Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profetieën van Zacharia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profetieën van Zacharia

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

OVER HET VASTEN

I.

Het gebeurde nu in het vierde jaar van den koning Darius, dat het woord des Heeren geschiedde tot Zacharia, op den vierden der negende maand, namelijk in Chisleu; toen men naar het huis van God gezonden had Sarézer en Regem-Mélech en zijn mannen, om het aangezicht des Heeren te smeeken, zeggende tot de priesters, die in het huis des Heeren der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende: oet ik weenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als ik gedaan heb nu zoo vele jaren? Zacharia 7:1—3.

Nauwkeurig gaf de profeet den tijd aan, dat het woord Gods tot hem kwam. Voor de eerste maal geschiedde zulks in Darius' tweede regeeringsjaar, in de achtste maand (Zach. 1:1), en vervolgens drie maanden later, toen hij de nachtgezichten aanschouwde (Zach. 1 : 7). Bijna twee jaren na dien sprak Jehovah wederom tot Zijn knecht; het was in het vierde jaar van Darius' koningschap, op den vierden dag der negende maand •— deze maand heette Chisleu (Zach. 7:1); naar onze tijdrekening was het toen December van het jaar 518 vóór Christus.

Nauwkeurig gaf de profeet den tijd aan, dat het woord des Heeren tot hem

kwam. Wij zullen ons daarover niet verbazen. Al Gods kinderen bewaren immers de herinnering aan de heilige oogenblikken, dat de Heere met kracht tot hun ziel sprak. Het gebeurde op het ziekbed, of naar aanleiding van een gesprek, of onder de prediking over dien en dien tekst, of bij het gebed, of...; het gebeurde in den winter — op een avond — omstreeks den inval der Duitschers in ons land...; levendig staan u de bijzonderheden voor den geest. Gelukkig, wie er van kan vertellen, hoe de Hemel bemoeienis met hem wilde houden. Zulke ontmoetingen mogen wij niet tot een grond onzer zaligheid maken — er is slechts één fundament: Jezus Christus, de Gekruiste en Opgestane. Maar wél zullen wij gedenken, hoe voor dezen ons de Heere heeft gunst bewezen; het zij tot bemoediging, ter beschaming, tot vertroosting, ter aansporing.

In het vierde jaar van Darius, op den vierden Chisleu, geschiedde Jehovah's woord tot Zacharia. Wat was de aanleiding daartoe? Wel, er waren afgezanten naar Jeruzalem gekomen, om aan de priesters en aan de profeten een vraagstuk voor te leggen. Gelijk Cheldaï en zijn vrienden voor den herbouw een som gelds uit Babel overbrachten (Zach. 6:10), zoo verschenen Sarezer en Regem-Melech waarschijnlijk ook als afgevaardigden van de Joden in het verre Oosten (Zach. 7 : 2). Hun was opgedragen, opheldering te verkrijgen aangaande een zaak, waarover de meeningen verdeeld waren, of waarover men althans in twijfel verkeerde. Welke kwestie was dan in geding? Onder invloed van de priesters namen de Joden in de ballingschap jaarlijks vier dagen van rouw waar. Voor degenen, die gaarne hun Bijbel bestudeeren — wij allen moesten daartoe behooren! — vermeld ik het viertal, met verwijzing naar de betrokken Schriftuurplaatsen. Op die dagen van treurnis herdachten de Joden de rampen, welke hen getroffen hadden; zij vastten en weeklaagden zoowel in hun huizen, als in de synagogen. Op den negenden dag der vierde maand werden zij er bij bepaald, dat Nebucadnezar, hun Jeruzalem innam, en Zedekia, den laatsten koning uit Davids geslacht, krijgsgevangen maakte .(Jer. 39:2; 52:6). Op den tienden dag der vijfde maand stonden zij er bij stil, dat Nebuzaradan den tempel verbrandde (Jer. 52 : 12, 13). In de zevende maand was de derde dag bestemd ter herinnering aan den moord op den landvoogd Gedalja (II Kon. 25 : 25, Jer. 41 : 1). En op den tienden dag der tiende maand heerschte er droefheid onder de Joden, wijl op dien datum het beleg van Jeruzalem een aanvang nam (II Kon. 25:1, Jer. 39:1). De donkerste rouwdag viel natuurlijk in de vijfde maand, als de verwoesting van den tempel werd bejammerd. (Onder de Joden van tegenwoordig worden deze feiten nog herdacht; doch men heeft er andere datums voor vastgesteld.)

