Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profetieën van Zacharia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profetieën van Zacharia

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE BEZEGELING DER VISIOENEN

III.

En die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen in den tempel des Heeren, en gijlieden zult weten, dat de Heere der heirscharen Mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij vlijtiglijk zult hooren naar de stem des Heeren, uws Gods. Zacharia 6:15.

De kroon van zilver en goud, welke Zacharia op Gods bevel liet vervaardigen, kreeg een plaats in den tempel. Ten eerste diende zij ter gedachtenis aan Cheldaï, Tobia en Jedaja; deze drie mannen brachten de opbrengst eener collecte, onder de Joden in Babel gehouden, naar Jeruzalem. Ook moest de kroon de heugenis bewaren aan Josia, die aan de afgezanten een gastvrij onderdak verschafte. Ten tweede lag de kroon in het heiligdom tot een waarborg. Jozua, de hoogepriester, had korten tijd het koninklijke onderscheidingsteeken gedragen, als bekleedde hij een tweevoudig ambt . — doch in de volheid des tijds zou de Messias, de ware Priestervorst, verschijnen, om Zijn volk zalig te maken; en van dat heilsfeit was de kroon een onderpand. De meerdere Jozua, de grootere Zerubbabel, zou 's Heeren tempel oprichten; niet een gebouw van hout en steen, maar een geestelijk huis, namelijk de levende Kerk. Zacharia's kroon had nog een derde doel; zij was een fonkelende profetie. Want wij lezen in het 15e vers: „En die verre zijn, zullen komen, en bouwen in (aan) den tempel des Heeren."

„Die verre zijn, zullen komen." Gods belofte had betrekking op de naaste toekomst. Slechts een gering aantal Joden was in Kanaan gevestigd; de meesten bevonden zich nog in het verre Oosten, in de verstrooiing. Maar Jehovah zegde toe, dat vele ballingen zouden wederkeeren, om het erfgebied der vaderen te herstel-

Jen, en ook aan den tempel te bouwen. Cheldaï en zijn metgezellen waren de voorboden eener breede schare, die de reis van Babel naar Jeruzalem zoude maken. , , Die verre zijn, zullen komen." Gods belofte had betrekking op de naaste toekomst, doch evenzeer op de dagen van den Messias. Tot het geestelijk huis van Immanuël zouden niet alleen Joden naderen, maar ook heidenen. Een Bijbel-vaste lezer of lezeres slaat aanstonds Efeze 2 op: „Maar nu in Christus Jezus zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus... Want Hij is onze vrede, die deze beiden één gemaakt heeft, den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende. Zoo zijt gij (voormalige heidenen) dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods." Soortgelijke klanken beluisterden wij in Zach. 2: „Vele heidenen zullen te dien dage den Heere toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen." Maar Zach. 6 gaat nog verder; Jood en heiden, aan de Spruite verbonden, zullen immers eendrachtig samenwerken aan den opbouw van Gods Kerk. Wie in den weg van wedergeboorte en geloof deel kreeg aan de weldaden des Hemels, wordt als een levende steen ingemetseld in het gebouw, dat verrijst naar Jehovah's gemaakt bestek. Doch tevens wordt de begenadigde aangenomen als arbeider, om steenen aan te dragen.

Christus is de Tempelbouwer, zoo verzekeren het 12e en 13e vers nadrukkelijk. Op Zichzelven, als het onvervangbaar fundament, richt Hij het geestelijk huis op. De Bouwheer heeft daarbij geen hulp van anderen noodig; maar het behaagt Hem, Zijn verlosten in dienst te nemen. Welk een Heere, onder leiding van den hemelschen Architect, door Hem bekwaamd en bekrachtigd, iets het zij nog zoo weinig < — te mogen verrichten, dat eeuwigheidswaarde heeft! Murmureert niet, indien het schijnt, dat uw zware inspanning geen resultaat opleverde; laat het u genoeg wezen, als een knecht op Gods bouwterrein werkzaam te zijn, en vertrouwt Hem den uitslag van de u opgedragen taak toe.

