Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profetieën van Zacharia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profetieën van Zacharia

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE OPROEP.

I.

In de achtste maand, in het twee ie jaar van Darius, geschiedde het woord des Heeren tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende.. Zacharia 1 : ï.

Nebucadnezar, de machtige koning va.i het Babylonische rijk, had in het jaar 597 vóór Christus' geboorte Jeruzalem ingenomen, en vele Joden weggevoerd naar het Oosten. Dat was het begin van de ballingschap (II Kon. 24 : 10 e.v.); in 586 werd deze voltooid, toen Nebucadnezars legerscharen andermaal zegevierend Jeruzalem binnentrokken (II Kon. 25 : 1 e.v.), en een nog grooter aantal Joden het oude erfgebied moest verwisselen voor het land van Eufraat en Tigris. De 137e Psalm vertolkt de stemming dier gedeporteerden (weggevoerden): Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij; ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion."

De heerschappij der Babyloniërs kwam enkele tientallen jaren daarna ten val.

Cyrus (Kores) besteeg in 558 den troon van Perzië. Het eene volk na het andere overwon hij op zijn krijgstochten; en in 538 onderwierp hij de trotsche stad Babyion. Nog negen jaren heeft Cyrus sindsdien over het Perzische wereldrijk geregeerd.

Met wijs beleid greep Cyrus zoo min mogelijk in het leven der natiën, die hij onder zijn scepter had vereenigd, in. Alleen wanneer het staatsbelang zulks vorderde, bracht hij wijzigingen aan; overigens handhaafde hij de bestaande toestanden. Ook op godsdienstig gebied eerbiedigde hij de vrijheid zijner volkeren. U begrijpt, dat Cyrus met deze handelwijze zijn eigen voordeel op het oog had. Door zijn onderdanen niet noodeloos te prikkelen, voorkwam hij opstand en verzet; en door de onderscheidene godsdiensten eerder te bevorderen dan te bemoeilijken verzekerde Cyrus — naar hij, een heiden, meende — zich de gunst en steun der verschillende goden, die ieder voor zich immers macht oefenden over een deel van zijn rijk. Uit dit oogpunt hebben wij ook Cyrus' bevelschrift te bezien, waarbij hij aan de Toodsche ballingen per

missie gaf, om naar hun vaderland terug te keeren. en den tempel van Jeruzalem te herbouwen. Het was zuiver eigenbelang, al sprak hij in vrome bewoordingen! Veronderstelt geen edelere, hoogere beweegredenen bij den monarch! De Heilige Schrift verzekert nochtans, dat Jehovah aan Zijn bondsvolk verlossing zond; zij blijft niet bij Cyrus staan, doch beschouwt dezen man met al zijn luister slechts als een instrument in de hand van den Allerhoogste. Zonder het te willen of te weten, moest Cyrus met zijn zelfzuchtige overleggingen toch den raad des Heeren dienen. De Bijbel noemt Kores zelfs Jehovah's herder en gezalfde (Jes. 44 : 28, 45 : 1); de koning zelf was zich daar niet van bewust — nochtans was het alzoo, want hij kwam niet bij geval tot de wereldheerschappij, doch naar Gods wil en voorkennis. Hij moest de Babyloniërs verslaan, onder anderen opdat aan de Babylonische ballingschap van Abrahams nakroost een einde zou komen.

