Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profetieën van Zacharia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profetieën van Zacharia

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET DERDE VISIOEN

IV.

Juich en verblijd u, gij dochter Sions! Want zie. Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de Heere. En vele heidenen zullen te dien dage den Heere toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen, en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de Heere der heirscharen Mij tot u gezonden heeft. Dan zal de Heere Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. Zwijg, alle vleesch, voor het aangezicht des Heeren; want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning. Zach. 2 : 10—13.

In het derde nachtgezicht was aan den profeet getoond, dat Jeruzalem dorpsgewijze zou verrijzen, en dat Jehovah voor de stad zoowel ter beveiliging als tot heerlijkheid zou wezen. In aansluiting aan deze rijke beloften moest de ziener de vele Joden, die nog in het land van de ballingschap vertoefden, terugroepen naar het erfgebied der vaderen: „Hui, Sion, ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel!" De geruststelling werd er bij gevoegd, dat Israël niets te duchten had van de vijanden, die het voorheen vertraden, dewijl de Heere wrake zou doen over de onderdrukkers van Zijn bondsvolk: „Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden (tegen de heidenen) bewegen, en zij zullen voor hun (vroegere) knechten (voor de Joden) een roof wezen."

Een zonnige toekomst ging open voor de Israëlieten, die reeds in Kanaan waren. Zij hadden moeilijke tijden in Babel doorleefd, en de jaren, onder Zerubbabel en Jozua in Juda doorgebracht, waren vol teleurstelling geweest. Doch nu zou het anders worden. Een stroom van volksgenooten zou zich uit Babel bij hen voegen, om mede te helpen — om de verwoeste steden te herbouwen, en de verwilderde akkers en boomgaarden te ontginnen. Méér nog! De Heere Zelve zou vóór de terugkeerenden uitgaan, en, gelijk van ouds, Zijn zetel onder de kinderen van Abraham oprichten: „Juich en verblijd u. gij dochter Sions! Want zie. Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen."

Wanneer de koningin een stad of een dorp bezoekt, loopt de bevolking uit; jong en oud scharen zich langs den weg, om de vorstin met gejubel in te halen. Zoo wekte Zacharia als een heraut zijn volk op: „De Koning der koningen is in aantocht. Hij komt u niet een kortstondig bezoek brengen, maar Hij wil Zich duurzaam onder u vestigen — Hij zal in het midden van u wonen, en dus bij u blijven. Juich en verblijd u daarover, gij dochter Sions!"

De dochter, de jonkvrouw Sions is het bruidsvolk van Jehovah; Hij had haar ondertrouwd in gerechtigheid. Maar de bruid ging andere minnaars — de afgoden der heidenen — na, en deswege verstiet de Heere Zijn volk in de Babylonische ballingschap. Hoe hartroerend had Hosea over deze dingen gesproken. Hosea had echter tevens voorzegd, dat Jehovah Zijn verbond zou gedenken: Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm; u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zeboïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd; al Mijn berouw is tezamen ontstoken" (Hos. 11 : 8). Zacharia proclameerde, dat de verwezenlijking der belofte op handen was; het bondsbreukige volk mocht zich verblijden: e bruid keerde uit haar afzondering te Babel terug, haar straftijd was ten einde, zij kwam weer in het huis, waar zij voorheen gewoond had, en... de koninklijke Bruidegom keerde ook weer, Hij wachtte met Zijn verzoening de berouwhebbende bruid op, Hij zou het oude huis eveneens betrekken: Ik zal in het midden van u wonen."

Het volk van het nieuwe Verbond staat bij dat der oude Bedeeling geenszins ten achter. Israël werd begenadigd en beweK dadigd terwille van den Christus, die stond te komen, en die Zich aireede in de stille eeuwigheid met Zijn hart Borg had gesteld voor de gegevenen des Vaders; de Kerk van thans mag in den geloove zien op den Christus, die gekomen is en Zijn zoenwerk volbracht, en, met het oog op Hem geslagen, mag zij roemen, dat een wederhoorig kroost altijd bij God zal wonen. Altijd, voor eeuwig! Want de roeping en verkiezing Gods zijn onberouwelijk. Johannes schreef: En ik hoorde een groote stem uit den hemel, zeggende: ie. de tabernakel Gods is bij de menschen, en Hij zal bij hen wonen" (Openb. 21 : 3).

