Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bede om schuldvergiffenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bede om schuldvergiffenis

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren• Matth. 6 : 12.

De heidenen hebben reeds ingezien van hoe groot belang het voor een mens is zichzelf te kennen. Zo stond op een van hun tempels het behartigenswaardige opschrift: „Ken uzelf." Zij wilden alzo de mens waarschuwen tegen hoogmoed. En voorwaar, niets zal daartegen beter helpen dan diepgaande zelfkennis. Waar die wordt gevonden, verdwijnt hoe langer hoe meer 't zich verheffen op allerlei voortreffelijkheden; omdat men in plaats van mtstekendejdeugden en eigenschappen steeds meer verkeerdheid en gebrek in zich gaat ontdekken. Nu kan, zoals in de aard der zaak ligt, de zelfkennis der heidenen slechts een onvolkomene zijn, daar zij maar hebben het schemerlicht van de natuur, en missen Gods Woord en de overtuiging van de Heilige Geest.

Daarover zullen wij thans echter niet spreken, maar er u verder alleen op wijzen, dat de zelfkennis alleen niemand gelukkig zal maken.

't Is immers juist omgekeerd, zij stort de zondaar van de hoogte van de zelfverheffing, waarop hij zich zo gaarne plaatst, in de diepte der zelfveroordeling. Vermeerdering van zelfkennis zonder meer, is vermeerdering van smart, 't Is niet zo aangenaam voor het vlees zichzelf gedurig weer tegen te vallen, vandaag misschien te menen: in dit opzicht althans is het met mij nog niet zo slecht gesteld, en morgen reeds te ervaren: ook die roem in mijzelf moet ik opgeven, ook in dat opzicht ben ik niet rein van alle overtreding. En daarom: als de Heere de zondaar alleen inleidde in de binnenkameren van zijn hart, om hem dan aan Zichzelf over te geven, dan zou dit gelijk staan met hem te werpen in de poel van vertwijfeling en wanhoop.

Nodig is voor de zondaar, dat hij bij de zelfkennis ook verkrijgt kennis van de God des ontfermens. Zegt de Zaligmaker in het Hogepriesterlijk gebed niet: „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de eriige en waarachtige God, en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt"?

Nu is echter niets zó voor de zondaar verborgen, als juist die kennis van de hoge God. Die is in het Paradijs verloren gegaan. En hoe langer hoe meer heeft het schepsel zich overgegeven aan allerlei dwaasheid, aan het vereren van zon, maan en sterren, van allerlei natuurkrachten, ja zelfs van kruipend en viervoetig gedierte, van hout en van steen. Wel kan God enigszins worden gekend uit de natuur, waarin wij kunnen opmerken en bewonderen Zijn almacht, Zijn wijsheid, Zijn goedheid. Wij zien echter duidelijk in het heidendom, waartoe de mens vervalt, als hij nog niet wat anders ontvangt.

De kennis van God, die tot zaligheid nodig is, kan toch nooit uit de natuur verkregen worden. Zij is ons alleen geopenbaard in de Heilige Schrift. Daarin heeft de Heere Zich geopenbaard als de God van het strengste recht, maar ook van de grootste barmhartigheid. Daarin heeft Hij Zich geopenbaard in Zijn geliefde, eniggeboren Zoon, Jezus Christus. Door en in Hem kan een doemschuldig zondaar de hoge God als Vader leren kennen, zoals de Heere Jezus Zelf gezegd heeft: Alle dingen zijn Mij overgeleverd van Mijn Vader, en niemand kent de Zoon dan de Vader, noch iemand kent de Vader dan de Zoon, en die het de Zoon wil openbaren" (Matth. 11 : 27).

Christus is op aarde gekomen, opdat er redding zou zijn voor zondaren. Nu mag te midden van doem-en straf-schuldigen nog gehoord worden de liefelijke boodschap, de blijde boodschap van schuldvergiffenis. Er zal dus voor de van God afgevallen mens alleen uitzicht zijn op vrede, op een heerlijke toekomst, als de Heilige Geest hem ontdekt aan zichzelf, zodat hij komt tot die zelfkennis, waarin hij zich gaat schuldig keuren, maar tevens zijn ogen ontsluit voor de rijke openbaring van God de Vader, in de Heere Jezus. Zelfkennis en Godskennis vormen dan een vertroostend geheel voor de schuldige zondaar. Over deze hoogst belangrijke zaken gaat het ook in de 5de bede van het „Onze Vader", Mattheüs 6 : 12: n vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.

De 3 laatste beden zien, zoals wij weten, meer op onze nooddruft, lichamelijk en geestelijk. Voorop gaat de bede: „Geef ons heden ons dagelijks brood." Maar, zelfs al mogen wij overvloed hebben, zijn wij zonder meer, zonder het andere en hogere, maar arm. Wat zullen u baten uitgestrekte landerijen, vele effecten en aandelen, wat zou u baten de gehele wereld, als gij ligt te zieltogen op uw sterfbed? Zult gij er één uur, één ogenblik levens mee kunnen kopen? Zult gij er in de eeuwigheid nog genot van hebben? Zult gij met al uw schatten Gode uw rantsoen kunnen geven?

