Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profetieën van Zacharia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profetieën van Zacharia

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De last van het woord des Heeren over Israël. De Heere spreekt, die den hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des menschen geest in zijn binnenste formeert. Ziet, Ik zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling voor alle volken rondom; ja, ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem; en het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastigen steen voor alle volken; allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen. Te dien dage, spreekt de Heere, zal Ik alle paarden met schuwigheid slaan, en hun ruiters met zinneloosheid; maar over het huis van Juda zal Ik Mijn oogen openen, en alle paarden der volken zal Ik met blindheid slaan. Dan zullen de leidslieden van Juda in hun hart zeggen: e inwoners van Jeruzalem zullen Mij een sterkte zijn in den Heere der heirscharen, hun God. Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurigen haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven; en zij zullen ter rechter-en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem. En de Heere zal de tenten van Juda ten voorste behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids, en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem, zich niet verheffe tegen Juda. Te dien dage zal de Heere de inwoners van Jeruzalem beschutten; en hij, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden, als de Engel des Heeren voor hun aangezicht. Zacharia 12 : 1—8.

HEILSTOEZEGGINGEN

I.

Het 11e hoofdstuk van Zacharia's boekrol brengt — zoo hoorden wij — een

sombere boodschap. Als Jehovah's vertegenwoordiger moest de profeet de staen Liefelijkheid en Samenbinding verreken. Het bondsvolk had zich dit ooreel waardig gemaakt, en zou, gelijk een

kudde slachtschapen, door een dwazen herder te gronde worden gericht. Het 12e kapittel laat een geheel ander geluid hooren. De overgang is zeer groot. Wellicht heeft Zacharia er daarom zoo sterk den nadruk op moeten leggen, dat het vervolg, niet minder dan het voorgaande, door Jehovah gesproken is. Hij begint immers: , De last van het woord des Heeren over Israël"; en aanstonds daarop nog eens: De Heere spreekt." De profeet heeft een last (een opdracht) ontvangen, dien hij zou overbrengen aan Israël. Met Israël zijn niet bedoeld de nakomelingen van het Noordelijke rijk der tien stammen; dit blijkt overduidelijk uit den verderen inhoud van Zach. 12 — en wat wij bij Zach. 11 : 14 hebben opgemerkt, blijft ook hier van kracht: et gros van Noord-Israël is in de landen der ballingschap spoorloos verdwenen, al heeft een overblijfsel naar de verkiezing der genade den terugkeer naar het oude vaderland mogen ondernemen. In Zach. 12:1 heeft „Israël" de beteekenis, welke het oorspronkelijk — vóór de scheuring na Salomo's dood — had; de naam duidt de Joden aan, die weder in Kanaan woonden. Hun aantal was niet zoo groot, en hun grondgebied omvatte voornamelijk het Zuiden, Juda, met Jeruzalem als hoofdstad.

„De Heere spreekt"; plechtig wordt er aan toegevoegd: Die den hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des menschen geest in zijn binnenste formeert." Wat de profeet ging mededeelen, zou zijn volk welhaast ongelooflijk in de ooren klinken. Daarom kreeg Zacharia vooral te wijzen op de grootheid Gods, en wel in bewoordingen, welke aan Jes. 42 : 5 herinneren. In den genoemden tekst toch lezen wij: Alzoo zegt God, de Heere, die de hemelen geschapen, en ze uitgebreid heeft; die de aarde uitgespannen heeft, en wat daaruit voortkomt; die den volke, dat daarop is, den adem geeft, en den geest aan degenen, die daarop wandelen." Jehovah is de Almachtige; het wijde luchtruim is, evenals de aarde, van Hem a'fhankelijk; ook de menschen staan — zonder uitzondering — onder Zijn bewind, dewijl Hij ze in het aanzijn riep. Geen ding geschiedt er ooit gewisser, dan 't hoog bevel van Zijnen mond; nu, maar dan is Hem ook niet te wonderlijk, hetgeen Zacharia mag aankondigen.

