Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profetieën van Zacharia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profetieën van Zacharia

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET DERDE VISIOEN

II.

En Ik zal haar wezen, spreekt de Heere, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.

Zacharia 2 : 5.

Jeruzalem wordt dorpswijze, zonder beperkende muren, bewoond, opdat velen er een plaats zullen kunnen vinden. Dat is een verheffende waarheid. Het is ook benauwend, want de vraag laat zich niet afwijzen: „Hoe staat het dan met de veiligheid van Sion? " Toen in den jongsten oorlog Amsterdam, Utrecht of Haarlem tot een „open stad" werd verklaard, mocht de vijand er zijn bombardementsvliegtuigen niet heen sturen. Jeruzalem ligt ook als een open stad, maar de geestelijke tegenstanders storen zich daar niet aan. Satan belaagt en bestookt onvermoeid; onder velerlei vermommingen en van allerlei kanten sluipt hij aan; met zachte vleitaal of met bulderend geweld treedt hij op; onder bloemen poogt hij zijn slavenboeien aan te leggen, en in een aanlokkelijken beker reikt hij zijn gifdrank; zijn speer slingert hij met behendigheid, en zijn pijlen treffen doel. Naast satan dient ook zijn handlangster, de wereld, te worden genoemd als een gevaarlijke bestrijdster. Wat moeten wij in Jeruzalem, de open stad zonder muren, beginnen? Wel heeft de Heere voor Zijn keurlingen een wapenrusting gesmeed, om te wederstaan in den boozen dag — Efeze 6 gewaagt er van. Maar wij kunnen onszelf niet vertrouwen; in ons hart schuilt een verrader, die gemeene zaak maakt met de kwade machten buiten ons. Het eigen vleesch, de oude mensch, verzet er zich telkens weer tegen, om in Sion onder Gods genadescepter Gods genadebrood te eten. Wat moeten wij in Jeruzalem, in de open stad, beginnen;

Hoort, nu komt de verrassing! Het nietommuurde Sion heeft toch een muur! „Ik zal haar wezen", spreekt de Heere, „een vurige muur rondom". Herders en reizigers, die in afgelegen streken moeten overnachten, ontsteken rondom hun kamp wel een kring van vuren, ten einde zoodoende de wilde dieren op een afstand te houden. Aan dit Oostersche gebruik herinnert onze tekst. De Heere is Zelf tot beschutting van Zijn bondelingen. De duivel vroeg, met het oog op Job, aan God: Hebt Gij niet een betuining (omheining) gemaakt voor hem? " (Job 1 : 10). De dichter van

den 125en Psalm zong: Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzoo is Jehovah rondom Z»jn volk. van nu aan tot in der eeuwigheid." Jesaja voorzegde den jubel: Wij hebben een sterke stad; God stelt heil tot muren en voorschansen" (Jes. 26 : 1). En in onzen tekst is de Heere als een vurige muur rondom. Rondom! Let er op: iet alleen ter rechter-en ter linkerzijde, maar aan alle kanten. Daar komt geen vijand doorheen!

Is dat wel waar? Komt er geen vijand doorheen? Gij legt den vinger bij den 34en Psalm: Veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot." Wij antwoorden: Zeker. Doch... leest eens verder: Maar uit die alle redt hem God; Hij is zijn heil alleen." Gij haalt den 4en Psalm aan: Schoon 't onheil schijnt voor mij geschapen." En wij zeggen: Jawel. Wat staat er echter ook? „Want Gij alleen, mijn schild en wapen, zult mij doen zeker wonen. Heer'!" Satan kan met zijn trawanten, onder de toelating Gods, aan Job en aan alle gekenden nog veel leeds berokkenen, terwijl zij op aarde zijn; wezenlijk schaden, zoodat hun ziel zou omkomen, kan hij hen evenwel niet. De vurige muur verhindert niet, dat 's boozen speer of pijl snort en treft — maar die muur belet wèl, dat de menschenmoorder zijn vroegere slaven beetgrijpt, en Jezus' gekochten in de verdoemenis trekt. „In de wereld zult gij verdrukking hebben", waarschuwde de Mond der waarheid. Hij liet er echter op volgen: Hebt goeden moed. Ik heb de wereld overwonnen." En nu bezwijken de verdrukte keurlingen niet. De vurige muur blijft rondom hen, en satanas vermag het beschermend vuur niet te blusschen. Daar staat de schare, die de lange witte kleederen dragen mag. „Wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen? — Deze zijn het, die uit de groote verdrukking komen" (Openb. 7 : 13, 14). Zij zijn er doorheen geholpen, en Thuis gebracht; zij zijn niet bestolen, en niet verminkt door de belagers, maar zij bergen de heilsschatten Christi, welke hun uit genade waren toebetrouwd, in een ongeschonden ziele. Hoe is het mogelijk? De bestrijdingen waren toch zoo hevig en langdurig. Hoe het mogelijk is? Door den vurigen muur! Door den God des eeds en des verbonds, van Wien beleden mag worden: De Heer' zal in dit moeilijk leven Zijn volk en erfdeel nooit begeven" (Psalm 94 : 8).

