Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profetieën van Zacharia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profetieën van Zacharia

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

HEILSTOEZEGGINGEN

IV.

Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, die Mijn Metgezel is, spreekt de Heere der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden. Zacharia 13:7.

Als een gouden draad loopt door Zacharia's boek de voorzegging van den Christus Gods. Zoo zijn wij bepaald bij de Spruite (Zach. 3:8, 6:12), bij den goeden Herder (Zach. 11 : 12), en bij den Doorstokene (Zach. 12 : 10), om Wiens wille er een rouwklage zou worden aangeheven, doch in Wiens wonden er tevens een fontein zou worden geopend tegen de zonde en tegen de onreinigheid (Zach. 13 : 1). Onze huidige tekst is een nieuwe parel in het snoer der Messiasbeloften; in den nacht Zijner gevangenneming heeft de Zaligmaker immers het woord, door Zacharia gesproken, op Zichzelven toegepast (Matth. 26 : 31, Mare. 14:27).

Wij letten allereerst op de namen, welke de Goël in Zach. 13:7 draagt. Hij is een Herder; herhaaldelijk wordt Hij in de

Schriften van het Oude en Nieuwe Verbond onder dit beeld geteekend. Door den mond van Ezechiël betuigde Jehovah: , .Ik zal een eenigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden": Petrus schreef aan de broeders en zusters in de verstrooiing: „Gij waart als dwalende schapen, maar nu zijt gij bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen": en de Heiland zeide aangaande Zichzelven: „Ik ben de goede Herder, Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend, en Ik stel Mijn leven voor de schapen." Het beeld van een herder met zijn kudde wijst op den nauwen band, die gelegd is tusschen Immanuël en de Zijnen. De begenadigden dragen nog een wispelturig en dwaalziek hart in zich om, doch de overste Leidsman en Voleinder des geloofs blijft getrouw; Hij kan wel Zijn gevoelige tegenwoordigheid intrekken, maar Hij kan Zich niet losmaken van de gemeente, welke Hij kocht tegen den prijs van Zijn bloed. Zorgvuldig regelde Jacob zijn stap naar den gang der schapen — daarom zond hij Ezau met diens forsche manschappen voor zich uit; dapper beveiligde David zijn kudde, bij de nadering van een leeuw en van een beer; zoo teeder als Jacob gaat Jezus Christus met Zijn gunstgenooten om, zoo heldhaftig als David treedt Hij voor de Zijnen in de bres. Gelukkig, wie uit de beleving mag zingen: „Wij zijn het volk van Zijne heerschappij, de schapen, die Zijn hand wil leiden en weiden."

Jehovah spreekt van „Mijn Herder". Christus heeft Zich dus maar niet van het herderschap meester gemaakt; neen, de Zoon is er door den Vader toe verordend — reeds vóór de grondlegging is Hem de kudde toegewezen, voor welke Hij Zijn leven zou stellen. Daarom heeft de Heere God dezen Herder van het paradijs af laten aankondigen door profetieën, ceremoniën en typen (menschen, die in eenig opzicht een voorafschaduwing van Hem waren). En eindelijk is Gods Herder in de volheid des tijds gegeven, uitgezonden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. „Mijn Herder", zegt God; en daarin ligt opgesloten, dat wie deze onuitsprekelijke gave versmaadt, geen deugdelijke leiding en bescherming zal vinden, en jammerlijk in de woestijn der wereld zal omkomen.

De Heere der heirscharen gewaagt voorts van „den Man, die Mijn Metgezel is". Christus Wordt aangeduid als een Man. Het menschelijk geslacht had gezondigd, en de Zoon van den Allerhoogste nam uit de maagd Maria ons vleesch en bloed aan, opdat Hij als Borg in de menschelijke natuur aan Gods beleedigde majesteit genoegdoening zou aanbrengen. Deze Man is de tweede Adam; de eerste Adam viel, en sleepte zijn gansche nageslacht mede in het verderf «— het nieuwe, zondelooze Bondshoofd vergadert echter een gemeente rondom Zich, die geteeld is uit de liefde Gods, en die beweldadigd wordt met de zegeningen, welke de Middelaar verwierf. Wat geen engel en geen dier vermochten, dat heeft deze Man naar den raad van den Drieëenige in plaatsbekleeding bewerkt: een wederhoorig kroost wordt ontheven van den toorn Gods, en mag in verzoende betrekking bij den Heere der heeren wonen.