„Ziet, Ik zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling voor alle volken rondom; ja, ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem." Zacharia zeide: „Ziet", dat is: „Let goed op; bewaart in uw hart, wat Jehovah bekend wil maken." En dan volgt de voorspelling, dat niet alleen de naburige natiën, maar ook de meer afgelegen volkeren, zich heftig tegen Israël zullen keeren. Het zal hun daarbij echter kwalijk vergaan: „Ik — de Heere Heere — zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling." Wie een beker ledigt, welke gevuld is met sterken drank, geraakt bedwelmd; zijn denkvermogen verslapt, en zijn spierkracht neemt af. God zou Jeruzalem maken tot zoo'n drinkschaal met zwijmeldrank; dat wil zeggen: wanneer de natiën tegen Jeruzalem zouden optrekken, zoo zouden zij worden gelijk een dronkaard, die zijn hand gretig uitstrekt naar het glas. Zij zouden verkeerde krijgsplannen beramen, als ware hun brein beneveld, en zij zouden onmachtig zijn om de overwinning te behalen, als waren hun armen en beenen door den invloed van de alcohol verzwakt. „Ja, ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem"; zij — dat is de ellende, welke met een vijandelijken aanval verbonden is — zal ook over Juda komen-, wanneer Jeruzalem belegerd wordt.

Een tweede beeld liet Zacharia er op volgen, om te verzekeren, dat Jehovah de bestrijders van Israël beschaamd zou doen staan. „En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastigen steen voor alle volken; allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen." Volgens sommigen beduidt „een lastige steen" een zware kei, die bij de gymnastiek voor het gewicht-heffen werd gebruikt; anderen meenen, dat wij te denken hebben aan een blok marmer of bazalt, dat benoodigd was voor de fundeering van een groot gebouw. Het maakt weinig verschil, want de bedoeling is deze: wie een groot stuk steen moet optillen, loopt gevaar zijn handen aan de scherpe kanten te doorsnijden; de verwonding verhindert dan de voortzetting van het werk. De bestrijders van Jeruzalem en Juda zouden niet alleen verzwakken, als een, die uit een schaal der zwijmeling drinkt, maar bovendien ernstige kwetsuren bekomen, gelijk een man, wiens hand gekerfd wordt bij het opbeuren van een bonk steen. Jeruzalem zelf zou de aanvallers niet tot de verliezende partij maken, doch de God Israëls zou het doen; Hij is daartoe in staat, Hij, die „den hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des menschen geest in zijn binnenste formeert".

„Te dien dage, spreekt de Heere, zal Ik alle paarden met schuwigheid slaan, en hun ruiters met zinneloosheid; maar over het huis van Juda zal Ik Mijn oogen openen, en alle paarden der volken zal Ik met blindheid slaan." De vijandelijke mogendheden betrouwden niet in de laatste plaats op de escadrons cavalerie. Doch de Heere zou de paarden buiten gevecht stellen, door ze schichtig (steigerend, onbestuurbaar) te maken; en hun berijders zou de Heere ontwapenen, door hen te brengen tot dolzinnige daden. Misschien geeft Zach. 14 : 13 ons een nadere opheldering over de ruiters: Eens ieders hand zal tegen de hand van zijn naaste opgaan", dus: n plaats van Jeruzalem te beoorlogen, zullen zij krijg voeren tegen elkaar.

Let eens op een treffende tegenstelling in het 4e vers. Door de cavalerie had de vijand een geduchten voorsprong op Israël; doch de Heere zou de overmacht breken, door de oogen der paarden te verblinden. De oogen van Jehovah Zeiven zouden echter goedgunstig open zijn over het benarde huis van Juda — zoo wel over de bevolking van het landschap Juda, als over de inwoners van Jeruzalem.