Lezers, lezeressen, kent gij de blijdschap, waarvan Zacharia gewaagde? Dan zult gij eerst door den Heiligen Geest bedroefd moeten zijn gemaakt — bedroefd over uw schuld, waardoor gij in ballingschap omzwerft; bedroefd over uw Godsgemis, waardoor gij zonder hulp en beschutting zijt; bedroefd over uw onvermogen, waardoor gij uw toestand niet kunt verbeteren; bedroefd bovenal over uw bondsbreuk, waardoor gij den Heilige en Goedertierene hebt gesmaad, en nog dagelijks onteert. Zalig zijn zij, die alzoo treuren met de droefheid naar God, want zij zullen vertroost worden. Voor hen is de blijmare, gelijk weleer voor de bedrukte Joden: „Zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen."

Jehovah is een verrassend God. Dat bleek, toen de profeet kreeg te vervolgen: En vele heidenen zullen te dien dage den Heere toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen, en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de Heere der heirscharen Mij tot u gezonden heeft." Aan het einde van het le kapittel hoorden wij, dat Jehovah de heidenen zou terneerwerpen door middel van de smeden; en Zach. 2 : 8, 9 zeide, dat de Engel des Heeren, de Ruiter op het roode paard, hen zou onderwerpen — zonder de minste moeite zou Hij het doen; Hij had slechts Zijn hand tegen hen te bewegen. Doch het 11e vers spreekt van een nog grootschere overwinning: Vele heidenen zullen den Heere worden toegevoegd." Dat is Gods verrassing: ijanden herschept Hij in vrienden! Méér nog dan door de heidenen te verslaan, bewijst de Eeuwige Zijn macht, door hen voor Zich in te winnen. Zij worden den Heere toegevoegd, toegebracht door de wederbarende, vernieuwende werking des Geestes.

Dit wonder van genade wordt in den 87en Psalm bezongen: „Ik zal Rahab (Egypte) en Babel vermelden onder degenen, die Mij kennen; ziet, de Filistijn, en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar (in Sion) geboren."

„Te dien dage" — wanneer Christus, de Engel des Verbonds, in Zijn volle Middelaarschap is openbaar gekomen — zal zulks geschieden. Dan kan Efeze 2 worden geschreven: „Gedenkt, dat gij, die eertijds heidenen waart... dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, zonder God in de wereld. Maar nu in Christus Jezus zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus." De Zaligmaker heeft den middenmuur des af

scheidsels — zoowel tusschen God en mensch, als tusschen Jood en heiden — gebroken. Daarom mag de apostel besluiten: , , Zoo zijt gij — Efeziërs, die voorheen de godin Diana vereerdet (Hand. 19) — dan niet meer vreemdëlingen en bijwoners (buitenstaanders), maar medeburgers der heiligen (met de oprecht geloovige Israëlieten in het geestelijk Jeruzalem wonende) en huisgenooten Gods (behoorende tot 's Vaders gezin, waarvan Christus de oudste Broeder is)".

„Vele heidenen zullen te dien dage den Heere toegevoegd worden." O, nu begrijpen wij, waarom Jeruzalem niet binnen muren bekneld bleef, doch dorpsgewijze, wijd-uit, bewoond zou worden. Behalve het ware kroost van Abraham, zouden ook vele heidenen er onderdak vinden. En rondom die groote menigte zou Gods vurige muur wezen. De wolk-en vuurkolom diende in Mozes' dagen tot beschutting van Israël, maar tot afweer van de heidenen. De vurige muur evenwel zal Jood en heiden tegader beschermend omvatten. Vele heidenen zullen tot Sion komen. Vele! Niet een handjevol Babyloniërs, niet een kleine groep Perzen, niet een paar honderd Grieken — maar vele heidenen; het zal een schare worden, die niemand tellen kan.