En daarom: wij hebben meer nodig. En wie wist dit beter dan de Heere Jezus, die juist om dat meerdere voor de Zijnen te verwerven op aarde is gekomen? Welk een troost ligt er in, dat Hij, de schuldovernemende Borg Zijn jongeren leert bidden: „vergeel ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren."

In deze bede wordt van God afgesmeekt vergeving van zonden, uitdelging van schulden. Zulk een gebed nu veronderstelt de erkenning, de belijdenis van overtredingen. Als gij daarvoor toch geen oog hebt, en meent te volbrengen, wat gij schuldig zijt te doen, dan zult gij ook nooit vragen om vergeving. Eerst dan, als gij ziet, hoe uw zonde is geklommen tot boven uw hoofd, en uw schuld groot geworden is tot aan de hemel, eerst dan zal het bij u en in u zijn: „vergeef toch, o Heere."

Daarom mogen wij zeggen: ulk een bede veronderstelt een bekend maken van de zonde, zoals wij dat vinden bij de psalmdichter, die sprak: Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bechskte ik niet. Ik zeide: k zal bêlijdenis doen van mijn overtredingen voor de Heere" (Ps. 32 : 5).

De Catechismus verklaart onze bede dan ook aldus: „Dat is: wil ons, arme zondaren, al onze misdaden, en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt, om het bloed van Christus' wil niet toerekenen". Hier ligt in opgesloten deze belijdenis: wij zijn arme zondaren, die vele misdaden bedrijven — de boosheid hangt ons altijd

toe-aan — en gij, o Heere, zoudt ons komen naar recht dat alles kunnen rekenen en ons verdoemen.

Wij zijn arme zondaren — is er geen reden, mijn lezer, voor een ieder, en ook nog voor Gods kinderen, om aldus te klagen? 't Is waar! velen willen hiervan niet weten! Zij redeneren aldus: , , met al dat klagen komt ge niet verder, het baat u niets. Wij moeten veeleer juichen over het grote heil, over de allesovertreffende zaligheid, die wij in de Heere Jezus hebben. Daardoor wordt de Heere meer grootgemaakt."

Wij zullen niet betwisten, dat het bloot verstandelijk klagen, zonder dat het hart smart gevoelt, en in rouw verkeert, niets verder brengt. Wie zou 't daarvoor op durven nemen? Maar! evenmin kan het worden ontkend, dat ook het ledige en holle juichen en roemen zonder ware vreugde in het hart, volstrekt niets betekent. 't Een, zomin als 't ander strekt, als het niet levendig mag gebeuren, tot verheerlijking van de naam des Heeren. Hij wordt alleen verheerlijkt door Zijn eigen werk. En dat gaat, als een mens daartoe gebruikt wordt, niet buiten het hart om. Het echte, diepe juichen over Gods goedertierenheden zal steeds tot ondergrond, waaruit het opkomt, hebben, het verfoeien van uzelf. Daardoor immers is de genade zo overstelpend, omdat zij wordt bewezen aan onwaardigen, die moeten belijden: „Ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak inkomt." Het werk Gods komt in al zijn heerlijkheid eerst uit tegen de donkere achtergrond van onze zonde en schuld.

Er is alle reden om te zeggen, dat het klagen, dat de belijdenis van de christen: k ben maar een arme zondaar, de Heere grootmaakt. Er is alle reden voor deze belijdenis. Er zijn er, die zeggen: rme zondaar, dat is overdreven, dat is ziekelijk. Waarom moet dat „arme" er nu nog bij? Zondaar alleen omvat ook dit, en is dus voldoende. Neen, dat is niet overdreven, als Gods Geest ontdekkend werkzaam is. In zulke ogenblikken kunt gij David zo verstaan, die, nadat hij gehuppeld had voor de ark des Heeren, door Michal zijn vrouw werd veracht en bestraft, maar die haar mocht antwoorden: Ja, ik zal spelen voor het aangezicht des Heeren. Ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo, en nederig zijn in mijn ogen, en met de dienstmaagden, waarvan gij gezegd hebt, met dezelve zal ik verheerlijkt worden" (2 Sam. 7:21 en 22). Er zijn van die tijden, waarin gij u niet diep genoeg kunt vernederen en veroordelen. Dan is het niet te veel. maar nog te weinig, als gij uw schulden belijdt en uzelf voor de heilige en rechtvaardige God stelt als een arme zondaar.

Hoeveel zonden van nalatigheid liggen niet voor onze rekening! Aan hoeveel zonden van bedrijf maken wij ons niet schuldig! Het is niet alleen, dat wij niet doen, wat de Heere van ons eist, maar wij gaan ook in tegen Zijn zeer bepaald uitgedrukte wil. Wat Hij vèrbiedt, doen wij menigmaal toch. Geen wonder dan ook, dat wij ons bij herhaling veroordeeld gevoelen door Gods heilige Wet, als wij eens stil worden gehouden op onze weg, en tot nadenken gebracht. Tegelijkertijd beschuldigt ons die klopper van binnen, het geweten, als wij ons begeven op de paden der ongerechtigheid. Van David lezen wij immers, dat zijn hart hem sloeg, toen hij het volk geteld had. En wie van Gods kinderen weet t niet uit eigen ervaring, wat dat slaan van het hart heeft te betekenen?