„Dan zullen de leidslieden van Juda in hun hart zeggen: De inwoners van Jeruzalem zullen Mii een sterkte zijn in den Heere der heirscharen, hun God." De vertaling van prof. Ridderbos is duidelijker; Juda's leidslieden (oudsten, geslachtshoofden) zullen zeggen: „De sterkte der inwoners van Jeruzalem ligt in den Heere der heirscharen, hun God." De vooraanstaanden van Juda, zij die leiding geven in het land en in de stad, erkennen, dat Jeruzalem de overhand behoudt, niet omdat deszelfs inwoners zoo stoer en dapper zijn, maar omdat hun verwachting is van den Heere der heirscharen, van Isrels God, Die krachten geeft en van Wien het volk zijn sterkte heeft. Het 5e vers leert dus, dat de weerbare mannen niet werkeloos thuis zullen blijven, maar zich zullen opmaken tegen den aanstormenden vijand; de eer der overwinning mogen zij zichzelven echter niet toeschrijven, want het was alleen in den Heere, dat zij heldendaden konden verrichten.

De overheid, die ootmoedig belijdt, dat de sterkte van Israël uitsluitend in Jehovah is gelegen, wordt door den Hemel bekwaamd, om den opdringenden vijand te verslaan. „Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurigen haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven; en zij zullen ter rechter-en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem." Een vurige haard (een pot met vuur) onder takkenbossen, steekt het hout aan; een brandende fakkel onder garven vernietigt het koren. Zóó zouden de leidslieden (met hun manschappen) rechts en links de volkeren in het rond verteren, staande in de mogendheden van den Allerhoogst. „En Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem." Dit is een eigenaardige manier van zeggen, waardoor de opgetogenheid van den profeet tot uiting komt. De vijanden hadden het er op toegelegd, Jeruzalem te verwoesten, en met den grond gelijk te maken. Doch door Jehovah's bescherming zou het booze plan niet gelukken. Het ware voldoende, indien Zacharia had betuigd: „Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats." Maar neen, met blijdschap in het hart voegde hij er bij: „Te Jeruzalem." Jeruzalem zou blijven, waar het gebouwd was, dat is: te Jeruzalem, op heuvelen tronende gelijk een vorstin, en het landschap beheerschende.

„En de Heere zal de tenten van Juda ten voorste behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids, en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem, zich niet verheffe tegen Juda." Het is begrijpelijk, dat. in den strijd tegen de aanvallers, de hoofdstad (Jeruzalem) méér op den voorgrond zou treden dan het platteland van Juda. Toch mocht men niet vergeten, dat Israëls zegepraal een werk des Heeren zou wezen. Het huis van David en de inwoners van Jeruzalem (overheid en onderdaan) zouden met hun „heerlijkheid"

(de glorie der overwinning) niet pronken, noch neerzien op de plattelandsbevolking van Juda. In zichzelf aangemerkt, was Jeruzalem even onmachtig tegenover de natiën, als Juda. Jehovah schonk de victorie; dit zou voor aller oog geopenbaard worden, want de Heere zou de tenten van Juda ten voorste behouden. Meent niet, dat de Joden buiten Jeruzalem in tenten verblijf hielden; de profeet sprak van „tenten", dewijl de huizen op de dorpen en in de stadjes van Juda niet omgeven waren door zware muren, en dus onbeschermd lagen, gelijk tenten. De Heere zou deze onverdedigbare woningen „ten voorste" — allereerst, eerder nog dan de vesting Jeruzalem — behouden en van den vijand verlossen.

