Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIET GIJ DEZE VROUW?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIET GIJ DEZE VROUW?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Ziet gij deze vrouw? Lukas 7 : 44(m.)

Wij hebben stilgestaan bij Simon de Farizeër, een kind des Koninkrijks onder de dreiging van buitengeworpen te zullen worden. Zo kwam tot ons de ernstige waarschuwing: , , De kinderen des Koninkrijks zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden." Ik hoop, dat gij gebeefd hebt en gebeden bij deze ontroerende waarschuwing, en dat zij u gedrongen heeft tot de smeking om het licht des Geestes bij het zo noodzakelijke zelfonderzoek.

Wij hebben acht gegeven op het: „Ziet gij deze vrouw? ", dat ons wees op een zondares in de hope van aan te mogen zitten met Abraham, Izak en Jakob. Het was een ontdekkende, een beschamende, maar ook opwekkende en bemoedigende vraag. Ik hoop, dat zij u tot heilige jaloersheid heeft bearbeid, en dat gij haar overdacht hebt met de begeerte, met de bed? in uw ziel: „Heere, maak mij een zuster, maak mij een broeder van deze vrouw, geef mij, dat ik op haar door Uw genade, enigermate moge gelijken, dat ik moge behoren tot die geestelijke familie van armen, van treurenden, van hongerenden en dorstenden."

En nu in deze 3de meditatie over de vraag: Ziet gij deze vrouw? hebben wij acht te geven op Hem, Die aldus vroeg, op de Heere Jezus Zelf, op de Zaligmaker, Die beschaamt en vertroost zonder aanzien des persoons. O, dat wij Hem niet vergeten, Die vraagt in grote liefde voor het verlorene: „Ziet gij deze vrouw? "

„Ziet gij deze vrouw? " zo vraagt de Heiland, Zich omkerende naar de vrouw. Ja, Simon de Farizeër heeft haar gezien van uit zijn hoogte. Hij heeft haar gezien van verre, maar hij wil niet naast haar gaan staan. En tegelijkertijd ziet hij de Heere Jezus, en denkt: „Neen, gij zijt geen profeet. Deze, indien hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige deze vrouw is, die hem aanraakt, want zij is een zondares."

Nu echter toont de Heere Jezus wel waarlijk een profeet te zijn, ja, veel meer dan een profeet. Hij toont Simon de Farizeër te kennen, niet alleen van buiten, maar ook van binnen. Hij ziet tot op de bodem van zijn hart. Zo kende Hij ook deze vrouw in haar zondig bestaan, in al haar zonde en schuld, maar ook in haar berouw en boete, in haar worstelen en bidden, in haar vallen en opstaan, in haar strijden in de kracht Gods, en in haar overwinnen door het geloof.

De grote Profeet kent ze beiden, èn Simon de Farizeër, èn deze vrouw. Hij kent ook ons allen hoofd voor hoofd, allen ook, die het Gereformeerd Weekblad lezen. Hoe kent Hij u, die dit stuk thans zit te lezen? Als behorende tot Zijn schapen? óf tot de bokken? Een derde mogelijkheid is er niet.

De Heere Jezus kende die vrouw. Hij wist, dat zij een zondares was. Maar, Hij kende haar ook in het goede werk, dat Hij door Zijn Geest in haar was begonnen, in haar wedergeboorte, in haar bekering, die waarachtig was, die door de toepassende werking van Zijn Geest in haar was tot stand gekomen. En daarom had Hij haar niet van Zich gestoten. Daarom had Hij haar liefdebetoon met blijdschap aanvaard. Zij was een van de paarlen in Zijn Middelaarskroon. Zij was een van de gegevenen des Vaders. Zwart doch liefelijk. Met betrekking tot die zondige vrouw, zo diep gezonken, was het in het hart van de hemelse Bruidegom: „Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid, ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult de Heere kennen." O, welk een bruid, zo zwart, zo arm! Welk een Bruidegom met zoveel vrije liefde! Kent gij die Bruid? Kent gij die Bruidegom? Is het reeds voor u persoonlijk, niet alleen voor anderen, niet alleen voor de Kerk, maar voor ü geworden: „Ik ben zwart, doch liefelijk"?

De Heere Jezus kent ook Simon de Farizeër in zijn hoogmoed, in zijn eigengerechtigheid, in zijn ongeloof, in zijn overleggingen. Hij richt Zich, zonder aanzien des persoons, tot de trotse Farizeër. Hij ontziet hem niet. Hij vleit ons niet. Hij legt ons niet haastelijk de handen op. Hij behandelt ons eerlijk en trouw.

