Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profetieën van Zacharia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profetieën van Zacharia

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

ISRAëL EN DE VOLKEREN

II.

Verheug u zeer, gij dochter Sions; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.

Zacharia 9:9.

In de voorgaande verzen teekende de profeet ons den zegetocht van Jehovah, die Zijn rijk zou vestigen. Het land Chadrach, Damascus, Hamath, Fenicië en Filistea — alle natiën werden door den Heere bezocht, om gericht te oefenen. Doch ook zou een overblijfsel uit de heidenen tezamen met het ware Israël in de stad Gods verzameld worden. Met de verschijning van den Messias zou dit genadewonder een aanvang nemen; en over den Gezalfde kreeg Zacharia nu te spreken.

„Verheug u zeer, gij dochter Sions; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland." Gewoonlijk wordt uit dezen tekst gepredikt in den adventstijd, bij de nadering van het Kerstfeest. Toch behoort Zach. 9 : 9 niet allereerst bij den heiligen nacht van Bethlehem, maar bij den Palmzondag. Mattheüs beschreef den intocht in Jeruzalem, en voegde er aan toe: Dit alles nu is geschied, opdat vervuld worde hetgeen gesproken is door den profeet, zeggende: egt der dochter Sions: ie, uw Koning komt tot u" (Matth. 21:4, 5). Met de vleeschwording des Woords begon echter het grootsche werk van den Middelaar, dat op aarde volbracht werd, en uit de heerlijkheid zal worden voortgezet, tot het ten jongsten dage is voltooid. Van geslacht op geslacht mag de heilmare tot de gemeente uitgaan: Zie, uw Koning zal u komen."

Wij hebben er elkaar reeds meermalen op gewezen, dat de Joden, die uit Babel naar Kanaan terugkeerden, het verre van

gemakkelijk hadden. Ook toen de tempel herbouwd en ingewijd was (in het jaar 516 vóór Chr.) bleven de omstandigheden op allerlei gebied zorgelijk. Omstreeks 480 — toen Zacharia waarschijnlijk het tweede deel zijner profetieën (Zach. 9— 14) mocht verkondigen — was de toestand nog niet aanmerkelijk verbeterd. De Heere doet evenwel geen half werk, Jehovah is getrouw. Hij had het hart van Cyrus (Kores) geneigd, om aan de Joden permissie te geven tot terugkeer naar het oude vaderland; doch Hij had dit niet gedaan, opdat Zijn erfdeel in tegenspoed en moedeloosheid zou verkommeren. Neen, Zach. 8 had als met bazuingeschal geproclameerd: „Uw heilzon, o Israël, is aan 't dagen!" — en nu, veertig jaren na dien, kreeg de grijsaard Zacharia er andermaal, in feestelijke en klare bewoordingen, van te gewagen. Het volk, dat gedurig bij de pakken neerzat, hoorde zich toeroepen: „Verheug u zeer, gij dochter Sions; juich, gij dochter van Jeruzalem; want de Messias zal komen. Hij, die van het paradijs af beloofd en verwacht is, staat te komen, en met Hem zal het welbehagen Gods in ruime mate geopenbaard worden." Een schoone toekomst lag alzoo in het verschiet.

Zacharia sprak zijn volk toe als „dochter Sions" en „dochter van Jeruzalem". Het is u bekend, dat Sion de naam is van den heuvel, waarop de tempel werd gebouwd. Zoo werd Sion ook de aanduiding van den tempel zeiven: „De Heere zegene u uit Sion — uit het heiligdom, waar Hij boven de ark des verbonds troont." Bovendien paste men den naam toe op de gemeente, die in het voorhof stond geschaard: „Sion, loof met dankbre stem God, uw Heer', die eeuwig leeft." Hoe kon de driemaal Heilige in het midden van zondaren wonen? Omdat Hij bij den ingang van Zijn huis het altaar der verzoening deed oprichten. Daar werden de offeranden gebracht, welke een voorafschaduwing waren van het alleen-geldende en algenoegzame offer van Golgotha. De dochter Sions worden derhalve zij geheeten, die in een verzoende betrekking tot den Allerhoogste kwamen te staan; zij, die — ofschoon van nature een wederhoorig kroost — in Gods gemeenschap mogen verkeeren; zij, die — zij het aanvankelijk en in beginsel — om Christus' wille deel hebben aan de menigerlei genade. Niet iedere Jood behoorde dus tot de dochter Sions, doch enkel degene, in wien de verkiezende liefde het geestelijke leven had gelegd.