Hoe is Zacharia's voorzegging door de geschiedenis der Zending bevestigd. Gods heilsboden zijn van land tot land getrokken met het Evangelie der verzoening; de liefde van Christus drong hen, en geen arbeid was hun te zwaar, geen zee of bergketen stuitte hen in hun loop, geen volk was hun te gering om tot de bruiloftsvreugde te worden genoodigd. De Handelingen der apostelen vertellen over den aanvang van het Zendingswerk, dat in 's Heeren opdracht en kracht nog steeds wordt voortgezet. Ook uit ons vaderland zijn vele heidenen den Heere toegebracht, en aan Zijn volk toegevoegd. In de historieboeken zijn er schoone bladzijden over te lezen. Ach, maar daarom te méér kan het ons zoo smarten, dat een gestadig aangroeiend deel van ons volk aan Bijbel en kerk den rug toekeert, en in een of anderen vorm van heidendom terugvalt. Wij beleven in geestelijk opzicht schrale tijden, die met jaloerschheid doen omzien naar de dagen, dat een rijke oogst werd binnengehaald.

Hoe staat het met u, lezers en lezeressen? Van nature zal niemand onzer zich bij den Heere aansluiten; wij volgen ons stam-en hondshoofd Adam in diens afkeerigheid. Wij willen niet tot den Heere naderen; en indien wij al zouden willen, zoo kunnen wij niet; en indien wij al zouden kunnen, zoo durven wij niet. Onweerstandelijke genade moet er aan te pas komen, om een weerbarstig gemoed te vernederen en te verteederen, om een tegenstrevend hart te neigen tot de vreeze van 's Heeren Naam. De kracht, die zich openbaarde in Christus' opstanding uit de dooden, is evenzeer noodig, om een zondaar uit zijn doodsstaat op te wekken, en te doen wandelen in nieuwheid des levens. Uit Joden en heidenen samen formeert de goede Herder één kudde. Gij, die nog op de weide der wereld rondb e l r w r m d v i J t d i r doolt, en aldaar gewisselijk verongelukken zult, vraagt toch. dat deze Herder u brenge onder Zijn staf. Volgt niet de breede schare in Nederland, die aan andere herders den voorrang geeft, en — wij zeggen het met bloedend hart — bedrogen zal uitkomen; slaat liever het slot van den 119en Psalm op, en smeekt: „Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen. Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, dat onbedacht zijn herder heeft verloren."

„Vele heidenen zullen den Heere toegevoegd worden... en Ik zal in het midden van u wonen." De belofte „Ik zal in het midden van u wonen" lazen wij ook in het 10e vers. Er is echter verschil. Toen sprak de Vader, thans de Zoon; toen betrof het enkel Joden, thans Joden en heidenen tezamen. Waar de Zoon woont, aldaar woont tevens de Vader — in zooverre is het onderscheid tusschen het 10e en het 11e vers niet groot. Maar dat naast Joden ook heidenen tot 's Heeren volk gerekend worden — dat stemme ons, die uit het heidendom zijn gesproten, dankbaar en hoopvol.

„En gij zult weten, dat de Heere der heirscharen Mij tot u gezonden heeft." De toebrenging der heidenen mag het bewijs wezen, dat de Christus Gods, volgens de beloftenissen, gekomen is, om de schapen, die van Jacobs stal niet zijn, te vergaderen, en bij de kudde Israëls te voegen. Zoo was het voorzegd: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jacob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde" (Jes. 49:6).

De verrassingen zijn nog niet ten einde: „Dan zal de Heere Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen." Doorgaans spreekt de Schrift er van, dat Gods kinderen, de Christ-geloovigen, rijke goederen beërven. Maar in het 12e vers van onzen tekst staat, dat Jehovah een erfenis in ontvangst neemt. Hoe heb ik dit te verstaan? Is er dan iemand, die den Heere iets kan schenken, dat Hij tevoren niet bezat? Weineen. Maar wij zullen bedenken, dat een erfenis vast en onvervreemdbaar is. Nu, zoo is het zeker en gewis, dat de Allerhoogste Juda tot Zijn deel, tot Zijn eigendom stelt.

Daar zijn er, die meenen, dat het oude bondsvolk tot (of in) het einde der dagen een bevoorrechte plaats (boven de geoovigen uit de heidenen) in het Koninkijk Gods zal innemen. Op den klank der oorden afgaande, ondersteunt Zachaia's uitspraak deze opvatting. Maar wij oeten goed lezen! Vele heidenen zullen en Heere toegevoegd worden als Zijn olk; en dan — wanneer Jood en heiden n Sion vereenigd zijn — dan zal Jehovah uda erven voor Zijn deel. Door Chrisus is Juda niet langer uitsluitend het vaerland van Abrahams kroost — Jafeth s komen wonen ip Sem's tenten. En Jeuzalejn, dat boven js — het geestelijk Jeruzalem — is geen Joodsche stad, doch „ons aller moeder" (Gal. 3:26).