Tot Simon is het: „Simon, Ik heb u wat te zeggen." En in hem heeft Hij ook u en mij wat te zeggen.

En het zijn gewichtige zaken, die Hij ons te zeggen heeft. O, zit dan niet te slapen, wees niet zo dromerig, als Hij u wat te zeggen heeft. Dat dan uw werk, uw handel, uw geld, uw overleggingen, uw zorgen, uw bezorgdheid, uw zonden, u niet zo overmeesteren en aftrekken, als Hij u wat te zeggen heeft.

Als Hij komt met Zijn: „Ik heb u wat te zeggen, dan bidden wij u, ook nu, van Christus' wege: leer toch luisteren. Verhard u niet, maar laat u leiden. Laat u met God verzoenen. Smeek om de hulp, om de leiding van de Heilige Geest met de zo liefelijke bede uit Psalm 119:

Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwe Geest! Mocht Die mij op mijn paSn ten Leidsman strekken!

De Heiland spreekt tot ons ook door middel van deze meditatie. Het is, alsof Hij tot ons komt, en voor u en voor mij herhaalt Zijn woord tot Simon de Farizeër: „Ik heb u wat te zeggen." — Dat is geen geringe zaak, mijn lezer, och, dat het u maar groot, dat het u maar een wonder moge worden, dat de grote Profeet, Christus Jezus, dat de Zone Gods u, nietig, zondig mensenkind, wat heeft te zeggen, dat Hij tot u komen wil, om u Zijn boodschap te brengen. O, dat gij nu eens onder de ontdekkende, onder de ontledigende werking van de Heilige Geest mocht luisteren met een begerige ziel, dat het nu eens mocht zijn of worden:

Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft; Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft, Zijn gunstgenoot, van blijde troost en vreê, Mits hij niet weer op 't spoor der dwaasheid treê.

Op het ernstige: „Simon, Ik heb u wat te zeggen" van de Heere Jezus, antwoordt de Farizeër heel beleefd: „Meester, zeg het." Ach, ook wij kunnen in het gods* dienstige zo beleefd, zo schijnbaar onderdanig zijn, terwijl ons hart tegen het Woord, en tegen de wil des Heeren in volle opstand is. Heerlijk is het, als dat

anders mag worden en als wij met een verbroken hart en met een verslagen geest op het: „Ik heb u wat te zeggen", antwoorden mogen: „Heere, zeg het."

De Heere Jezus antwoordt Simon de Farizeër zo eenvoudig, zo ontroerend, zo toepasselijk: „Een zeker schuldenaar had twee schuldenaars: de een was schuldig 500 penningen, en de andere 50. En als zij niet hadden om te betalen, schold hij liet hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben? " Dat is al weer een ontdekkende vraag. Een vraag op de man af. Ja, de Heere Jezus komt recht op ons aan. Er is bij Hem geen aanzien des persoons.

Wat zal Simon antwoorden? Hij moet v/el zeggen: „Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft." Dan zegt de Heere Jezus met nadruk tot hem: „Gij hebt recht geantwoord." Simon heeft er blijkbaar nog niet ten volle erg in, al zal zijn geweten wel hebben geklopt, dat hij zichzelf heeft veroordeeld en de vrouw gelukkig geprezen. Al heeft zijn geweten even geklopt, hij is zo blind voor zijn eigen verloren staat en toestand. Hij is zo overtuigd van zijn eigen voortreffelijkheid. En ach, ook wij zeggen van nature: Ik ben rijk en verrijkt, en heb geens dings gebrek. — Hoe zeer hebben wij toch nodig de ogenzalf des Heiligen Geestes, opdat wij zien mogen, hoe het in werkelijkheid met ons is gesteld.

Nu komt de grote Profeet zonder hem te ontzien nog dichter aan op Simon de Farizeër. Ook hier is het Woord Gods scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten. Zonder aanzien des persoons beschaamt de Heiland hier. Hoor Hem maar aanklagen: „Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven, maar deze heeft mijn voeten met tranen nat gemaakt, en met het haar van haar hoofd afgedroogd. Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze, van dat zij ingekomen is, heeft niet afgelaten Mijn voeten te kussen. Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfdi maar deze heeft Mijn voeten met zalf gezalfd."

— Welk een oprechtheid. Welk een veroordeling!

O, wie zou er kunnen bestaan voor Hem, Wiens ogen zijn als een vlamme vuurs? Dat het bij ons dan maar zij in diepe beschaming:

Zo Gij in 't recht wilt treden, O Heer', en gadeslaan Onz' ongerechtigheden; Ach, wie zal dan bestaan?

