Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bede om kracht voor de geestelijke strijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bede om kracht voor de geestelijke strijd

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

1.

En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.

Matth. 6 : 13a.

„Roept Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij'zult Mij eren" (Ps. 50 : 15), zo spreekt de Heere op liefelijke, vertroostende wijze in Zijn Woord.

In benauwdheid verkeert gij, als u worden toegezonden zware beproevingen, zó zwaar, dat gij er geheel door wordt terneergedrukt. Maar als gij alzo moet door de diepe wegen van lijden en smart, dan nodigt de Heere Zelf u uit om alle moeite en verdriet in Zijn hand te geven, 't Is Hem nooit te veel om te luisteren naar dat aanroepen van Hem in de dag der benauwdheid. Hij is het immers, Die uw tranen legt in Zijn fles, uw zuchten is

voor Hem niet verborgen; iedere zucht het hart ontgleden, slaat Hij opmerkend ga.

Behalve de dag der benauwdheid met betrekking tot het tijdelijke leven zijn er echter nog andere tijden, waarin het zeer bang en benauwd kan zijn. Dat wordt ondervonden door hen, die in de engte worden gedreven door aanvechtingen en bestrijdingen van allerlei aard. Nu eens is het hiermee zeer moeilijk, dan weer daarmee. In zulke dagen moogt en kunt gij geen redding verwachten van nietige mensen. Zij zijn niet in staat zichzélf te verlossen. Hoe dwaas is het dus op zulken zijn hoop te vestigen. En toch! — het komt zo menigmaal voor. Dan wordt het oog geslagen op deze of gene. De overlegging komt op in het hart: , als ik met die eens kon spreken, als die eens een gebed voor mij deed! De Heere, mijn lezer, heeft geen behagen in dat zoeken van hulp bij mensen. Van al dat stellen van vlees tot uw ar mmoet gij afgebracht worden. Met 't oog op zijn vijanden zijn eigen machteloosheid te aanschouwen, dat is de Heere aangenaam. Hij neigt Zijn oor, als er een in de dag der benauwdheid roept: In ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat wij doen zullen, maar onze ogen zijn op U" (2 Kron. 20:12).

Zo is er een vertrouwen op de almacht van de hoge God, Die, waar geen schepsel hulpe kan bieden, nog helpen kan in benauwdheden der ziel. Zo is er een zich overgeven aan Zijn liefde; Hij is immers niet alleen de Almachtige, maar ook de Gewillige, Die zekerlijk nooit te vergeefs zal worden aangeroepen in de dag der benauwdheid. Hij is zó genadig, dat Hij toestaat Hem aan te roepen. Dat alleen reeds is een wonder van Goddelijke liefde, dat doemschuldigen Hem hun angsten, hun zorgen, hun noden nog mogen klagen. En nu mogen wij er van verzekerd zijn, dat Hij, Die daarin behagen schept, ook zal waarmaken Zijn belofte: „Ik zal er u uithelpen." Hij, Die wil luisteren naar het geroep van de benauwden van geest, zal het daarbij niet laten. Hij zal Zich ook heerlijk te kennen geven als de Redder uit de nood. Die toon des geloofs beluisteren wij ook, als de psalmdichter zingt:

D'Allerhoogste maakt het goed: Na het zure geeft Hij 't zoet.

Uithelpen zal de Heere. Als wij dat echter vernemen, dan staan wij gereed met de vraag: Maar, hóé zal Hij dat doen? Op al ons vragen krijgen wij natuurlijk geen antwoord. De Heere houdt zoveel verborgen. Hij wil, dat wij dit alles in vertrouwen aan Hem overgeven.

Maar, als wij dan het „hoe? " niet mogen weten, dan rijst een andere vraag in ons op. In ons ongeduld, in ons ongelovig haasten vragen wij: Wanneer? Wanneer komt de uitredding? De Heere wil echter als regel, dat gij ook dit aan Hem zult overlaten. Zijn: „Ik zal er u uithelpen", : onder enige nadere bepaling van wijze of van tijd, moet u genoeg zijn. Zolang zal Hij u laten in de dag der benauwdheid als nodig en nuttig voor u is. Geen ogenblik korter. Maar ook geen ogenblik langer.

En als de tijd van de uitredding daar is, dan is het: „gij zult Mij eren". Daar heeft de Heere recht op. Dat zijt gij schuldig. Wat van God komt, in allerlei vorm, in velerlei nood, dat moet ook tot Hem wederkeren. Dan past de belijdenis: alles onverdiend, alles verbeurd; het is louter genade, dat de Heere mij heeft uitgeholpen ook in deze donkere dagen van benauwdheid.

Och, dat wij de grote Uithelper dan maar veel nodig mogen hebben in al onze benauwdheden! En dat uit onze geprangde ziel maar telkens op moge stijgen de zesde bede van het „Onze Vader", die ons is opgetekend in Mattheüs 6:13a: n leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.