„En die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen in (aan) den tempel des Heeren." De Filistijn, de Tyriër, de Moor, de van verre staanden, worden nabij gebracht, en in Sion herboren; ziet eens, zij, die weleer den levenden God, Zijn Spruite en Zijn rijk gram waren, staan thans zijde aan zijde, met troffel en paslood, bij de muren van Jehovah's heiligdom. Saulus van Tarsen, de woeste Filistijn, werd herschapen in een vurigen dienaar van den Allerhoogste; Augustinus, de geleerde Tyriër, die het Evangelie verachtte, kreeg met vreugde een zwaarbeladen kruiwagen voort te duwen ten bate van Gods tempel; Bunyan, zwart als een Moorman vanwege zijn jeugdzonden, ontving schuldvergiffenis, en mocht zich voegen bij 's Heeren werkvolk. „Die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen in den tempel des Heeren." Zacharia's woord vindt ook heden bevestiging. De jonge kerken in Indië zijn gevormd uit zulken, die voorheen verre waren; en deze kerken gaan op haar beurt zending drijven in het eigen land, met de bede, dat nog anderen door Woord en Geest nabij komen. Een bekeerde Toradja moet Gods voorschoot aanbinden, opdat ook op Celebes de muren van de Kerke Christi opgetrokken worden.

„Die verre zijn, zullen komen." Geldt de Godsspraak ook u, lezers, lezeressen? Och, van nature zijn wij door onzen val in Adam van den Heere gescheiden; sinds onze 1 verbanning uit het paradijs, verkeeren wij op grooten afstand van het Hof der hoven. Maar wij betreuren het niet, wij weten het niet eens — zóó zeer heeft de satan ons bedrogen en verblind. Zal er nog verlossing opdagen, dan moeten wij allereerst worden bekend gemaakt met onze schuldige vervreemding. Het Woord onderrichte ons aangaande de klove tusschen den Heere en onze ziel, welke wij nimmer kunnen overbruggen; de Geest doe ons legeren in de verootmoediging, en drijve ons tot de smeeking om erbarmen aan. Het is geen zaak van vreugde, wanneer wij met een verbrijzeld gemoed krijgen toe te stemmen, dat wij in verlorenheid rondzwerven, ver van Gods troon, ver van Gods hart. En nochthans is gelukkig te prijzen, wie door onweerstandelijke, klein makende genade de werkelijkheid zijner ellende leert zien; want dan mag het ook gebeuren, dat de ziele de werkelijkheid der verlossing, die in Christus Jezus is, gaat zien. O, en als de Heere Zich vervolgens ontdekt •— welk een weelde! Efeze 2:17 wordt bevindelijk verstaan: Hij heeft door het Evangelie vrede verkondigd aan u, die verre waart, en aan degenen, die nabij waren." De tollenaar, die van verre stond, en zijn oogen niet durfde opheffen, wordt door den Heere bij de hand gevat, en in het heil getrokken. De Hemel veteerdere onder ons het aantal, op hetwelk van toepassing is: Die verre zijn, zullen komen"; dan zal de dankbaarheid voor de verkregen verlossing niet achterwege blijven, en toenemen zal het aantal dergenen, die bouwen mogen in den tempel des Heeren. De Joden in Zacharia's dagen kwamen handen tekort voor het werk op den Sion; heden mochten de arbeidskrachten op Gods bouwterrein eveneens uitgebreid worden, dewijl er zoo veel te doen is in een donkere, ontredderde wereld. Indien wij op eigen gezag aan den arbeid tijgen, zullen wij niets bereiken, en het onwankelbare fundament slechts ontsieren met hout, hooi en stoppelen, die tegen het vuur der beproeving niet bestand zijn. Doch wanneer de Heere ons een opdracht verleent, zal er zegen worden gezien, omdat Hij Zijn werk kroont; door middel van onzen dienst komen van verre staanden nabij, als levende steenen worden zij ingevoegd, en straks gaan zij als opperman nevens de andere knechten voor den bouw van Gods tempel. De taak van den een is uitgebreider dan die van zijn naaste; doch dat is het voornaamste niet — de hoofdzaak is, dat Jehovah ons met een taak verwaardigt. Heil ons, zoo wij aan de drie stukken onderwerpelijk kennis krijgen: an verre zijnde (ellende) — nabij geroepen, en als levende steen in het geestelijk huis opgenomen (verlossing) — onder de bouwlieden te werk gesteld (dankbaarheid). * *