Sarezer, Regem-Melech en degenen, die hen vergezelden, verschenen in Jeruzalem met de vraag, of er reden voor was, de rouwdagen te handhaven. Ruim twee jaren vóór hun komst was de herbouw van den tempel opnieuw begonnen (in de zesde maand van Darius' tweede jaar, Haggaï 2:1), en de voltooiing zou nog een paar jaren vorderen (in het zesde jaar van Darius, Ezra 6:15). Toen Sarezer en de anderen kwamen, was de helft van het werk dus wel gedaan; de gift, welke Cheldaï en zijn makkers hadden overhandigd (Zach. 6 : 10). zal den arbeid grootelijks ten goede zijn gekomen. En intusschen opende de prediking van Zacharia een hoopvol verschiet. Deze dingen waren voor de Joden in de verte niet verborgen gebleven. Hoe begrijpelijk was het derhalve, dat men zich afvroeg, of het bondsvolk met bedrukt gelaat naar het verleden zou blijven staan gekeerd; of de omstandigheden niet veeleer er aanleiding toe gaven, met goede verwachting zich naar de toekomst te wenden. Zullen wij de dagen van weeklacht, gedurende de ballingschap onderhouden, maar niet afschaffen? — dat was de kwestie, welke Sarezer naar Jeruzalem deed reizen. De Schrift verhaalt: oen men naar het huis van God gezonden had Sarezer, en Regem-Melech en zijn mannen, om het aangezicht des Heeren te smeeken, zeggende tot de priesters, die in het huis des Heeren der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende: oet ik weenen in de vijfde maand, mij afzonderende (mij onthoudende van spijze en drank), gelijk als ik gedaan heb nu zoo vele jaren? '' Er is sprake van den rouwdag in de vijfde maand < — den zwaarsten rouwdag, gewijd aan de verwoesting van den tempel. Sarezer en de zijnen kwamen echter in de negende maand (Zach. 7:1), dus ongeveer acht maanden, voordat de dag van zwarte droefheid zou aanbreken. Dat was tijdig genoeg. Waarom informeerden de Joden zoo lang van te voren? Wel, indien Sarezer met het antwoord zou komen, dat er geen reden was, om over den ondergang van den tempel te blijven treuren (wijl het nieuwe heiligdom eerlang gereed zou wezen), zoo was er stellig geen aanleiding, om de andere drie rouwdagen — de „lichtere" < — aan te houden.

Sarezer en de zijnen kwamen ten eerste, om „het aangezicht des Heeren te smeeken". In het oorspronkelijke staat eigenlijk: „Gods gelaat glad strijken". Een vader kijkt stroef of boos; en het kind streelt met zijn hand over vaders wang, in de hoop, dat het een vriendelijken blik moge opvangen. Nu, zoo kwamen de af gevaardigden uit Babel, met de, smeeking, dat Jehovah niet in toorne zou neerzien, maar Zijn aangezicht in gunst zou wenden tot het volk, hetwelk weliswaar geen liefdeblijk waardig was, maar toch naar 's Heeren naam was genoemd.

Lezers, lezeressen, leeft ook in u het verlangen, Gods aangezicht „glad gestreken" te zien? Dan zult gij er eerst mede bekend moeten zijn gemaakt, dat de oogen van den driemaal Heilige in gramschap op u rusten. Wie zulks beschaamd heeft leeren toestemmen, gaat aan het werk, om Gods gefronseld voorhoofd — met eerbied gezegd — te effenen, en den gestrengen blik van den Rechter te zien veranderen in het milde gelaat van een barmhartigen Vader. Ach. het lukt ons niet, het lukt ons nooit. De weg van het werkverbond is onbegaanbaar voor ons. De Drieëenige heeft echter redenen genomen uit Zichzelven, en een genadeverbond willen oprichten. Door Zijn volbrachte borgwerk heeft Christus het misnoegde aangezicht van God „glad gestreken", ten profijte van allen, die den Middelaar vóór de grondlegging der wereld gegeven zijn, en die Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd. Welk een verruiming, wanneer uit de beleving mag worden gezongen: „Hij slaat toch, schoon oneindig hoog. op hen het oog, die need'rig knielen". Buiten Christus blijft evenwel de keerzijde van kracht, dat Hij van verre met gramschap aanziet den ijdelen waan der trotsche zielen.