Zeer nauw is de samenhang tussen de 5de bede: „En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren", en de 6de, die nu aan de beurt van bespreking en overdenking, en, mocht het zijn, van na-en mee-bidden is. Het is[ de bede: „En leid ons niet in verzoeking, ihaar verlos ons van de boze." Die nauwe samenhang blijkt reeds hieruit, dat die twee beden met elkander verbonden zijn door het woordje „en". Maar nog duidelijker blijkt die samenhang uit de inhoud van deze bede.

In de 5de bede: „En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren", wordt gevraagd om kwijtschelding van schuld, óm door de Heere rechtvaardig verklaard te worden alleen door toerekening van de zoen-en kruisverdiensten en van de borggerechtigheid van Christus. Daar is het een vragen om dieper ingeleid te worden in het: „Hij is de Heere, o«ze gerechtigheid", om steeds weer en steeds meer verlevendigd en bevestigd te worden in het geloof in Christus, waardoor een ziele rechtvaardig wordt voor God.

In de 6de bede wordt meer gevraagd om heiligmaking, om bewaring voor alle strikken en netten van zonde, wereld en duivel. Daar gaat het er om van de macht en van de smet der zonde al meer verlost te worden in een leven van strijd tegen de boze machten en van verlangen naar de dienst en de vreze des Heeren. Daar is het te doen om de kracht des Heiligen Geestes, opdat het aldus in beginsel reeds hier op aarde moge komen tot een leven voor de Heere en voor de dienst in Zijn heerlijk Koninkrijk.

„En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze", dat is een gebed van een, die zich omringd ziet door grote gevaren, en die daarvoor vreest. Velen zijn er, die voor de grote gevaren geen

oog hebben. Al worden zij er op gewezen, het schijnt wel, dat 't niet de minste invloed op hen uitoefent. Zij huiveren niet voor hun boze hart. Zij ontvluchten niet de verleidingen van de wereld. Zij waken en bidden niet tegen de macht van de boze. Zo velen leven in deze wereld enkel voor het dagelijks brood, voor al die dingen, die gezien en getast kunnen worden, zonder na te denken over de droevige toestand der ziel, zonder zorg ten aanzien van haar redding. Wat is 't toch nodig voor dezulken, dat zij tot de Heere gaan met de bede: „Heere, dat ik ziende mag worden." Zij, die in oprechtheid mogen getuigen: „Eén ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie", zij merken de gevaren wel eens op. Dan is 't voor hen schrik van rondom. Dan vragen zij ootmoedig en toch dringend: „leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze".

Het woord „verzoeking" komt in tweeerlei betekenis voor in de Heilige Schrift. Vooreerst betekent het iemand op de proef stellen; zo b.v. als wij in het verhaal van het offeren van Izak lezen: „En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht". Dat wil natuurlijk alleen zeggen, dat de Heere het geloof van Abraham op de proef stelde. Daarnaast echter komt het woord verzoeken ook voor in de betekenis van: iemand trachten te verlokken tot het kwade, pogen dus iemand te verleiden.

De bedoeling van de 6de bede van het „Onze Vader" is: „Heere, geef ons toch niet over aan de duivel, aan de wereld, aan ons eigen vlees, om ons te verzoeken. Dat oordeel hebben wij ten volle verdiend, maar ach, onze kracht is zo klein. Geef de ziel van Uw tortelduif toch niet over aan het wild gedierte."

Het is immers zo, dat geen verzoeking u kan overvallen zonder de wil van God. Zelfs van de Heere Jezus, , de Zoon des mensen, lezen wij na Zijn doop in de Jordaan: Toen werd Jezus van de Geest worden van de duivel" (Matth. 4:1). weggeleid in de woestijn, om verzocht te De verzoeker kan ook aan de kinderen Gods zijn boosaardige werk alleen uitoefenen, als het hem door de God des hemels en der aarde wordt toegelaten. Aan Gods voorzienigheid, aan Zijn regering is alles onderworpen. Niets en niemand kan zich daaraan onttrekken. Zo is zelfs de vorst der duisternis geheel van God afhankelijk, en tegen zijn wil een dienstknecht van God. Dat is ons bekend uit de geschiedenis van Job. Daarin zien wij het helder en klaar, wat de zin van het leiden in verzoeking is. Dan gebeurt het, als de duivel onder de toelating Gods macht krijgt om zijn aanvallen te richten op degenen, die de Heere vrezen. Tevens merken wij in Jobs geschiedenis dit op, dat satan bij zijn verzoekingen niet verder kan gaan, dan de Heere hem toelaat. De eerste maal toch is het: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de tweede maal: zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven." Hoe beangst Gods kinderen dan ook kunnen zijn, als zij acht geven op hun machtige vijanden, moed a d d b d v s i scheppen ze weer. als zij bedenken: t) toch is er maar één almachtig en dat is Hij, die ons om Christus' wil tot Zijn kinderen heeft aangenomen, Hij zal voor ons zorgen, ons niet gans en al overgeven aan 's vijands macht en vreselijk woeden.