„Te dien dage zal de Heere de inwoners van Jeruzalem beschutten"; omgekeerd wordt derhalve het platteland niet voorgetrokken boven de stad — 's Heeren hand is beschermend uitgestrekt over Juda en Jeruzalem tegader. „En hij, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden, als de Engel des Heeren voor hun aangezicht." De Heere zal Zijn bondelingen heldhaftig maken; zelfs de struikelende, de zwakke, de versaagde wordt gelijk aan David, den man, die in Gods kracht met leeuwenmoed vocht tegen de vijanden van Israël. En het huis Davids (de nazaten van het koninklijke geslacht, die, gelijk Zerubbabel, een vooraanstaande plaats innamen) zal zijn als goden, als hemelsche wezens; denkt aan Psalm 103 : 20, waar de engelen „krachtige helden" genoemd worden. Méér nog: et huis Davids zalzijn „als de Engel des Heeren voor hun aangezicht." Gij weet, dat de Middelaar vóór Zijn vleeschwording, onder het Oude Verbond, als de Engel des Heeren Zich openbaarde. Hij leidde Israël ter overwinning. Bij den uittocht uit Egypte sprak Jehovah: Mijn Engel zal voor uw aangezicht gaan, en Hij zal u inbrengen tot de Amorieten, en Hethieten, en Ferezieten, en Kanaanieten, en Hevieten, en Jebusieten; en Ik zal hen verdelgen" (Ex. 23:23). Zoo trad de Engel des Heeren als een Krijgsman vóór Jozua, toen de verovering van Kanaan een aanvang nam (Joz. 5:13 e.v.). Kloekmoedig en onoverwinnelijk, gelijk die „Vorst van het heir des Heeren, zou het huis van David in den strijd tegen de aanrukkende natiën zijn.

De tekstverklaring neemt ditmaal veel ruimte in beslag. Ons rest de vraag: van welken tijd heeft Zacharia geprofeteerd? Naar veler meening hebben wij ten eerste aan de dagen der Maccabeërs (ongeveer 165 vóór Chr.) te denken. De opvolgers van Alexander den Groote — de Ptolomaeën in Egypte, en de Seleuciden in Syrië — poogden beurtelings de Joden aan zich te onderwerpen. Antiochus Epifanes muntte daarbij in een ergerlijk optreden uit. Toen nam de priester Mattathias met zijn zonen (de Maccabeërs) de leiding in het verzet tegen den onbeschaamden indringer. Een onaanzienlijk Joodsch leger heeft in den naam des Heeren den overmachtigen vijand verhouwen, zoodat Juda en Jeruzalem bevrijd werden van den dwingeland.

De tijd der Maccabeërs was glorievol, maar... kortstondig. Weldra voegden de Romeinen het land van Israël bij hun wereldrijk. Het is dan ook bezwaarlijk aan te nemen, dat het hooggestemde Zach. 12 : 1 e.v. enkel op de jaren van de Maccabeërs zoude zien. Alle profetie werkt op den Christus Gods aan; ook ons huidige teksthoofdstuk. Het huis Davids zou wezen „als" de Engel des Heeren; maar de Engel des Heeren Zelve zou verschijnen, Hij, die Davids Zoon en Heere is. En Hij zou den strijd aanbinden tegen het rijk der duisternis; Hij is de Sterkere, die in het huis van den sterke ingaat, om diens vaten te rooven (Matth. 12:29). Ook betrekt Hij Zijn volk in den strijd, en gordt het aan met de kracht des Heiligen Geestes (Hand. 1:8), zoodat de struikelende zal zijn als David. Ten profijte van Zijn Israël, dat Joden en heidenen omvat, heeft Immanuël op den goeden Vrijdag en den Paaschmorgen een beslissende overwinning behaald. Nog woedt de strijd voort, maar uiteindelijk zal de Engel des Heeren andermaal verschijnen, om den laatsten tegenstand te breken, en den luister van het nieuwe Jeruzalem onbetwist te doen uitschitteren.

Lezers, lezeressen, waar zijn wij gelegerd? In het kamp van de wereld, of in het kamp van den Engel des Heeren? Bedenkt toch, dat de levende Kerk voor alle vijanden Gods een drinkschaal der zwijmeling, een lastige steen, zal wezen; zij zullen in hun afkeer van Sion ten onder gaan. Gelukkig, wie onder de banier van den Heere der heirscharen mag optrekken. De kleintjes worden er niet over het hoofd gezien, of achtergesteld bij de grooten; want Jehovah zal de geringe zwakke tenten van Juda behouden, eerder nog dan de muren en torens van Jeruzalem.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juni 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profetieën van Zacharia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juni 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's