Behalve van „dochter Sions'' moest Zacharia ook van „dochter Jeruzalems" spreken. Jeruzalem —.dat was de stad des grooten Konings. De wereld praalde met Babyion en Ninevé, met Thebe en Memfis. Naar het uiterlijke overtroffen deze plaatsen ongetwijfeld Jeruzalem; doch wie geopende zielsoogen had, stelde Jeruzalem boven de sierlijke en machtige bouwsels der heidenen, wijl deze stad tot residentie was verkoren door den Heere der gansche aarde. Er was geen verhevener voorrecht, dan in Jeruzalem thuis te zijn.

Het zal u duidelijk wezen, dat de godvruchtige Joden, die in Hebron of in Bethel woonden, eveneens tot de dochter van Jeruzalem werden gerekend: n omgekeerd behoorden er niet bij degenen, die vreemd waren aan de vreeze des Heenen, ook al hadden zij hun domicilie in de tempelstad. In Zach. 9 : 9 is „Jeruzalem" ceen bouwwerk van steen, maar een geestelijke grootheid, een ander woord voor: e levende Kerk; het ging immers niet om de stad met haar straten en muren als zoodanig.

Het blijve niet onvermeld, dat de profeet tot twee malen toe van „dochter" gewaagde. Ziet hierin tot uitdrukking gebracht, hoe 'een hechte band Jehovah en Zijn keurlingen samensnoerde. Dochter, jongedochter, maagd — daarmede is het ware Israël gekenmerkt als 's Heeren bruid; en Hij is de hemelsche Bruidegom, die een verbond van trouw, een verbond der genade met haar maakte. Och, er is niets in of aan de Sionieten, dat hen bekoorlijk, begeerlijk doet zijn voor den Heere. Beschaamd moeten zij met Sulammith erkennen, dat zij zwart zijn, gelijk Kedars tenten (Hooglied 1:5). Maar de Eeuwige heeft redenen genomen uit Zichzelven, om een opstandig en afhoereerend volk vrijwillig lief te hebben. In lankmoedigheid gedenkt Hij dat bruidsvolk. Al brengen de bondelingen het er gedurig slecht af, niettemin handhaaft Jehovah Zijn gedachten des vredes over ongeloovigen en ongehoorzamen — „schoon z' ook om hun zonden straffen ondervonden".

Lezers, lezeressen, rekent de Heere u tot de burgers van Sion? De godvruchtige Joden van Hebron en Bethel telde Hij onder Zijn Jeruzalemmers — zoo hebben wij gehoord. Welnu, ook gij kunt in de stad Gods als inwoner bekend zijn, al staat gij in den burgerlijken stand te Elspeet of Bleskensgraaf ingeschreven. Wordt uw naam genoemd, als de Heere de dochter Sions aanspreekt? Menige Jood, al ontving hij het bondszegel der besnijdenis, stond buiten de bruidskerk; en van vele gedoopten geldt hetzelfde. Vergenoegt u toch niet met uitwendigheden; den Koning, in onzen tekst aangekondigd, hebben wij noodig.