Bij zulk een verzoeking nu is er tweeerlei. Dat zien wij bij Job: een beproeving, die van God uitgaat en eert verlokken tot 't kwade, dat het enige doel is van de vijand. De beproeving wordt door de Heere gebruikt, om de Zijnen voor hoogmoedige zelfverheffing te bewaren, om hen klein te houden. Dat zien wij b.v. in Paulus. Opdat hij zich vanwege de uitnemendheid der openbaringen, die hem ten deel waren gevallen, niet zou verheffen, geeft God hem een doorn in het vlees, een engel des satans, die hem met vuisten sloeg. Zo blijven de gelovigen gevoelen, wie zij zijn, hoe zwak en machteloos. Aan de andere kant echter dient de beproeving om in die weg Gods kinderen te troosten. De Heere wil hen dan in de weg van de beproeving laten zien, dat Hij toch wel waarlijk in hen heeft begonnen het goede werk van Zijn genade, van de onberouwelijke keuze van het smalle pad. Met het oog daarop wordt van de beproeving des geloofs gezegd, dat zij veel kostelijker is dan van het goud.

Zulk een beproeving maakt de Heere ook wel dienstbaar aan het heil van anderen. Zo bijvoorbeeld, als onbekeerden zien, welk een kracht het geloof schenkt, om te dulden en te dragen, zelfs temidden van de zwaarste beproevingen. De martelingen van christenen op de pijnbanken, waarop hun ledematen werden uitgerekt, de schavotten, waarop hun hoofden vielen, de brandstapels, waarop hun lichamen door de vlammen werden verteerd, na rijke geloofsbelijdenissen, somtijds onder psalmgezang, zijn voor menigeen ten eeuwigen zegen geworden. Het bloed der martelaren is immers het zaad der Kerk.

De keerzijde is hier, dat de val van aan het wankelen heeft gebracht. Zij zijn kinderen Gods meermalen ook anderen een baken in zee, een waarschuwing voor hen, die staande zijn gebleven. En dus: Die staat, zie toe, dat hij niet valle." Als een bazuinstoot vinden wij in Gods Woord dat ene, dat zo krachtige: En hetgeen Ik ü zeg, dat zeg ik allen: aakt!" (Marcus 13:37).

Ten derde moeten de beproevingen ook medewerken aan de verheerlijking van Hem, Die te prijzen is tot in der eeuwigheid. Dan juist immers, te midden van de beproevingen, in de oven des brandenden vuurs, in de leeuwenkuil, op het ziek-en sterfbed, wordt Zijn werk gezien aan Zijn knechten. Zij kunnen toch alleen staande blijven, en dat belijden zij dan ook, door de kracht Gods, door de genade, die Hij aan hen heeft verheerlijkt. Zij zijn het, die door de kracht Gods bewaard worden, door het geloof, tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in de laatste tijd. Zo ook leren zij zelf het erstaan, dat zij hun toevlucht en hun terkte, hun hulp in benauwdheden alleen inde Heere kunnen vinden.

Wat nu de verlokking tot het kwade betreft, die in de verzoeking tot ons komt, deze kan niet uitgaan van de reine en heilige God. Hij is immers een licht, en er is gans geen duisternis in Hem. Hij, Die is volmaakt rechtvaardig, en vlekkeloos heilig, hoe zou Hij de auteur der zonde kunnen zijn? Zijn eigen Woord zegt het ons zo beslist mogelijk: Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: k word van God verzocht, want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. Maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt." Met het oog daarop zegt Jacobus in ditzelfde verband: Zalig is de man, die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen, die Hem liefhebben" (Jac. 1 : 12—14).

Och, dat ook wij dan, mijn lezers, als wij de Heere door genade mogen vrezen, Hem toch niet van ongerijmde dingen verdenken, als wij in de moeite, in de strijd van de verzoeking komen. Maar dat wij dan de hand in eigen boezem steken, om bij het licht van Gods Woord en van Gods Geest met schrik en ontzetting en zelfveroordeling te zien, dat zij er melaats uitkomt. Maar dat wij dan ook bidden om kracht om de verzoeking te kunnen verdragen. Dan zullen wij, beproefd geweest zijnde als het fijne goud, dat verdonkerd was, eens de kroon des levens ontvangen. Wat moet dat niet zijn na de strijd, waarin gij nederlaag op nederlaag hebt geleden, toch gekroond te worden! Dat is vanzelf de kroon der genade. Dat is de kroon, die verworven is door Hem, Die eens de doornenkroon heeft gedragen, om de vloek van al de Zijnerf te dragen. Dat is de kroon, die te danken is aan Hem, Die in alle dingen verzocht is geweest, gelijk als wij, dóch zonder zonde. Hebt gij zulk een Zaligmaker reeds nodig gekregen? Moogt gij in Hem reeds geloven? Verblijdt gij u wel eens in de roemtaal van Christus' Kerk: „In Hem zijn wij meer dan overwinnaars"?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 oktober 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bede om kracht voor de geestelijke strijd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 oktober 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's