Juda, door Joden en heidenen bevolkt, is Gods erfdeel, heilig land. Waarom? „De Heere zal Jeruzalem nog verkiezen." Van en uit zichzelf heeft Jeruzalem niets vóór op Babel en Ninevé. Het is louter Jehovah's souverein welbehagen, dat Jeruzalem in de schatting van den Eeuwige aan de spits staat. Op allen, die Christus door een oprecht geloof zijn ingelijfd, legt de Allerhoogste Zijn hand, verzekerende: „Zij zijn de Mijnen." Wat een schat van zegeningen ligt daarin opgesloten! Hij heeft hen lief met een eeuwige liefde; Hij biedt hun Zijn gunst en vriendschap; Hij bewaart hen als Zijn oogappel; Hij omringt hen met Zijn zorg op stoffelijk en geestelijk gebied. Doch aangezien in alle verbonden twee deelen begrepen zijn, zoo worden zij op hun beurt vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid; namelijk om den Eenige en Drieëenige aan te hangen, te betrouwen, lief te hebbeji, en voor Zijn aangezicht in het spoor der gerechtigheid te wandelen, door de bekwaammaking des Geestes.

„Zwijg, alle vleesch, voor het aangezicht des Heeren; want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning." Naar aanleiding van het derde visioen had de Heere Zijn raadsplan nog eens laten bekend maken. Het is, of Hij tegenspraak verwachtte. De bedrukte Kerk zou klagen: „Ach neen, op zóóveel heerlijkheid durven wij niet hopen." En de wereld zou spetten: „Wij gaan onbelemmerd onzen gang, en laten Gods woorden buiten beschouwing." Daarom moest Zacharia bij voorbaat bestraffend optreden: „Zwijg, gij Kerk, voor den Heere is niets te wonderlijk; zwijg, gij wereld, de Heere is geen man, dat Hij liegen zou; zwijg, Kerk, zwijg, wereld, zwijg, alle vleesch voor het aangezicht des Heeren; leg de hand op uw tegensprekenden mond, want... Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning! Jehovah is geenszins werkeloos, gelijk een slapende, , in Zijn paleis; doch Hij heeft Zich opgemaakt, om te gaan volvoeren, wat Hij Zijn dienstknecht liet verkondigen. En nog altoos is Hij bezig, om Zijn einddoel te bereiken. De laatste bladzijden der Schrift teekenen de volkomen verwezenlijking van Zacharia's boodschap. Naar die vervulling is de Heere God op weg; , daarom betuigde Christus: „Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook." De Heere God is op weg, en zal voleinden, wat Zijn hand begon. Zwijg dan voor Zijn aangezicht, indien uw ongeduld murmureert, dat het zoo lang duurt en zoo traag gaat; zwijg, indien uw eigen wijsheid waant, dat andere wegen en middelen deugdelijker zouden zijn; zwijg, indien uw kortzichtigheid beslist, dat de Heere Zijn hoogheid meer moest toonen, en den duivel minder vrij spel moest laten. Zwijg, met het oog op den loop der wereldgebeurtenissen; zwijg, met het oog op de wederwaardigheden der Kerk; zwijg, ook met het oog op de leidingen in uw persoonlijk leven. Zwijg voor het aangezicht des Heeren. Wie zijt gij, nietige aardworm, doemschuldige rebel, dat gij

Gods macht zoudt kleineeren. Zijn inzicht zoudt verdenken, Zijn trouw zoudt betwijfelen. Zijn rechtvaardigheid zoudt loochenen? Zwijg voor het aangezicht des Heeren; geen ding geschiedt er ooit gewisser. dan 't hoog bevel van Zijnen mond. Van wat Hij in Zach. 2 heeft verkondigd. zal geen tittel of jota ter aarde vallen. Hij volbrengt Zijn raad, op Zijn tijd, op Zijn wijze.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profetieën van Zacharia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's