend het beeld van de Heiland met innerlijke ontferming bewogen. Dat „en Petrus" in het bijzonder, is zo bemoedigend voor ü, die in zonde zijt gevallen, ontrouw zijt geweest, de Heere Jezus hebt verloochend. Gij hebt het moeilijk. Gij vraagt in grote onrust: is er voor mij nog wel vergiffenis? — Ja, dat is er. Luister, mocht het zijn, met een biddend, met een achtgevend hart, op dat zo troostvolle, zo onuitsprekelijk tere: „Zegt Zijn discipelen, en Petrus..."

„Zegt Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft."

Welk een belofte! en dus ook, welk een schone taak deze belofte over te mogen brengen! Het zwaard is ontwaakt tegen de Herder. De Herder is geslagen, en de schapen der kudde zijn verstrooid geworden. Maar nu heeft de Herder, Die Zijn leven heeft willen stellen voor Zijn schapen, het leven in de opwekking van de Vader terugontvangen, en in Zijn opstanding teruggenomen.

En die gestorven, maar nu weer levende Herder gaat Zijn schapen voor naar Galilea. Daar wordt de verstrooide kudde weer vergaderd, rondom de Herder.

Daar ook zullen de Zijnen Hem zien. Zij zullen Hem zien in Zijn opstandingsheerlijkheid en in Zijn levensvolheid. Zij zullen Hem zien, ongetwijfeld met diepe schaamte, maar veel meer nog met innige Vreugde, zich verblijdend in Hem, van Wie het ook nu weer geldt-„en men noemt Zijn naam: „Wonderlijk!"

En Hij, Die Zijn discipelen en discipelinnen is voorgegaan naar Galilea, gelijk Hij hun gezegd had, Hij is al de Zijnen voorgegaan naar de hemel. Daar zullen zij allen rondom Hem vergaderd worden in heerlijkheid. Daar zullen zij Hem zien in Zijn schoonheid.

Hier zijn de schapen van de Goede Herder zo verstrooid over verschillende kerken en kringen, door allerlei karakterverschillen, door hoogmoed, door het de eerste willen zijn, en zo veel meer. Het is een benauwende verstrooiing, die al erger wordt! En die nog erger zal worden, omdat bij het naderen van het einde het geloof en de hoop al zwakker zullen worden. „Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde? " (Lucas 18:8). Nog erger zal de verstrooiing van het volk Gods worden, want een van de tekenen der tijden, die Christus' wederkomst aankondigen, is, dat de liefde van velen zal verkouden.

Maar eens worden die verstrooide schapen toch zeker verenigd. Hun Herder is ze voorgegaan naar de hemel. Daar zult gij Hem zien, o, kinderen Gods, gelijk Hij ulieden gezegd heeft. Geen van Zijn

woorden zal ter aarde vallen. O, dat gij daar troost uit moogt putten! Wat zal dat niet zijn, alle oorzaak van verstrooiing weggenomen, allen in de heerlijkste eenheid verenigd rondom de Levensvorst, om Hem dan te zien met verwondering, met blijdschap, in zalige verrukking, in ootmoedige aanbidding!

Kent gij iets van het heimwee naar het Vaderhuis? naar Hem vooral, Die u is voorgegaan? naar Hem, Dien ge daar zult zien in Zijn schoonheid, gelijk Hij ulieden gezegd heeft?

Een schone taak hadden die vrouwen te vervullen. Het is ook een echt vrouwelijke taak.

Er is voor de vrouw nog werk genoeg, al treedt zij niet in de plaats van de man, al zit zij niet in de gemeenteraad, al heeft ze geen plaats in de banken der ambtsdragers, al staat zij niet op de kansel. Ja vgor een vrouw, die God vreest, is er werk genoeg. Hier wordt haar de Paastaak gegeven om de discipelen, om een Petrus, op te wekken'en te troosten met de boodschap van de levende Heiland.

En wie zal zeggen voor hoe menigeen, voor hoe menige herder en leraar ook, zusters der gemeente zijn gebruikt als een middel in Gods hand, om ze op te wekken en te vertroosten?

Hebt gij, die tot die zusters behoren moogt op en na het feest der opstanding gedacht om de schone Paastaak, die u is opgedragen?

Dat is de taak van al Gods kinderen, die vertoefd hebben aan het geopende, aan het ledige graf, daarvan te getuigen tot Zijn eer, en tot vertroosting van bedroefden. Als het een dag is van goede boodschap, dan móogt gij, dan kunt gij toch niet stilzwijgen? „O Zion, gij verkondigster van goede boodschap! klim op een hoge berg, o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap! hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg der steden van Juda: ie, hier is uw God!" (Jes. 40 : 9).

Dat is toch wel eens uw begeerte, begenadigde ziel. En dit is vaak uw smart: „o, kon ik het meer, kon ik het beter, kon ik het Hem waardiger doen."