„Verheug u zeer, gij dochter Sions; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning zal u komen." Neen, Hij is niet de Vorst en Zaligmaker van allen zonder onderscheid. De Bijbel weet van geen algemeene verzoening, of men moet hem verdraaien — wat in onze dagen naarstig wordt gedaan. „Uw" Koning — dat mocht Zacharia enkel tot Sion zeggen. Christus is de Koning voor hen, die met hun eigen koningschap geestelijk bankroet gingen, die het leven niet meer in eigen hand kunnen houden, die met den psalmist klagen en vragen: „Verlos ons, toon ons 't lieflijk licht van Uw vertroostend Aangezicht." Brenge Gods Geest menigeen in de vernedering en ontlediging, opdat er behoefte aan en plaats voor den Koning kome in harten, waar thans nog de overste dezer wereld tyranniseert.

Hoe heeft Zacharia, door den Heiligen Geest voorgelicht en bestuurd, den Koning. Vorst Messias, beschreven? Luistert. „Zie. uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm. en rijdende op een ezel. en op een veulen, een jong der ezelinnen."

Rechtvaardig is Hij. Dit sluit twee dingen in zich. Ten eerste, dat de Koning geheel en al is, zooals het Gode behaagt. De Heere der heirscharen bespeurt niets in Hem, dat Zijn misnoegen moet opwekken. Rechtvaardig is de Koning; ten volle is Hij in overeenstemming, met hetgeen de Oppermajesteit, naar heilig recht, van Hem verwachten en verlangen kan. Wij liggen onder het oordeel, dat niemand onzer rechtvaardig is; allen hebben gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods. Maar de Koning, van Isrels God gegeven, is rechtvaardig. Jesaja wees er reeds op, dat Hij daarom in Zijn plaatsbekleedend lijden en sterven velen kon en zou rechtvaardig maken (Jes. 53). Het Nieuwe Testament paart zich aan het profetische woord: „Wij hebben een* Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige." En in navolging van de Schrift leert onze Catechismus, dat Christus, indien Hij niet rechtvaardig ware geweest, voor Zijn eigene zonden had moeten boeten, maar dan ook ons geenszins van onze schuld had kunnen verlossen. De Koning is rechtvaardig; dit beteekent ten tweede, dat Hij stipt eerlijk is in Zijn bewind; dat Hij in Zijn regeering nimmer afwijkt ter rechter-of ter linkerzijde. De Evangelist van het Oude Verbond heeft het weder zoo treffend mogen voorspellen: „Gerechtigheid zal de gordel Zijner lenden zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lenden zijn. Hij zal naar het gezicht Zijner oogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner ooren niet bestraffen" — elk oppervlakkig vonnis, elke verkrachting van het recht is Hem vreemd; Hij oordeelt een rechtvaardig oordeel. Een ieder zal van dezen Koning ontvangen, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.

„En Hij is een Heiland." Hij is Een, die heelt, een Heelmeester. Hij geneest het kranke. Hij herstelt het gebrokene, Hij neemt de disharmonie weg. Hij schenkt het eeuwige leven. De Heiland is 's Hemels onuitsprekelijke Gave; uit Zijn volheid worden de gekenden van alle eeuwen bediend, en Zijn rijkdom geraakt nimmer uitgeput, Zijn voorraad vermindert nooit.

„Zie, uw Koning zal u komen, arm, en rijdende op een ezel, en (namelijk) op een veulen, een jong der ezelinnen." Merkwaardig! Sion wordt opgeroepen om zich te verblijden over een Koning, die arm is — die verschijnt zonder statie en praal, maar in vernedering en smaadheid. Arm; weder bevestigt Zacharia, onder de inspiratie des Geestes, het woord van zijn grooten voorganger: „Als wij Hem aanzagen, zoo was er geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben" (Jes. 53).