Zeer vele weggevoerde Joden hadden zich in landbouw of handel een behoorlijk maatschappelijk bestaan verworven, en gevoelden er niets voor, in het verwoeste en verwaarloosde Kanaan opnieuw te beginnen. Van Cyrus' aanbod maakten aanvankelijk dan ook niet veel meer dan veertig duizend kinderen Israëls gebruik; bovendien kwamen omtrent zeven duizend slaven en slavinnen mede. Zerubbabel, een vorstelijke nazaat uit Davids huis, en de hoogepriester Jozua hadden de leiding (Ezra 2 : 64 e.v.). Groot was in den beginne de vreugde onder de terugkeerenden. De 126e Psalm gewaagt ervan: , Als de Heere de gevangenen Sions wede r - bracht, waren wij gelijk degenen, die droomen. Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich." De werkelijkheid beantwoordde echter niet aan de hooggespannen verwachting. Ten eerste was men niet waarlijk vrij, doch liet het Perzische oppergezag zich gelden. Ten tweede ontvingen de in 586 achtergebleven Joden hun weerkeerende broeders en zusters niet bijster hartelijk: ij hielden de nieuw-aangekomenen voor indringers en mededingers. Ten derde lagen de steden en dorpen in puin, en was de oogst van de verwilderde akkers gering. Ten vierde kwam men handen tekort voor al het werk', dat verricht moest worden; wat konden veertig duizend menschen — de kinderen meegeteld — in zoo'n vervallen land beginnen? Ook van de teleurstellingen spreekt de 126e Psalm. Wij hooren de bede der teruggebrachten: .0 Heere, wend onze gevangenis, gelijk waterstroomen in het Zuiden." Des zomers waren in het zuidelijke gedeelte van Palestina de beekjes uitgedroogd, maar in het najaar viel de regen overvloedig en waren de beekjes boordevol. Zoo mocht Jehovah de gevangenis wenden, d.w.z. van de velen, die thans nog in Babel waren, mochten breede scharen, als waterstroomen, naar Kanaan komen, om het land tot nieuwen bloei te brengen. Wij hooren voorts in den 126en Psalm, hoe de Joodsche boer over den akker stapte, en zijn tranen vielen met het zaaikoren in de aarde: ulk een schrale grond zou geen goede opbrengst leveren. De dichter kreeg hem te bemoedigen: De God der verrassingen leeft nog! Hij bracht ons niet ir Kanaan om er te verhongeren. Door Zijn gunst zal er straks nog wel wat te oogsten zijn. Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien!"

De herbouw van woningen en de ontginning van den bodem vorderden aller toewijding. Doch naast de stoffelijke aangelegenheden werden de geestelijke belangen niet vergeten. Ter plaatse, waar eens Salomo's schoone tempel stond, richtte men voorloopig een brandofferaltaar op, dat dagelijks rookte. De eeredienst was dus alvast hersteld, en het Loofhuttenfeest werd gevierd (Ezra 3 : 1 — 7). Doch daarmede waren de teruggekeerden niet tevreden: ehovah's Huis mocht in het midden des volks weer statig verrijzen! De gelden kv/amen er voor binnen, met de Phoeniciërs werd een contract afgesloten inzake de levering van cederhout uit het Libanongebergte, metselaars en timmerlieden kregen een aanstelling bij het werk... en in het tweede jaar na den uittocht uit Babel (dus in 537 vóór Chr.) legde men den hoeksteen van den nieuwen tempel. Priesters deden trompetgeschal hooren, Levieten zongen psalm-, verzen, en uit vele monden steeg een gejuich op. Maar de ouden van dagen, die nog heugenis hadden aan het vroegere heiligdom, weenden: at zij aanschouwden, wekte allerminst de verwachting, dat Salomo's tempel zou worden geëvenaard (Ezra 3 : 8—13). Ook hier volgde evenwel teleurstelling na het opgewekte begin. Na het leggen van den fundamentsteen had het werk geen voortgang. Wat was de zaak? De Samaritanen hadden hun diensten aangeboden, maar hun hulp was afgewezen. Wij zullen dit kortelijks toelichten. In 722 waren de Israëlieten van hetNoordelijke rijk der tien Stammen door de Assyriërs in ballingschap gevoerd. De Joden, die toen in hun land achterbleven, hadden zich vermengd met binnengekomen heidenen — zij waren derhalve geen volbloed kinderen Abrahams meer, en heetten later Samaritanen (naar hun hoofdstad Samaria). Ook in hun godsdienst waren heidensche bestanddeelen ingedrongen. Vandaar dat de Joden op de Samaritanen neerzagen, en geen gemeenschap met hen hadden. Dat weet gij. o.a. uit Joh. 4. Nu, daarom wilden de Joden bij den tempelbouw in 537 niet door de Samaritanen geholpen worden. Op hun beurt waren de Samaritanen boos over deze afwijzing, en op allerlei manieren trachtten zij het werk in Jeruzalem te dwarsboomen. Zij stuurden zelfs gezanten naar den Perzischen koning met lasterlijke berichten over de Joden. Het gevolg was, dat de herbouw van Jehovah's heiligdom voor een.tijd werd verboden. (Ezra 4 vertelt er van). Jacob riep eens uit, dat alle dingen hem tegen waren, en een zelfde moedeloosheid maakte zich van de teruggekeerde ballingen meester. Een ieder zorgde voor eigen huis en akker, om een dragelijk bestaan te hebben; doch voor het algemeen belang had men geen oog, en voor den dienst des Heeren had men geen hart.