Sarezer en de anderen verschenen in Jeruzalem, ten eerste om het aangezicht des Heeren te smeeken, en ten tweede om de kwestie der treurdagen aan de priesters en aan de profeten voor te leggen. De priesters hadden indertijd op de instelling en onderhouding dier dagen aangedrongen — het is alzoo verstaanbaar, dat men ook hun oordeel wenschte te vernemen inzake de mogelijke afschaffing. En door de profeten (Haggaï en Zacharia), die onder de teruggekeerde ballingen optraden, had de Heilige Geest kennelijk evenzeer gesproken, als door de vroegere profeten, Amos, Jesaja, Jeremia — geen wonder derhalve, dat men dezen mannen Gods om raad vroeg. De afgezanten moesten het aangezicht des Heeren smeeken; Jehovah mocht aan de priesters en profeten ware wijsheid leeren, zoodat zij niet hun eigen feilbaar inzicht ten beste gaven, doch uitsluitend zouden spreken naar den wille Gods. Hoe nauw namen de Joden het! Aan de meening van menschen — zelfs van priesters en profeten — hadden zij niet genoeg — het woord des Heeren der heirscharen was enkel een betrouwbaar richtsnoer. Lezers, lezeressen, worde deze nauwgezetheid veelvuldig onder ons aangetroffen. Stijge daarom uw voorbede op voor degenen, die als leidsman in uw midden verkeeren. Vraagt voor den man, die op den rustdag den kansel betreedt, en in de week onder u rondgaat: „Heere, wil Uw woord in zijn mond leggen, opdat hij enkel naspreke, wat Gij hem hebt voorgezegd; dat hij daar niets bijvoege, maar ook niets van achterhoude." O, wat is deze smeeking noodzakelijk in onzen tijd, daar velen, die zich nog gereformeerd noemen, bedenkelijk afglijden naar de leer, die bij de meerderheid in onze kerk opgeld doet. Hoe noodig is uw voorbede ook voor de mannen, die geregeld aan ons Weekblad medewerken. Het gedrukte woord, dat gij kunt herlezen, maakt soms nog dieperen indruk dan het gepredikte woord, dat ras verklonken is. Gij woont misschien in een plaats, waar gij des Zondags bezwaarlijk kunt opgaan; naar den mensch gesproken, moet gij het dus voor een belangrijk deel van ons Weekblad hebben — of gij geeft het blad misschien door aan anderen, die afkeerig staan tegenover de oude,

beproefde Waarheid; hoe verantwoordelijk is de taak van hen, die de kolommen vullen. Dat hun gedachten worden gevangen genomen tot de gehoorzaamheid aan Christus, en hun pen bestuurd worde door den Geest, die van Boven is.

De Joden in Babel begeerden Gods wil te kennen, ten aanzien van de vastendagen. Zij hadden er zelfs een deputatie naar Jeruzalem voor over. Wanneer ik mij dit indenk, word ik er stil van — en gij wellicht ook. Want wij leven zoo gemakkelijk daar henen, zonder te vragen: „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? " Eigen inzicht, ons voordeel, ons gemak, de lusten van het verdorven hart — dat zijn onze gidsen. En hoe weinig bekreunen wij ons, zelfs na ontvangene genade, om hetgeen Gode behaagt. Dat wij door de onderrichting des Geestes maar last krijgen van onze roekeloosheid, dat onze eigenwilligheid ons bij ontdekkend licht tot schuld worde, en een teedere consciëntie ons aandrijve tot het gebed uit den 139en Psalm:

Doorgrond m', en ken mijn hart, o Heer'; is 't geen ik denk niet tot Uw eer, beproef m' en zie, of mijn gemoed iets kwaads, iets onbehoorlijks voedt; en doe mij toch met vaste schreden den weg der zaligheid betreden.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profetieën van Zacharia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's