Jehovah zal wezen een vurige muur rondom. Er is reden om uit te roepen: Wat is de mensch, dat Gij aan hem in zooveel gunst gedenkt, en 's menschen zoon Uw teerste liefde schenkt? " (Psalm 8 : 4). O, in dien mensch is niets te prijzen; hij is een groote albederver, geen sieraad in de schepping, maar een walg voor den Heere. En toch zulk een goedertierenheid! Ja, uit het eeuwig welbehagen wellen de genade en de ontferming op; want de heilsraad van den Drieëenige heeft een Borg beschikt voor het uitverkoren geslacht. In en door Immanuël mo-9en de Sionieten binnen den vurigen muur legeren; op grond van Jezus' volbrachte werk weten zij zich veilig tegen het rijk t der duisternis, maar ook tegen den toorn Gods en Zijn naderend eindgericht, tegen den vloek der Wet en haar eeuwige straffen. De Vader drukt den Zoon aan Zijn hart. en tevens allen, die Hij aan den Zoon ter loskooping gaf. Hij waakt over de bondelingen dag en nacht, en betoont Zich een vijand jegens al. wat Zijn erfdeel haat. In het vervolg van ons teksthoofdstuk wordt dit nadrukkelij geleerd. Wij lezen daar: Die ulieden aanraakt, raakt Zijn oogappel aan." En wederom: Ik zal Mijn hand over hen (over Israëls tegenstanders) bewegen, en zij zullen voor hun knechten een roof wezen" (Zach. 2 : 8, 9); dus: e volkeren, die de Joden tot slaven maakten, zullen op hun beurt een buit voor de onderworpenen, voor de Joden, worden. Haman richtte een galg voor Mordechaï op, en kwam er zelf aan. Alva wilde de vrienden der Waarheid in ons vaderland ombrengen, en stierf na een treurigen ouderdom. De Heere laat niet met Zich spotten, Hij laat Zich evenmin beleedigen, in hetgeen men tegen Zijn gunstgenooten misdoet.

Ach, waren Gods beminden zich er méér van bewust, dat een vurige muur rondom hen is! Wat zouden zij kloekmoediger en minder versaagd wezen. Wat zouden zij hartelijker met Elisa instemmen: Vrees niet, want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn." Zoo is er alle reden om met dien profeet te vragen: Heere, open toch de oogen Uwer kinderen, dat zij mogen zien Uw vurige paarden en wagenen, Uw vurigen muur" (II Kon. 6 : 16, 17).

Jeruzalem zal dorpswijze bewoond worden, en Jehovah zal een vurige muur rondom wezen. Nu volgt nog een derde belofte voor de stad Gods: „En Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar." Dat is het grootsche bezit van Sion. In Salomo's tempel daalde de sjechina, de lichtende wolk, neder; zij zweefde m het Heilige der heiligen boven de arke des Verbonds, tusschen de gouden cherubs, en was het onderpand van Jehovah's wonen in het midden Zijns volks. Maar in den tweeden tempel, dien Zacharia na de ballingschap zag verrijzen, is de sjechina, Gods lichtglans, Gods heerlijkheid, niet binnengegaan. Woonde Jehovah niet meer onder Zijn volk? O, stellig! Leest het 10e en 1 le vers van ons kapittel; tot twee malen toe staat daar: „Ik zal in het midden van u wonen." Het zou evenwel niet meer geschieden met de sjechina als onderpand, doch door den Heiligen Geest, dien de Middelaar voor Zijn gemeente verworven heeft.