De Man van Zach. 13 : 7 is tevens Gods Metgezel; Hij, die in den Kerstnacht waarachtig en rechtvaardig mensch werd, was van eeuwigheid der goddelijke natuur deelachtig — de Zoon is éénswezens met den Vader en den Heiligen Geest. Spr. 8 betuigt, dat Hij 's Vaders vermaking was, éér de bergen geboren waren, en Micha predikt, dat Zijn uitgangen van ouds. van de dagen der eeuwigheid zijn. Als Gods Metgezel nam Hij deel aan het ontwerpen en vaststellen van den raad des vredes; als Gods Metgezel was Hij betrokken bij het werk der schepping: onder het Woord is geen ding gemaakt, dat gemaakt is; als Gods Metgezel bewilligde Hij er in, om in den staat der vernedering onder te gaan, opdat door Hem een verloren, maar verkoren, volk zou worden verhoogd. Als Gods Metgezel heeft Hij den Man geschraagd, toen Deze dreigde te bezwijken onder den last der hemelsche gerichten; als Gods Metgezel heeft Hij een oneindige waardij geschonken aan den arbeid, dien de Man volbracht.

Hebt gij den Zaligmaker in Zijn twee naturen leeren kennen, niet slechts uit uw catechisatieboekje, maar bij het licht des Geestes, naar de behoefte van uw arme zondaarshart?

Door den dienst van Zacharia zeide Jehovah: „Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en (namelijk) tegen den Man, die Mijn Metgezel is; sla dien Herder." De Heere der heirscharen zou, zoo voorspelde de profeet, het zwaard Zijner gerechtigheid, Zijn wraakzwaard, te voorschijn roepen tegen den Messias. Dat machtige zwaard had reeds eerder geflikkerd. Toen de mensch verdreven werd uit het paradijs, en de toegang tot den boom des levens hem was ontzegd, stond daar een cherub met getrokken zwaard om den terugkeer naar den hof van Eden te verhinderen. In de dagen van Noach heeft de driemaal Heilige Zijn zwaard ontbloot, en de kinderen der ongehoorzaamheid kwamen < — een achttal uitgezonderd — door den zondvloed om. Hoe heeft dit zwaard zich gekeerd tegen Sodom, en tegen den Farao van Egypte, toen deze de Roode zee wilde doortrekken. Aan het einde der tijden zal het zwaard in al zijn kracht en verschrikking worden gezien; benauwenis zal Gods onverzoende vijanden overstelpen, en zij zullen uitroepen: „Bergen, valt op ons, heuvelen, bedekt ons." Is er nog een mogelijkheid om het geduchte oordeelszwaard te ontgaan? Halleluja, het antwoord op deze vraag mag bevestigend wezen. Christus liet Zich beladen met de schuld en den vloek van Sion; Hij is tot zonde (met eerbied gezegd: tot één klomp zonde) gemaakt, Hij, rechtvaardig, voor (in plaats van, ten profijte van) de onrechtvaardigen. Niet vanwege Zijn eigen overtredingen — want Hij had er geen enkele — doch om de ongerechtigheden van Sion, welke Hij Zich borgtochtelijk liet toerekenen, stond de Goël daar als de ergste der misdadigers. En Jehovah beval: „Zwaard, ontwaak tegen Hem, sla dien Herder." Van het begin Zijner menschwording af, was het zwaard, gedurende den ganschen tijd Zijns levens op aarde, naar Hem uitgestrekt. Doch bijzonderlijk aan het einde van Zijn omwandeling heeft het zwaard Hem geslagen. Het heeft den Goël doorstoken, toen Deze Zich in Gethsémané ter aarde boog, en de bloedige zweetdruppels op Zijn voorhoofd parelden; het heeft Hem neergeveld, toen Hij op Golgotha de hel der Godverlatenheid doorworstelde. Den drievoudigen dood is de Middelaar gestorven, toen het zwaard van Gods gerechtigheid Hem trof. Indien Christus Zelve gezondigd had, zou Hij voor Zijn eigen Persoon hebben moeten boeten, en dan had Hij geen Plaatsvervanger voor een doemwaardig volk kunnen zijn. Doch de Borg, die alle geboden der Wet in een dadelijke gehoorzaamheid stipt vervulde, heeft ook in een lijdelijke gehoorzaamheid tot het einde de straffen gedragen, welke de Wet aan den overtreder oplegt. En dit alles volbracht de Zaligmaker ten gunste van de keurlingen. Gewillig liet Hij Zich door het wraakzwaard slaan, opdat het Zijn Sion niet zou ombrengen.

