Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het geluid van de Geest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het geluid van de Geest

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat is dat groot, een wonder van Goddelijke genade, als een zondaar van dood levend wordt!

Bij de val in het Paradijs is de band doorgesneden, waarmede de mens aan de levende God was verbonden. Zo zijn Adam en Eva met al hun nakomelingen neergezonken in de geestelijke dood. Dood door de zonden en misdaden, dat is de in-treurige toestand onder de kinderen der mensen. Allerwege, in de wereld, in de familie, in de huisgezinnen, in de harten, is het één vallei van dorre doodsbeenderen.

En nu door de machtige werking van de Heilige Geest uit de dood te worden opgewekt, dat is wat wonders. Tot een ziel, die daar neerligt, geworpen op het vlakke des velds, vertreden zijnde in haar bloed, is het dan van 's Heeren wege: Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: eef, ja, Ik zeide tot u in uw bloed: eef!" (Ezechiël 16:6). Dat wonder van de overwinning van de dood in het diepst van de ziel, van de levendmaking van een zondaar, dat is te groot voor ons menselijk verstand. Wij kunnen het niet omvatten. Het blijft voor ons onverklaarbaar. Het wonder wordt al groter.

De onwedergeborene weet met dat wonder geen weg als hij in zijn nabijheid iets van de uitwerking er van gewaar wordt.

Als een wereldling in aanraking komt met dat wonder van Goddelijke almacht en genade in vrouw of in man, in broeder of zuster, in zoon of dochter, in vriend of vriendin, dan staat hij geheel verbaasd. Hij begrijpt er niets van, dat iemand zo veranderen kan. Meermalen denken dezulken aan een zekere verbijstering van het verstand. Somtijds gaan zij aan het spotten. — Het gebeurt óók wel, dat hun als 't ware wordt afgeperst een erkentenis van eigen armoede en leegheid, en van de rijkdom en het geluk van de beweldadigde.

Van dood levendgemaakt, wedergeboren door de Heilige Geest, dat is ook voor u, o levendgemaakte, te groot, te wonderlijk. „De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt, en waar hij henen gaat; alzo is een iegelijk, die uit de Geest geboren is" (Joh. 3:8).

Zulk een wonder aan zulk een! < — Het is om onder weg te zinken, en weg te smelten. In stille, aanbiddende verwondering is het van binnen: „Waarom was het op mij gemunt? "

Ja, het is groot, van dood levendgemaakt te worden, en dat tot de prijs van het bitter lijden en sterven van de Heiland, en dat door de opstanding van Jezus Christus uit de doden! — Het is geen wonder, dat er over dit wonder blijdschap is in de hemel, bij de engelen Gods. Wedergeboren te zijn tot een levende hoop, aan het leven in Christus deel en kennis te hebben, dat wil wat zeggen.

Dat leven wordt nooit meer overwonnen door de machten des doods. Het is het ééuwige leven. Heeft de grote Profeet, Jezus Christus, het niet gezegd tot Martha: Ik ben de opstanding en het leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? " (Joh. 11 : 25 en 26).

3> Dat leven wordt echter wel bestreden. at is de moeilijke, de bange ervaring van ' .ien, die de Heere vrezen. In de zeef van i^tan kan uw ziel zo geslingerd worden. De angstige vraag bekruipt u: wat zal er van mij nog terecht komen?

Het innerlijke leven moet dus worden bewaard. Het moet telkens weer worden opgewekt en versterkt. Wie dat beseft, leeft in steile afhankelijkheid van de Heere. Zulk een heeft kennis aan wat wij lezen in Hooglied 4 : 16 (eerste gedeelte):

Ontwaak, noordenwind, en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien.

In het eerste gedeelte van ons teksthoofdstuk spreekt de Bruidegom. En bij die Bruidegom hebben wij in de grond der zaak te denken aan de Heere Christus, aan Hem, Die tijdens Zijn rondwandeling op aarde heeft gezegd: „Kunnen ook de bruiloftskinderen vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is? "

Deze geestelijke, hemelse Bruidegom verblijdt Zich in Zijn arme Bruidskerk, die Hij zo innig liefheeft. In verheuging des harten mag die Bruid daarvan aldus getuigen: „Ik ben zwart, doch liefelijk." Op allerlei wijze spreekt de Bruidegom in ons teksthoofdstuk van Zijn Bruidskerk, Zich in haar verlustigend. O, welk een wonder, zulk een arme, zwarte Bruid, en dan zo bemind door zulk een rijke, goddelijke Bruidegom! Dat is nu in waarheid een vrijwilliglijk liefhebben. Als gij persoonlijk in die liefde moogt delen, zijn er dan geen tijden, waarin gij dat niet op kunt?