De vurige muur is rondom de Sionieten, buiten hen, .en in hen is de heerlijkheid Gods, de Geest van Vader en van Zoon. Zoo wordt des Konings Dochter geheel verheerlijkt inwendig (Psalm 45 : 14). Want 's Heeren inwoning laat een mensch geenszins onberoerd. Wat gebeurt er dan al zoo? De Schrift wijst het duidelijk aan en vindt haar bevestiging in de ervaringen van het verkregen volk.

De Heilige Geest maakt eerst plaats voor de heerlijkheid Gods, en begint daaroe met de overtuiging van zonde (Joh. 16 : 8). Dat is een heele zaak. Alle vijgebladeren worden weggerukt, alle verontschuldigingen als nietswaardig aan de kaak gesteld. Elke verstandelijke toestemming wordt als ongenoegzaam afgewezen, elke onverschilligheid uitgedreven. Het verdorven, maar eigengerechtige Adamskind wordt tot zondaar gemaakt, tot zondaar voor God. O, dan wordt hij ontgrond, dan moet hij diep in het stof bukken, dan kermt hij: Melaatsch, melaatsch! Van de voetzool tot het hoofd toe is er niets geheels. Wee mij. ik verga." Is er nu voldoende plaats gekomen voor de heerlijkheid Gods? Neen, want de aanvankelijk ontdekte wil het zelf nog in orde brengen. Hij verstaat nog niet, dat het werkverbond van onzen kant verbroken ligt, en geen vleesch door zijn eigen werken rechtvaardig zal wezen voor den Heere. Nu moet hij zichzelf opknappen, zijn schuldige verleden toedekken en ongedaan maken, en zich een goede toekomst bij den Eeuwige verzekeren. Trouw bezoekt hij de kerk, en vlijtig leest hij zijn Bijbel; nauwgezet is hij in handel en wandel, er kan niets bij door; met tranen nadert hij in den gebede tot den Allerhoogste. Goedsmoeds vangt hij aan, maar allengs zakt de opgewektheid; hij weet er geen oorzaak voor aan te wijzen, totdat het hem tenslotte bij Geesteslicht wordt bekend gemaakt, dat hij met zijn deugden nimmer den driemaal Heilige zal kunnen ontmoeten. Al het eigene is te kort en te smal. Daar ligt hij aan-en neergeschoten, dood-geloopen, dood-gewerkt. De vraag doet zich gelden: Is er nog een weg ter ontkoming, een middel ter behoudenis? "

Nu is er behoefte aan een Middelaar, nu is er plaats voor Gods onuitsprekelijke Gave. Op Joh. 16 : 8, „de Heilige Geest overtuigt van zonde", volgt Joh. 16 : 14, „die Geest zal Mij verheerlijken". Ja, de Derde Persoon maakt den Christus heerlijk voor den uitgeledigden, amechtigen zondaar. Hij geeft zicht op den eenigen Zaligmaker met Diens kruis-en zoenverdiensten. Dat levert al wel eens aangename oogenblikken op, maar de groote vertroosting is het nog niet. Deze wordt eerst genoten, wanneer er in den tijd des welbehagens opening komt in den Tweeden Persoon. Dan is er de zalige ruil: nzen vloek mogen wij op den schuldovernemenden Borg leggen, en Zijn zegeningen vloeien ons toe. In een geschonken geloof mogen wij roemen: Heere Jezus, ik ben Uw dood, en Gij zijt mijn leven." Het zijn zoete uurtjes, wanneer de Heiland voor ons treedt, heerlijk in Zijn naturen, staten, ambten en bedieningen. Ach, waren het niet slechts kortstondige uurtjes!

De Geest werkt voort, en het wordt den aanvankelijk begenadigde uitgeklaard, hoe hij door den Hoogepriester en door het Offerlam van Golgotha den Drieëenige in een verzoende betrekking kan ontmoeten; en hoe de Rechter genoegdoening kreeg door de plaatsbekleeding, zoodat het gelaat des hemelschen Vaders mag worden aanschouwd, in gunst tot den in Christus verloste gewend. De ziele smelt weg, als Rom. 8 : 15 bevindelijk wordt verstaan: Gij hebt ontvangen den Geest

der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: bba, Vader!" Zoo volgt op Joh. 16 : 14 weder Joh. 16 : 27. ..de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan." Door de toebereiding van den reeds inwonenden Geest gaat het van weldaad tot weldaad: e Vader en de Zoon zullen tot den beminde komen, en zullen woning bij hem maken (Joh. 14 : 23). Daar gaat Zacharia's belofte in vervulling! , , En Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar."