Nadat in 537 de hoeksteen van den nieuwen tempel was gelegd, volgde tot 520 een ingezonken tijd. Doch na deze trieste zeventien jaren werd het op eenmaal anders. Krachtig, geestdriftig vatte men toen den bouw van Gods Huis aan. En in 516 — vier jaren later dus — vond de inwijding van Jeruzalems tweeden tempel plaats. Vanwaar deze plotselinge ommekeer? Omdat Jehovah Zijn knechten Haggaï en Zacharia tot het volk zond, en hun woord deed ingaan in de harten.

Eerst kwam Haggaï. Een groote droogte teisterde het land, en daarin kreeg hij te zien het ongenoegen des Hemels over een geslacht, dat voor zichzelf wel woningen inrichtte, maar intusschen verzuimde een Huis voor den Allerhoogste te bouwen (Hagg. 1 : 6, 10 e.v.). Gods Geest dreef hem aan, in het openbaar van deze dingen te getuigen. Haggaï was toen waarschijnlijk een oud man. Er is n.1. op grond van Hagg. 2 : 4 reden om aan te nemen, dat hij den eersten tempel nog heeft gezien; dus dan moet hij in 586 minstens een knaap van tien jaren zijn geweest. Sindsdien waren tot 520 zes en zestig jaren verloopen. Bij zijn optreden als profeet was hij derhalve een grijsaard van omstreeks tachtig jaren — indien onze uitlegging van Hagg. 2 : 4 tenminste juist is. Zulk een eerbiedwaardige verschijning is op zichzelf reeds geschikt om indruk te maken; hoeveel te meer nog, als hij komt in den naam en in de kracht des Heeren Heeren. In elk geval heeft Haggaï's prediking het ingezonken volk wakker geschud en aangespoord den tempelbouw flink aan te pakken.

Haggaï trad met het woord des Heeren op in de zesde maand van Darius tweede regeeringsjaar (Hagg. 1:1) — gedurende slechts vier maanden (van Augustus tot December 520) is hij werkzaam geweest. Maar weldra reeds kreeg hij een medestander en opvolger. Gelijk Elisa kwam na Elia, en Hosea na Amos. zoo drukte Zacharia de voetstappen van Haggaï. In de zesde maand van Darius' regeeringsjaar (Darius was een der Perzische koningen, die na Cyrus het wereldrijk bestuurden) begon Haggaï's kortstondige profetische loopbaan; en in de achtste maand van datzelfde jaar — twee maaiden later dus — werd Zacharia geroepen (Zach. 1:1).