Tenslotte vergelijkt de Bruidegom Zijn Bruidskerk bij een hóf met edele vruchten, met allerlei bomen van wierook. Het is alles van Hem. Als Hij Zijn Bruidskerk verheerlijkt, dan wordt Hij, zoals immer, verheerlijkt in Zijn eigen werk,

En, als de Bruidegom, Christus Jezus, Zijn liefde zo openbaart, dan kan ook de Bruid niet zwijgen. Zij geeft Hem de eer. Dan is het: „O fontein der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon vloeien!" — Ja, alleen aan die Fontein der hoven, die put van levende wateren, is het te danken, dat de ziel, dat de Kerk een hof mag worden genoemd.

En. nu gevoelt de Bruidskerk zich ook verder zo afhankelijk. Niets, niets heeft zij van en in haarzelf. Van ogenblik tot ogenblik moet "zij alles ontvangen. Vandaar, dat zij zo ootmoedig, zo dringend smeekt: „Ontwaak, noordenwind! en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien."

Wij horen dus. hoe hier gebeden wordt om: I. Het geluid des Geestes. II. De veelvuldige werking des Geestes. III. De vruchten des Geestes.

„Ontwaak, noordenwind! en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof. dat zijn specerijen uitvloeien." — In deze hartelijke, vurige bede vinden wij een erkentenis van Gods genade.

De Bruidegom heeft Zijn Bruid vergeleken bij een hof. En nu neemt de Bruid dat in dankbare erkentelijkheid aan. Hij

heeft het Zélf gezegd. Op Zijn gezag spreekt de Bruid nu ook van de hof harer ziel.

Dat is een erkennen van de Goddelijke genade aan de ziel bewezen en verheerlijkt. En die erkentenis van Gods genade is nodig en goed.

Wij moeten in dit opzicht vrezen voor twee gevaren. Het gevaar aan de ene zijde is, dat wij willen nemen, wat ons niet is gegeven, en ons dus niet toekomt. Wij moeten de geestelijke goederen als arme bedelaars ontvangen uit de hand des Heeren. Die doorboorde handen alleen zijn zegenende handen. Met zegenende handen is de Zaligmaker ten hemel gevaren. Vrees er dus voor iets aan te nemen uit de hand van enig mens. Vrees er ook voor iets, al is het ook nog zo klein, te nemen met eigen hand. Heerlijk is het de eeuwige goederen te ontvangen uit de zegenende handen van de rijke Zaligmaker.

Er is echter een tweede gevaar, waarvoor wij moeten vrezen. Dat is, dat wij te weinig érkennen, te veel ontkennen, wat de Heere deed en gaf. Ook dat is een grote zonde. Zo doet gij te kort aan Gods genade. Zo geeft gij de duivel voet. Zo maakt gij u schuldig aan de schrikkelijke zonde van ongeloof. Het is zo goed, als de Bruid in onze tekst, de genade des Heeren te erkennen.

Dat erkennen van Gods genade zal nooit leiden tot zelfgenoegzaamheid en tot zorgeloze rust.

Neen, het maakt klein. Het vernedert de ziel, omdat zij er zo geheel buiten valt. Het wekt nieuwe begeerten in u op, want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.

Dat zien wij ook hier. O, de Bruid mag dankbaar aanvaarden, ootmoedig erkennen, dat zij mag delen in de genade des Heeren! Haar Bruidegom heeft het Zelf gezegd, dat zij is een planting, een hof des Heeren. Én zij heeft bij Hem nog nooit enige onwaarheid gevonden. Steeds heeft Hij haar eerlijk en met de grootste trouw behandeld. Zij is een hof, een planting des Heeren. Haar Bruidegom heeft het Zelf gezegd.

Maar, daar gaat ze nu niet op rusten in zorgeloze rust. Neen, dat dringt haar juist tot een vurig gebed.