Maar nu blijft ook het vruchtgevolg niet achterwege. Het wordt in het leven der Sionieten, althans in beginsel, openbaar, dat genade zich verheerlijkte. Onder de aandrijving des Geestes krijgt de ziele in gebed en lofzang tot haar goedertierenen God te spreken, en tevens moet zij over Hem spreken tot den naaste. De Wet heeft waardij, niet om er groot mede te worden in het werkverbond, doch om, klein in het genadeverbond, een richtsnoer te bezitten voor het leven der dankbaarheid. De grootmaking van 's Heeren Naam is begeerlijk, de heiliging van 's Heeren dag weegt zwaar, de omgang met 's Heeren volk wordt gezocht, de schending van 's Heeren gebod vervult met schaamte en droefenis.

Och, dit alles is niet altoos levendig. Integendeel, de burgers van Sion kennen zulke andere tijden. Dan zijn er geen werkzaamheden aan den Troon; dan is er de klacht over gemis en ingezonkenheid en lusteloosheid; dan is er ook wel zelfs geen klacht meer, doch een zwijgende onverschilligheid en doodigheid. De Sionieten brengen hun Koning geen eere toe, en zijn een schandvlek voor Zijn stad. O, grondelooze barmhartigheid! — nochtans verstoot Hij hen niet. Met koorden van ontferming houdt Hij hen vast, en trekt Hij hen later weder tot Zich. Gebogen onder Zijn gunstbetooning, stamelt de bij vernieuwing gezegende: „Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen; Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid."

„Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar", zoo kreeg Zacharia van 's Heeren wege te beloven. Gods kinderen kunnen schouderophalend, zelfs afwijzend tegenover zulk een toezegging staan. Zij gevoelen zich dan veeleer thuis bij den psalmrichter: , 'k Ben. door Uwe wet te schenden, krom van lenden, vol van druk, benauwd van hart" (Psalm 38). Hoe moeten wij daarmede aan? Wel, het eene is waar, en het andere is ook waar. Ter verduidelijking strekke het volgende: ij hebt in uw tuin een heester met een misgroeid takje. Bezie dat twijgje 's morgens vroeg eens, als de dauw er aanhangt, en de zon in de droppels schittert — dan is de van zichzelf onoogelijke scheut toch nog schoon. Zoo zijn Gods kinderen, op zichzelf beschouwd, misvormd en zonder luister; maar, gesteld in de flonkering der genade, worden zij verheerlijkt, en zijn zij den Heere aangenaam. Als wij „in Hem gevonden worden" (Phil. 3:9), die de Zonne der gerechtigheid is, zoo ziet de Hemel ons niet in onze wangestalte, doch in Christus' reinen lichtglans aan. Tot hun jongsten snik blijven de keurlingen in eigen oog arm en jammerlijk; ja, zij worden al behoeftiger en ellendiger — terwijl zij in Gods oog, om Zijns lieven Zoons wille, het burgerschap in Jeruzalem waardig zijn. Nu is het een kenmerk van het ware geloof, dat het niet bezig blijft met 's menschen inzicht, maar rekent met 's Heeren oordeel. Wanneer het geloof ingezonken is, heeft de klacht van den 38en Psalm de overhand; is het geloof daarentegen levendig, zoo grijpt het de belofte van Zach. 2 : 5 met Habakuks „nochtans" aan. En als satan dan komt met zijn tegenspraak en bestrijding, mag de ziele hem terug wijzen, zeggende: Gij liegt! Want al ben ik verdoemelijk in mijzelven, niettemin ben ik heerlijk in den Geliefde. Zijn Woord predikt het mij, Zijn Geest verzekert het mij. De Heere is tot heerlijkheid in het midden van Zijn stad, in het midden van Zijn gunstgenooten!"

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juni 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profetieën van Zacharia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juni 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's