Arme zondaren zijn wij, ook na ontvangene genade, die veel misdaden bedrijven. Om daarvan overtuigd te worden is 't niet nodig uw ganse leven, of een geruime tijd, nauwlettend gade te slaan. Gij, die de Heere vreest, neem slechts één dag van uw leven. En reeds om de zonden van die éne dag moet gij u wegschamen, ook al gebeuren er geen buitengewone dingen, waardoor 't meer nog komt tot een uitbreken in de boosheid. Iedere dag getuigt van de goedertierenheden Gods, maar ook van uw ondankbaarheid tegenover zoveel weldaden, ook van uw murmurering en opstand, uw vergeten van de milde Zegenader.

Of meent gij, dat het met uw dankbaarheid nog al gaat? Dat gij toch nog wel eens wat week zijt, en in uw gebed het uitspreekt: „O God, ik dank U"? Och, ja, wij zijn vaak zo tevreden over onszelf. Wij vallen onszelf niet zo gemakkelijk af. Maar, nu moet gij eenS eerlijk, biddend om licht van boven, nagaan, hoe het is met uw bidden bij het opstaan, met uw neerknielen bij het ter ruste gaan, met uw gebed bij de maaltijden. Getuigt dat alles altijd van hartgrondige dankbaarheid? Zinkt gij dan steeds weg onder de gunstbewijzen Gods? Ach, roem toch niet in uw dankbaarheid. Iedere dag maakt gij uw schuld ook in deze groter.

Een dagelijkse zonde is dat ook niet het wantrouwen van de alwijze God in Zijn alles besturende voorzienigheid? Stelt gij uzelf met al de uwen en met al het uwe, van dag tot dag, van ogenblik tot ogenblik, onder Zijn hoede en zorg in vertrouwende overgave? Of, moet gij niet telkens klagen over angstige, slepende bezorgdheid? Och, wat is het zelden in geloof en hoop: „Wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede."

Zo zouden wij voort kunnen gaan met u te herinneren aan de schulden. Ja, er staat niets, geen letter, te veel in dat meervoud „schulden" van de bede: „En vergeef ons onze schulden". Overdenk uw schulden nog maar eens, biddend daarbij in het bijzonder: Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwe Geest.

Zo leert gij die schulden te tellen, met name, in diepe schaamte, in grote droefheid. Zo leert gij ze te belijden als een arme zondaar. Zo wordt het een bidden: „Vergeef, vergeef. Ontferm, ontferm U mijner."

En bij die directe zonden tegen de heilige God komen dan nog de indirecte zonden tegen de naaste èn tegen uzelf. Maar ook deze zijn ten slotte toch overtredingen van de Wet des Heeren. Groot is het kwaad op één dag bedreven ten aanzien van uw naaste. Herhaaldelijk beschuldigt het geweten van liefdeloosheid. Gij moet erkennen: ook deze dag ben ik tegenover mijn medemensen weer niet geweest, die ik zijn moest. Hoe onverschillig kan u zijn het welzijn van hun ziel. Het schijnt zo vaak, dat gij meent, dat zij geen schepselen zijn, die op een eeuwigheid aanreizen. Ja, zelfs is 't niet te ontkennen, dat gij wel eens wordt achtervolgd door een beschuldigend geweten, dat u aanklaagt van kwaadwilligheid in allerlei opzicht met betrekking tot uw medestervelingen. Uw naaste lief te hebben als uzelf, wat komt er van terecht? De schulden van een arme zondaar!

En ten slotte met betrekking tot uzelf. Zou er wel één dag voorbijgaan ten aanzien waarvan gij u vrij kunt pleiten van lichtzinnigheid en zorgeloosheid tegenover uzelf, en zoveel meer? Blijkt uw lichtzinnigheid niet telkens, ook na zoveel gunstbewijzen Gods, doordat gij nog zoveel behagen schept in allerlei ijdele dingen, in allerlei vermaken en genoegens, die zulk een grote macht hebben om het hart af te trekken van het éne nodige? Zo wordt gij vanzelf zorgeloos: gij denkt er niet om, dat de tijd kort is, en dat de apostel vermaant: „ziet dan, hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen. De tijd uitkopende dewijl de dagen boos zijn." Wat wordt er weinig aan gedacht, dat iedere minuut in het heden der genade geschonken betekenis heeft, èn de laatste kan zijn!

Alweer dus: schulden in 't meervoud, arme, arme zondaren! Gelukkig de ongelukkige, bij wie het mag komen tot het: „Ik zal belijdenis doen van mijn overtredingen voor de Heere", tot de bede, die ook een belijdenis bevat: „Vergeef ons onze schulden." Kent gij dat, mijn lezer?

Z.

Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 september 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bede om schuldvergiffenis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 september 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's