Dit zij u dan tot troost, dat gij, ook bij het vervullen van uw Paastaak, aangezien wordt in de biddende en dankende Hogepriester, Christus Jezus. En in Hem aangezien, behaagt het de Heere, ook dat gebrekkige, met zonde bevlekte werk der Zijnen te gebruiken, om er Zijn werk mee te doen. Het was den apostel Paulus een grote vreugde daar ondervinding van te mogen hebben en te mogen schrijven aan de Corinthiërs: , Wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij" (1 Cor. 3:9).

Mijn lezer, Paasfeest van buiten, dat is niet genoeg; dat is het ware Paasfeest niet. Het moet Paasfeest van binnen worden. Hebt gij daar reeds kennis aan?

Als gij Christus niet leert kennen en de kracht Zijner opstanding, dan ligt gij nog neer midden in de dood. En dat is toch verschrikkelijk, geestelijk dood te zijn, dood door de zonden en door de misdaden!

Dat loopt, als er geen verandering komt. uit op de eeuwige dood, op het eeuwig straflijden in de hel, op het: , dewelken zullen tot straf lijden het eeuwig verderf van voor het aangezicht des Heeren en van de heerlijkheid Zijner sterkte" (2 Thess. 1:9).

Buig toch de knieën in het verborgene, en vraag de Heere, of Hij u aan uw verloren staat en toestand, aan uw doodstaat ontdekken wil door Zijn Woord en door Zijn Geest. In die weg krijgt gij een Verlosser nodig, Die de dood heeft overwonnen, en Die spreken kan: , , Ik leef, en gij zult leven." Zo krijgt ge door het geloof deel aan Christus' opstanding.

O, gij, die zucht over uw zonde en schuld, zoek de Levende toch niet bij de doden. Stel u ook niet tevreden met indrukken, met overtuigingen, met zoete ervaringen, met uw tranen en met uw gebeden. Het is alles goed, en nodig. Er is geen waarachtige bekering zonder dit alles! Maar, wij mogen onze vrede er niet in zoeken, onze zaligheid er niet van verwachten.

Wij moeten de grond van onze zaligheid leren zoeken in het werk van de gestorven en verrezen Verlosser. Naar Hem heen met al uw ellende, zoals gij zijt. Hij alleen is de Held bij Wien hulp is besteld.

Vraag de Heere maar veel om geleid te mogen worden tot Hem, Die is de opstanding en het leven, om, aangezien gij van uzelf midden in de dood ligt, het leven buiten uzelf in Hem alleen te zoeken. Hij is het, Die verzekert: „Die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van de Heere." Zalige vereniging door het oprechte geloof met de Man van smarten en de Heere der heerlijkheid! Zo wordt een zondaar rechtvaardig voor God.

Uit de dood overgegaan te zijn tot het leven; weder geboren te zijn tot een levende hope door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, dat is toch wel een wonder van Goddelijke almacht en genade!

Wat is h et nut van de opstanding van Christus to» h groot!

Zij het v „v bede maar veel, als gij er geen vreeir leling van zijt, om er al dieper in te worde i ingeleid.

Er is, oc { na wedergeboorte en bekering, nog zoo veel zieledorheid, en geestelijke dodighc; id. Wat is de frisheid van het nieuwe leven dikwijls ver te zoeken! Moet ook tot u n iet uitgaan de vraag telkens weer: „Wat zoekt gij de Levende bij de doden? " j

Wat is httt toch groot, dat de verrezen Heiland de ^Zijnen kent! Gij kunt wel uzelf, wel andere, n, maar Hem nooit tegenvallen. En Hij zo, rgt zo trouw en liefderijk voor elk der Zijnen. Hij is het. Die Zijn engel liet zeggen tot de vrouwen: „Zegt Zijn discipeleih, en... Petrus..."

Voor Zijn rekening te liggen, gekocht met Zijiji dierbaar bloed, dat is toch wel de enige troost beide in het leven en in het sfcèrven.

e „indien wij, vijanden zijnde, met God: erzoend zijn door de dood Zijns Zooras, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven" (Rom. 5 : 10).

Dez ulken hebben de heerlijke opdracht anderen te vertroosten met de vertroosting, waarmee zij zelf vertroost zijn. Och, la at er dan geen stilzwijgen bij u zijn. Zfegt Zijn discipelen en Petrus, zegt ze, dat de Heiland leeft, dat Hij de Zijnen is voorgegaan naar de hemel. Aldaar zult gij Heirji zien met de sleutels van hel en van doocd aan Zijn gouden gordel, en gij zult eeuvf/jg zingen met al de gezaligden:

Des heeren werken zijn zeer groot; Wie j ooit daarin zijn lust genoot, Doorzoekt die ijv'rig en bestendig; Zijn doen is enkel majesteit. Aanbiddelijke heerlijkheid, Er - > gerechtigheid onendig.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 april 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE OPSTANDING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 april 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's