• „En gijlieden zult weten, dat de Heere der heirscharen Mij tot u gezonden heeft." Hier is de stem van den Engel des Verbonds, Christus vóór Zijn vleeschwording in Oud-Testamentische openbaring. Reeds eerder hoorden wij Hem alzoo spreken (Zach. 2:9, 11; 4 : 9). Vooralsnog waren de beloften en bedreigingen der nachtgezichten, gelijk de bezegeling der kroon, een voorwerp des geloofs. Doch wanneer op Gods tijd de vervulling werd aanschouwd, kreeg het geloof zijn bevestiging, cn de Joden zouden „weten", dat Jehovah Zijn Engel, Zijn Spruite, Zijn Priester-Koning gezonden had. Het ware Israël zou dit natuurlijk niet slechts bloot verstandelijk weten — hetgeen onprofijtelijk is; neen, zij zouden het zóó weten, dat hun ziel er bi) opsprong van vreugde, en hun hart en leven er een zegen door ontvingen.

„Gijlieden zult weten, dat de Heere der heirscharen Mij gezonden heeft" — deze toezegging geldt ook voor de Kerk onzer dagen. Jeruzalems heiligdom en Zacharia's kroon zijn sinds lang verdwenen; doch het geestelijk huis van den hemelschen Tempelbouwer staat, en eeuwig bloeit de gloriekroon op 't hoofd van Davids grooten Zoon. O, wat kan het geloof bestreden worden. Een enkele blik in de wijde wereld doet de twijfelvraag opdoemen, of de satan niet machtiger is dan Gods Spruite, en of het geen waan is, dat Immanuël zal overwinnen. En een blik in de kleine wereld van ons binnenste is evenmin voldoende, om ons zekerheid te verschaffen; indien de Chrisl; s Gods gegeven is tot een volkomen ve. lossing, zou het toch wel anders met ons gesteld zijn. De Heere kent Zijn gunstgenooten in hun aanvechtingen en wankelingen. Goedertieren komt Hij te hulp en dan bepaalt Hij de bondelingen er bij, dat Zijn bouw voortgang heeft. Indien de Kerk een planting van deze aarde ware, zou zij al lang zijn weggevaagd; hoe vele vijanden bestoken haar van buiten af, hoe vele gebreken verderven h& ar inwendig. Doch de Tempelbouwer, door den Heere der heirscharen gezonden, zet Zijn werk voort; Hij formeert levende steenen in alle werelddeelen, Hij neemt blanken, bruinen en zwarten als knecht aan. En een ieder, die bij het heiligdom betrokken is, wordt, door twijfelingen heen, bevestigd in de ziel-zaligende wetenschap, dat Jezus Christus de onuitsprekelijke Gave Gods is. Wanneer een grootsch gebouw verrijst, heeft een eenvoudige opperman geen overzicht over het geheel; maar dat deert hem niet, hij volvoert zijn opdracht en laat het overige aan de directie over. Nu, wie door genade een steen in en een knecht bij 's Heeren tempel werd, heeft vele vragen, welke hij niet kan beantwoorden; de gang van den bouw plaatst hem voor raadselen, die onoplosbaar voor

hem zijn. De duivel maakt daar gretig gebruik van, om wantrouwen te zaaien. Wanneer de Geest echter in de raderen is, komt het tot de erkentenis: , , De verborgene dingen zijn voor den Heere God; maar één ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie — één ding weet ik, dat de Spruite door Jehovah gezonden is, en de Priester-Koning een kundige en betrouwbare Bouwheer is."