Aangaande Haggaï weten wij niets met zekerheid. Ook Ezra ( 5 : 1, 6 : 14) noemt hem „Haggaï, de profeet" zonder verdere aanduiding. En dat hij als grijsaard optrad, heb ik „waarschijnlijk" genoemd; doch het staat niet vast. Over Zacharia is ons iets meer bekend. Hij was de zoon van Berechja, en deze was de zoon van Iddo (Zach. 1 : 1). In Neh. 12 : 4 wordt vermeld, dat Iddo het hoofd was van een priesterlijke familie, die met Zerubbabel en Jozua uit de ballingschap naar Kanaan terugkeerde. Volgens Neh. 12 : 16 volgde Zacharia — en niet Berechja, aan wien het rechtens toekwam — Iddo als hoofd van de familie op. Naar veler meening zal"Berechja vroegtijdig, eerder dan zijn vader Iddo, gestorven zijn. Daarom zou

Ezra hem niet eens vermelden, en Zacharia „den zoon van Iddo" noemen — hoewel hij diens kleinzoon was. Heirbij worde nog opgemerkt, dat ook elders wel van „zoon" sprake is, ofschoon „kleinzoon" is bedoeld. Men zie b.v. Gen. 29 : 5, waar Laban „de zoon van Nahor'' heet —• hij was echter Nahors kleinzoon, want de vader van Laban was Bethuël, en Bethuél was de zoon van Nahor (Gen. 22 : 23, 24 : 15).

Zacharia was — evenals Jeremia en Ezechiël — uit een priesterlijk geslacht gesproten; dit feit alleen reeds verklaart zijn warme belangstelling voor den tempelbouw, en zijn instemming met Haggaï's aansporing om het werk niet langer te veronachtzamen.

Was Haggaï bij zijn optreden als profeet wellicht een grijsaard, Zacharia daarentegen was vermoedelijk nog een jonge man, toen de Geest des Heeren vaardig over hem werd. Waarop grondt zich deze meening? Er valt allerlei onderscheid op te merken tusschen Zach. 1—8 en 9—14. Daarover spreek ik thans niet; alleen dit: ommigen zijn tot de veronderstelling gekomen, dat in ons Bijbelboek de profetieën van twee Godsmannen zijn samengebundeld. Wij deelen deze zienswijze niet; wèl achten wij het aannemelijk, dat Zach. 1 —S enkele tientallen jaren vóór Zach. 9—44 is op schrift gesteld. Zacharia geeft zelve de tijdsbepaling voor het eerste deel van zijn boekrol aan; Zach. 1 : 1 en 7 spreken van het tweede jaa? : an Darius, en Zach.

7 : 1 van 's konings vierde regeeringsjaar. De eerste 8 hoofdstukken zijn alzoo tusschen 520 en 518 vóór Chr. onder de inspiratie des Geestes ontstaan. Maar in de laatste kapittels komt geen nauwkeurige tijdsbepaling voor. In Zach. 9 : 13 treft ons echter de vermelding van Griekenland. Het Perzische wereldrijk, dat oppermachtig was, wilde ook Griekenland aan zich onderwerpen, maar zulks gelukte niet. De zeeslag bij Salamis eindigde onfortuinlijk voor de Perzen (480 vóór Chr.). Anderhalve eeuw na dien verscheen Alexander de Groote op het tooneel; met zijn soldaten bracht hij het door Cyrus gestichte rijk ten onder, en vestigde hij de Grieksche wereldheerschappij. Wij gelooven, dat de Heere God na den slag bij Salamis den blik van Zacharia heeft gescherpt, om toen reeds de Grieken te zien als de toekomstige machthebbers, óók over Kanaan, en hen als zoodanig in Zach. 9 : 13 te noemen. Is deze opvatting inderdaad juist, dan heeft Zacharia na 480 vóór Chr. ten tweeden male te profeteeren gekregen — veertig, vijftig jaren na zijn eerste optreden in 520. Dan is het begrijpelijk, dat er door de veranderde omstandigheden onderscheid is tusschen Zach. 1—8 en 9—14. En het is tevens duidelijk, dat Zacharia nog een jonge man was, toen hij Haggaï's medestander werd.

Door dit inleidende artikel heb ik getracht u, lezers en lezeressen, eenigermate te verplaatsen in den tijd van Zacharia's profetische bediening. Wilt er uw aandacht aan schenken; het kan ons behulpzaam wezen bij het rechte verstaan van de boodschap, welke de priesterzoon aan Jehovah's bondsvolk moest en mocht brengen.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 april 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profetieën van Zacharia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 april 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's