Maar die Zaligmaker, Die beschaamt zonder aanzien des persoons, is ook de Zaligmaker, Die vertroost wederom zonder aanzien des persoons. „Ziet gij deze vrouw? " — O, hoor, hoe Hij troost die wenende, zich zelf vernederende vrouw, die vrouw, van wie geen woord staat opgetekend. Zij kan nu niet spreken. Zij kan het niet, omdat haar zondelast haar zo in-bedioefd maakt. Zij kan het niet, omdat de liefde voor de Verlosser haar overweldigt. Ja, als dat gebeurt, dan gaat het ons aan woorden ontbreken, vooral aan vrome woorden, f

Maar dan spreekt de Heiland. Hij neemt het voor zondaren op, bij de mensen, in het bijzonder bij de Vader. En het is: „Vader, Ik wil niet, dat deze in het verderf nederdale; Ik heb verzoening voor hem, voor haar, gevonden." Zalig, wie daarnaar in geloof mag luisteren, zoals deze zondares. Hoe zal zij de woorden hebben ingedronken!

Hij verzekert haar van het geloof, dat, blijkens haar liefde, die niet was de grónd van de schuldvergiffenis, maar de vrucht, reeds in haar was gewerkt door de Heilige Geest. Nu wordt zij door die Geest des eeuwigen levens verzekerd, en versterkt in de begeerte, om Hem te leven, van harte willig en bereid gemaakt.

O, let er toch op, hoe de Heiland de Farizeër beschaamt, en de zondares vertroost, zonder aanzien des persoons. Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren, want zij heeft veel liefgehad; maar die weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.

En dan nog meer persoonlijk tot de vrouw, — o heerlijk ogenblik, waarin de Heiland zegt tot uw ziel: „Ik ben uw heil." — En Hij zeide tot haar: „Uw zonden zijn u vergeven." En al de medeaanzittenden mompelden: „Wie is deze, die ook de zonden vergeeft? "

Welk een aanmatiging! Welk een indringen in Gods macht en recht! Wij moeten maar niet rekenen op de goedkeuring van mensen. Maar, als de mede-aanzittenden zo critiseren, dan zegt de Heiland tot de vrouw, om haar te bemoedigen in c.e strijd, om haar te beveiligen tegen de mensen, en de duivelen: „Uw gelóóf heeft u behouden." Ja, het geloof is het, dat de ziele zalig maakt! Niet de werken, niet onze liefde, dat zijn maar vruchten van de genade, maar het geloof, waardoor de ziel met Christus wordt verbonden, in Christus wordt geborgen, in Christus vindt de gerechtigheid, die uit God is, ja de enige en drieënige God Zelf. Verzoend, voor eeuwig vrij! — Zo was het met deze vrouw.

„Ziet gij deze vrouw? " — Straks leidt men haar in staatsie uit haar woning, in kleding, rijk gestikt, tot hare Koning. Het is het witte kleed, wit gewassen in het bloed des Lams, om aan te zitten met Abraham, Izak en Jakob aan het Avondmaal van de bruiloft des Lams.

Ja, dat is het heerlijke einde voor allen, die de Heere gekend heeft van eeuwigheid, voor allen, die Hij gezien heeft, met innerlijke ontferming bewogen. Zij worden niet buitengeworpen. Zij worden thuisgehaald. Zij mogen •— o eeuwig wonder van vrije genade — aanzitten met de aartsvaders, profeten en apostelen. Zij, die hier maar durfden te vragen om kruimpjes van het genadebrood, zij zullen geduriglijk brood eten aan 's Konings tafel in het huis des Vaders met zijn vele woningen.

„Ziet gij deze vrouw? " — O, gelukkig degene, die haar gezien heeft in het huis van Simon de Farizeër, in de diepte van haar vernedering, maar ook in haar vurige liefde, en die haar daarin enigermate mag verstaan.

Maar groot is het ook deze vrouw te volgen, zoals zij is binnengeleid in de stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is, en haar daar te zien met heimwee en vurig verlangen.

„Ziet gij deze vrouw? " — Ziet gij haar aan dat rijke Avondmaal van de bruiloft des Lams, waar zij aan mag zitten met Abraham, Izak en Jakob, en waar zij eeuwig mag delen in de liefde van Vader, Zoon en Heilige Geest?

Ja, groot is het goed, dat God weggelegd heeft voor degenen, die Hem vrezen. Zijt ook gij daar een erfgenaam van? een erfgenaam van God, een mede-erfgenaam van Christus? een mede-erfgenaam ook van deze vrouw?

Z.

S. v. D

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 februari 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ZIET GIJ DEZE VROUW?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 februari 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's