De Koning rijdt op een ezel; Hij is niet op een fier en steigerend paard gezeten. Eenmaal zal Hij ter overwinning uitgaan op een wit paard; dan is er de schittering van den staat Zijner verhooging. Doch Zacharia schetste Hem in Zijn vernedering. Zoo lag Hij in een kribbe, in een stal; zoo getuigde Hij: „De vossen hebben holen, en de vogels nesten, doch de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge"; zoo hing Hij als een uitgestooten misdadiger aan het hout der schande; en zoo deed Hij op den Palmzondag Zijn intocht in Jeruzalem — op een ezel, op een geleenden ezel. Waartoe zulk een vernedering? Opdat Hij in den weg der ontluistering een ontluisterd volk tot eere zou brengen. Tot den prijs van Zijn Zelfontlediging kocht Hij een volk vrij, dat door eigen schuld alles verloren had, en niet bij machte was ook slechts het geringste deel van de verspeelde paradijsglorie te herwinnen. De apostel schreef aan de dochter 'Sions: , , Gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwille is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden."

Deze Koning, die Zich uitermate heeft vernederd, is thans uitermate verhoogd, want Zijn plaats is aan de rechterhand Zijns Vaders in Diens troon. Gedurig komt Hij, door Woord en Geest komt Hij, om Zijn gezochten en gekochten onder Zijn schepter te vergaderen. „Uw Koning — de Koning, die recht op u heeft, en dien gij noodig hebt — zal tot u komen"; zoo mag, op grond van de Schrift, gezegd worden aan een iegelijk, die door den Hemel een verdrukte, een ongetrooste, een door onweder voortgedrevene is gemaakt. Hij zal u komen, want Hij is met den Heiligen Geest gezalfd, en gezonden, om als Heiland gebrokenen van hart te verbinden, voor de ooren van gevangenen vrijheid uit te roepen, en voor gebondenen opening hunner gevangenis. „Uw Koning zal u komen"; zoo mag gezegd worden ook tot hen, die reeds genade ontvingen, maar in een afgezakten, doodigen toestand geraakten. De Koning is rechtvaardig; die Hij eenmaal als Zijn ~ eigendom aannam, houdt Hij voor Zijn rekening — daarom laat Hij Zijn keurvolk niet eindeloos in het verdriet, doch te Zijner tijd zoekt Hij Zijn beminden weer op. En dan komt Hij niet schrikaanjagend, als op een brieschend, vurig krijgsros, maar vriendelijk, zachtmoedig, als op een ezel.

Zacharia wekte de dochter Sions op: „Verheug u zeer, en juich voor het aangezicht des Heeren!" Ach, wat komt daar weinig van terecht. Wanneer stijgt uit den kring van de vrienden der Waarheid de lofpsalm op? Men verblijdt zich, evenals de wereld, over allerhande tijdelijke zaken — over voordeel, aanwinst, succes, en zoo meer; doch de vroolijkheid in den Heere is schier onbekend. De reden is veelal deze, dat men niet waarlijk ontdekt werd aan zijn jammer, en daarom geen behoefte heeft aan den Koning, die kwam - — en komt, en komen zal — om nooddruftigen te verschoonen en hun Zijn hulp ter verlossing te toonen. En indien er een aanvankelijke kennis der ellende is gewerkt, dan verkiest menigeen — zoo schijnt het tenminste wel — de klachten boven de roemtaal. Meent niet, lezers, lezeressen, dat ik u een luchthartig Hallelujah aan beveel; verre van dien - — ik kan er bij huiveren, wanneer de menschen zoo vlot, onbewogen en gedachteloos het heilgeheim bezingen. Doch de blijdschap, welke Zacharia bedoelde, is schaarsch onder ons. Dit brenge ons in de verootmoediging; en dan drijve de Geest aan tot de smeeking, dat de Koning kome, en Zich openbare, al meer Zich openbare in Zijn gewilligheid, onmisbaarheid en algenoegzaamheid. Och, stelt u niet tevreden met een Jezus in uw verstand, met een gestolen Jezus, met een Jezus van eigen maaksel. Daarmede zult gij straks bedrogen staan; uw juichtoon zal vervangen worden door wanhoopskreten, want het zal blijken, dat gij niet rijk zijt in Hem, en... dan is het te laat. De Koning kome tot u, niet zooals gij Hem u gaarne droomt, doch zooals Hij in waarheid door Israëls God is gegeven.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 januari 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profetieën van Zacharia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 januari 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's