Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn Herder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn Herder

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Psalm 23

Een vast kenmerk van wie de Heere vreest, is, dat zulk een zich enigszins als een arme heeft leren kennen. Rijk in geestelijke goederen worden wij nooit, tenzij dat wij een open oog krijgen voor onze geestelijke armoede. Om te ontvangen, moeten wij eerst verliezen. Om vervuld te worden, is ontlediging nodig.

Wie in oprechtheid naar God vraagt en zoekt, is een arme van geest, een treurende over zijn zonde, een hongerende en dorstende naar de gerechtigheid. Als gij gevoelig leven aan uw ziel moogt hebben, dan zult gij niet hoog denken en opgeven van uzelf, dan zult gij van harte instemmen met Paulus' ootmoedige belijdenis: , , Ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont."

Waarop zoudt gij u, ziende op uzelf, beroemen? Zijt gij niet arm in élk opzicht? Het kleed, dat u dekt en niet dekt, getuigt luide van uw armoede. Al trekt gij het beste aan, dat gij bezit, het is toch nog wegwerpelijk: „Al uw gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.' Wat kunt gij u somtijds schamen, als gij ziet op dat bezoedelde gewaad, dat zelfs uw naaktheid niet meer kan dekken.

Arm zijt ge in geestelijke kennis van God en Goddelijke zaken. Als gij in die armoede eens recht wordt ingeleid, dan staat gij als een weetniet, als een dwaas, beschaamd en verlegen, voor de Heere.

Arm zijt ge in kracht, om te doen wat God van u eist. Met al uw tobben, met al uw trachten, met al uw krachtsinspanning wordt het veeleer slechter dan beter.

Arm zijt ge aan gebed. Wat is uw bidden? Gij durft het vaak geen bidden te noemen. Het gaat alles zo werktuigelijk, zo uit gewoonte. Er is zo weinig vuur, zo weinig ernst en aandrang in. Het is zo zelfzuchtig. Ach, ook uw gebed is met zovele en velerlei zonden besmet!

Arm zijt ge... Maar waartoe zullen wij nog meer opsommen? Arm zijt gij in elk opzicht, arm in geloof, arm in hoop, arm in liefde, arm in lof en aanbidding.

Het is geen vleiende schildering, die wij moeten geven van het volk des Heeren, zoals het is in zichzelf. Het is een arm en ellendig volk.

Maar, al is dan die schildering niet vleiend, wie er ook aanmerking op moge maken, zeker niet, wie staat onder de invloed des Heiligen Geestes. Neen! gij althans zult niet zeggen: Dat is te erg, dat is te donker gekleurd. Gij zult het hoofd buigen en met smart belijden: „ach, Heere, het is nog erger. Ik ben zo doodarm in alles, wat goed is. En ik ben zo rijk in wat verkeerd is. Mijn schuld is onbetaalbaar."

En nu moet gij nog al armer worden. De Heere wil, dat gij uw leven steeds meer zult verliezen en uzelf al meer zult leren kennen als een bedelaar, als een arme, die smekingen spreekt.

Maar! voor zulk een arme in zichzelf is nu de rijke Christus met al Zijn schatten en gaven. Aan zulk een ontledigde zondaar geeft de enige en drieënige God Zich weg als het allerhoogst en eeuwig goed. En al gij er nu een oog voor krijgt, wat de Heere voor u wil wezen, dan is uw hart bij ogenblikken vol, en vloeit de mond over. Gij kunt dan niet zwijgen, want indien dezen zwegen, zo zouden de stenen spreken.

Komt, luisteren wij thans naar zulk een beweldadigde, die in de Heere eindigt met al Zijn weldaden. Na de verschillende délen van Psalm 23 overdacht te hebben, zullen wij nu het geheel overdenken. Dat is zo nuttig, omdat wij anders door de bomen het bos niet zien.

Het is al zo goed Psalm 23 samen eens te lézen, en dit lied, biddend om Gods Geest, op ons in te laten werken. Al menigeen is zo tot jaloersheid verwekt. Moge dit zo ook gaan met ons, lezers, als wij Psalm 23 met elkander lezen.