„Gijlieden zult weten, dat de Heere der heirscharen Mij tot u gezonden heeft." Lezers, lezeressen, deze geloofswetenschap worde niet gemist. Hoe wordt zij ons deel? Niet uit boeken, niet door van buiten leeren — gelijk wij ons kennis aangaande aardsche dingen verwerven. Onze tekst is een belofte; wendt u derhalve tot den Belover, en smeekt Hem, dat Hij Zijn woord door Zijn Geest waar make ook voor t; . Welk een rijkdom is het, te mogen betuigen: , , Ik weet, Wien ik geloofd heb; ik weet, dat mijn Verlosser leeft; ik weet aan Wien ik mij vertrouwe, al wisselen ook dag en nacht".

* * * Het geloof in den Zone Gods is onmisbaar. Vc > r leven en voor sterven is het noodzakelijk, Hem te mogen omhelzen, gelijk H-; is. Zacharia wijst daarop tenslotte: „Dit zal geschieden, indien gij vlijtiglijk zult hooren naar de stem des Heeren, uws Gods." Wat zal dan geschieden? Zullen dan de nachtgezichten in vervulling gaan; zal de Priestervorst dan verschijnen, of de Tempelbouwer Zijn werk ten uitvoer brengen? Weineen, deze zaken liggen besloten in Gods raad, en zijn voor geen duizendste part afhankelijk van ons doen en laten. Doch indien wij vlijtiglijk hooren naar de stem des Heeren, dan zal het geschieden, dat de Spruite Zich aan u openbaart, en gij in Hem te gelooven krijgt als den Gezondene des Vaders. Christus komt tot ons in het gewaad der Schrift, en de Schrift verklankt ons de stem des Heeren. Wie niet zorgvuldig acht geeft op de Schrift, mist tevens den vereischten eerbied voor de stem uit de hoogwaardige Heerlijkheid, en kent ook den Priester-Koning niet in de volheid Zijner waardigheden en bedieningen. Ach, menigmaal luisteren wij aandachtiger naar de stemmen, welke uit de wereld tot ons komen, en naar de stemmen, die zich in ons binnenste doen hooren, dan naar hetgeen de Eeuwige zegt. Het worde ons tot schuld, waarover de Heere genadig verzoening doe. De Allerhoogste toch is het waard, dat Zijn woord gezaghebbend de eerste plaats bekleede. Zijn eere is bovendien ons waarachtig welzijn. Uw Bijbel is er vil van, dat de toorn Gods komt over een iegelijk, die ongehoorzaam is aan het woord der Waarheid; daarentegen legt zich Zijn goedertierenheid op degenen, die met Samuël vragen: „Spreek, Heere, want Uw knecht, Uw dienstmaagd, hoort." Daar wij van nature echter doof en onvatbaar zijn voor 's Hemels boodschap, past ons nog een tweede bede: „Heere, wil, naar den rijkdom Uwer barmhartigheid, door Uw Geest mijn oor ontsluiten en mijn hart openen. Lee* - mij door Woord en Geest Uw paden; de paden, waarop Uw Spruite ging, om een eeuwige verlossing teweeg te brengen, en waarop de geroepenen Hem krijgen te volgen tot in het Paradijs."

Vlijtiglijk hooren naar de stem des Heeren, dat is: de gelegenheden benutten, om tehuis de Schrift te lezen, en op den rustdag met de gemeente op te gaan onder de prediking < — het is: acht nemen, op hetgeen Jehovah tot uw ziele spreekt, en in handel en wandel Zijn inzettingen zoeken te betrachten. Zalig zijn degenen, die het Woord Gods hooren, en hetzelve bewaren; zij krijgen deel aan die weldaden, waarvan Zacharia's eerste zes kapittels gewagen. Doch de verachters van 's Heeren getuigenis staan niet onder de schutse van den Priester-Koning; de vliegende rol der vervloeking zal hen in het gezicht slaan, en de wagens van het gericht zullen ten verderve tegen hen uitrijden.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profetieën van Zacharia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's