Zij is immers een hof midden in de woestijn. Zij is een hof, waarin het zo stil kan zijn. Dan wordt de ritseling van het leven niet gehoord of gemerkt. Daarom is het, dat zij zo teer, zo roerend, vraagt: „Ontwaak, noordenwind! en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien."

Het kan in een hof in de natuur zo stil zijn. Uw oog ziet geen blad zich bewegen. Uw oor verneemt zelfs niet de minste ritseling. Dan is het in zulk een hof niet aangenaam, niet fris. Het is er drukkend, zwoel, benauwd.

Altijd windstilte, dat zou in de natuur niet goed zijn. De wind is nuttig en nodig. Ach, wat zou er toch worden van veel, als er geen wind was!

Windstilte op het terrein der genade, dat is op de duur ook al zeer schadelijk. Zonder het geluid des Geestes kan er in de zielehof, in de hof van de Kerk des Heeren, geen fris en opgewekt leven zijn. Dan hangen er schadelijke dampen, die oprijzen uit het moeras van ons hart. Dan heeft daar vrij spel allerlei schadelijk gedierte. Dan is er geestelijke traagheid. Er komt een gevoel van machteloosheid over de ziel.

Waar is dan dat frisse leven van gebed en van geloof? Ach. het is alles zo benauwend stil. Er is niets te horen, er is niets te zien, van het zoeken en bedenken van de dingen, die boven zijn. Er is geen lofzang in stilheid tot God. Storm is nog beter dan zulk een schadelijke, benauwende windstilte.

De Bruidskerk, die spreekt in onze tekst, gevoelt en beseft, dat die stilte niet goed is, dat het geluid des Geestes niet kan worden gemist, dat het gevoelige leven zo begerenswaardig is. In dat besef buigt zij zich neder aan de troon der genade. Zij bidt om de Geest aldus: „Ontwaak, noordenwind! en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien."

Hier beluisteren wij een gebed dóór de Geest óm de Geest. En zo zal het altijd zijn met elk waar gebed. Dat is geen vrucht van eigen akker. Dat is de vrucht van het werk van de Geest der genade en der gebeden. Dat is het gebed om de Geest, om Zijn werkingen, om Zijn invloeden, om Zijn persoon.

Waar de Geest des Heeren werkzaam is, daar kunt gij het met het oude niet doen. Dat oude is heerlijk. De overdenking er van kan zo zoet zijn. Maar gij hebt dagelijks nieuw manna nodig. Anders komt de worm er in. Er is geen geur en geen smaak meer aan.

Wie dat mag zien, bidt opnieuw met de Bruid om die Geest, Die is uitgestort onder het teken van een geluid als van een geweldige, gedreven wind. Dan is het met aandrang des harten: „Ontwaak, noordenwind; en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien."

Om de Geest, om leven aan uw ziel moet worden gebéden. Och, dat wij biddend op het Pinksterfeest mogen terugzien!

Leven maken, dat kunnen wij mensen wel. Er wordt leven genoeg gemaakt in onze tijd op allerlei terrein, ook op het terrein van de godsdienst en van de kerk. Leven wékken echter, dat is het werk van de Geest des levens alleen.

Wij kunnen de Geest niet dwingen. Ook daar zijn wij wel eens mee bezig. Wij zouden de toestand met geweld willen veranderen bij onszelf en bij anderen. Dan vergeten wij de zo behartigenswaardige waarheid: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen" (Zach. 4:6).

De wind blaast, waarhenen hij wil, alzo is het met een iegelijk, die uit de Geest geboren is. Daarom moet het komen tot een ootmoedig smeekgebed. Het moet komen tot het gebed van een rechteloze, van een onwaardige, van een, die alleen durft te pleiten op Gods ontferming.

Zulk een gebed is het gebed van onze tekst: „Ontwaak, noordenwind; en kom, gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien."

Als Gods Geest ontwaakt, en Zijn werkingen gaat openbaren in het doorwaaien van de zielehof, van de hof van de Kerk des Heeren, dan waakt ook de ziel, dan waakt ook de Kerk op. Daar gaat kracht van uit. De ritseling van het leven is er. Moge die kracht zich openbaren na het Pinksterfeest, dat wij mochten vieren!

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 mei 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het geluid van de Geest

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 mei 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's