Lezer, lezeres, zijt gij er wel eens bij bepaald, wat het voor Gods geliefden Schootzoon zal zijn geweest, als een Man van smarten onder het zwaard voort te gaan, en er tenslotte den dood door te vinden? Kwam het door de overreding des Geestes tot de erkentenis: „Dat had ik verdiend, zoo moest ik naar heilig recht geslagen worden" — en bracht het Evangeliewoord: „Om onze overtredingen is Hij verbrijzeld" troost en balsem aan uw verontrust gemoed?

Naar Gods bestel zou het zwaard den Herder slaan. Zacharia kreeg te vervolgen: En de schapen zullen verstrooid worden." Nadat de Heiland het H. Avondmaal had ingesteld, bereidde Hij er Zijn jongeren op voor, dat zij allen aan Hem geërgerd zouden worden; en toen heeft Hij hen aan Zach. 13:7 herinnerd (Matth. 26 : 31, Mare. 14 : 27). Ja, bij Zijn gevangenneming vluchtten de discipelen weg; Johannes en Petrus betraden later het hoogepriesterlijk paleis, maar de eerste heeft geen woord ter verdediging van den Meester laten hooren, en de laatste heeft Hem zelfs verloochend. Christus heeft de pers alleen getreden, toen het wraakzwaard tegen Hem was uitgetogen. O, de Sionieten, die hun schuldbrief kregen thuis gestuurd, kunnen den Middelaar nooit genoeg danken. Hij is hun de Arke des behouds; bij Hem, die onder de golven van Gods gramschap werd bedolven, zijn zij veilig geborgen. Hij is hun het Zoar der ontkoming; zij vinden zich in Lot terug — toen deze Zoar binnenging, rees de zon hem op, terwijl het hemelvuur Sodom en Gomorra verdelgde.

De geslagen Herder is voor Zijn kudde tot een oorzaak van eeuwige zaligheid ge-

worden. Daarop wijst het slot van onzen tekst. Jehovah betuigt: , , Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden." Het wraakzwaard, dat Gods Metgezel in plaatsbekleeding trof, zal niet nog eens tegen Christus' schapen worden gekeerd. De Heere vordert niet ten tweeden male genoegdoening van degenen, die bij Zijn Herder mogen schuilen; Hij legt het zwaard neder, en steekt als een verzoend Vader Zijn armen uit naar een ieder, voor wien Zijn Zoon verlossing teweeg heeft gebracht.

„Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden." Van nature zijn wij niet klein, maar groot. Wij hebben een hoogen dunk van onszelven; wij verbeelden ons zoo veel, en verlaten ons op onze kennis en kunde, op onze vroomheid en eigene gerechtigheid. Wie kerkelijk medelevend is, loopt gevaar zich nog meer te verheffen, en neer te zien op de kinderen der wereld. Laodicea is ons beeld; wij wanen ons rijk, en weten niet, dat wij arm, blind en naakt zijn. „Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden"; aan deze liefelijke belofte hebben wij niets, tenzij wij eerst klein gemaakt worden. Onder de voorlichting van het Woord en de bearbeiding van den Geest wordt onze pralende wijsheid tot dwaasheid, onze fiere kracht tot zwakheid, onze bewonderde deugd tot een wegwerpelijk kleed. Ons Ik komt met een strop om den hals in de laagte en in de leegte te legeren. Zij. die het leven heel best in eigen hand konden houden, veranderen in klagers en vragers.

Behalve klein-makende is ook kleinhoudende genade zoo noodig; ach, anders steekt de hoovaardij het hoofd weder op, en vergeten wij het versje van Lodenstein: „Zalig, zalig, niets te wezen in ons eigen oog voor God."

„Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden"; in allerlei bewoordingen herhaalt de Schrift deze waarheid; doch wijst dan meteen op de keerzijde, namelijk dat de Heere van verre met gramschap aanziet den ijdelen waan der trotsche zielen. Amos pleitte: „O God, gedenk toch aan Jacob, want... hij is klein." De Heere hief Zijn hand zegenend over de gemeente van FiladeMia op, want... zij had kleine kracht.

Die klein werden gemaakt voor het aangezicht des Heeren, zijn in de schatting der wereld vaak gering en verachtelijk; doch de Heere Heere versmaadt hen niet. Om den wille van den geslagen Herder wendt Hij Zijn hand tot hen, en dan mag de roemtaal van Asaf bij tijden worden herhaald: „Gij hebt mijn rechterhand gevat, Gij zult mij leiden door Uw raad, en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen." In heerlijkheid! Het wraakzwaard zal de goddeloozen verdoen, doch het zal Sion nimmermeer treffen, dewijl Immanuël de slagen voor Zijn kudde opving.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profetieën van Zacharia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's