In de 23e Psalm lezen wij in Gods Woord:

1. Een Psalm Davids. De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.

2. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden. Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.

3. Hij verkwikt mijne ziel, Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns naams wil.

4. Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.

5. Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht tegenover mijn tegenpartijders, Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiend^.

6. Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen alle de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen.

Psalm 23, de Herderspsalm, volgt op Psalm 22, zoals gij weet een van onze bekendste lijdenspsalmen. Wij kunnen deze 22e Psalm, deze lijdenspsalm, wel hoeraen de Psalm van het Lam Gods. Dit Lam is het immers, dat Zichzelf ten offer heeft gebracht, om zondaren te kunnen maken tot schapen Zijner weide. Met het oog daarop mocht de Kerk in Jesaja 53 getuigen van haarzelf, èn van haar Herder: Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg, dóch de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht-zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open" (Jes. 53:6 en 7).

In Psalm 22 leidt de Geest der profetie David, de liefelijke in Psalmen, in in het lijden en sterven van de Messias, waardoor Hij de zaligheid heeft verdiend voor al de Zijnen. Om maar een enkel woord te noemen herinneren wij aan het ontroerende: Gij legt Mij in het stof des doods. Want honden hebben Mij omsingeld, een vergadering van boosdoeners heeft Mij omgeven; zij hebben Mijn handen en Mijn voeten doorgraven" (Psalm 22 : 16b en 17).

En nu volgt op het verdienen van de zaligheid, waarvan Psalm 22 spreekt, het zingen van het schenken, het toepassen van de zaligheid in Psalm 23. Daarin zingt een van de schapen van Hem, Die in de weg van het Lam, dat ter slachting geleid werd, ook werd de Herder van Zijn duurgekochte schapen. Hoe duur de schapen ook mogen zijn, nooit is een prijs betaald, ook maar van verre te vergelijken met de prijs, die de Goede Herder betaald heeft voor de schapen Zijner weide. Het is de prijs van het offer van het Lam, dat Zichzelf ter slachting liet leiden. Het is

de prijs van het dierbaar bloed van dit Lam Gods. Dat is de grondslag van het Herderslied, Psalm 23: De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille Wateren. Hij verkwikt mijn ziel.

„De Heere is mijn Herder." Dit heerlijke, Godverheerlijkende woord, spreekt ons van een onbegrijpelijk wonder. Het is dit wonder, dat er mensen zijn, zondige, van God afgevallen mensen, die de Heere mogen noemen: , , mijn Herder". Al denken wij bij dat „mijn Hérder" aan de enige en Drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, dus aan alle drie de personen van het Goddelijke Wezen, onze aandacht wordt hier toch allermeest gevestigd op de Heere Jezus Christus, Die tegelijkertijd is het Lam Gods, dat ter slachting werd geleid, èn de Goede Herder, Die Zijn leven stelde voor de schapen.

Aan Hem zijn deze schapen in de raad der verlossing reeds gegeven door de Vader, Die toen reeds, in de stilte van de eeuwigheid, heeft gesproken tot de Zoon: Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting" (Ps. 2:8). Die Goede Herder is het dan ook, Die mocht spreken telkens weer van degenen, die de Vader Hem gegeven heeft. Welk een gedachte,

o schapen Zijner weide, dat de grote Ontfermer reeds van eeuwigheid af gedachten des vredes over ü heeft gehad! Welk een wonder, dat de Zoon toen reeds op Zich genomen heeft om u te redden, om u als verloren schapen te kopen tot de dure prijs van Zijn dierbaar hartebloed. Welk een Goddelijke harmonie, dat de Heilige Geest reeds van voor de grondlegging der wereld af bereid was straks broedend en levenwekkend te zweven op de wateren van uw verlorenheid, waarin wij door de val in het Paradijs verzonken zijn!

„Dé Heere is mijn Herder." Dat woord leidt onze gedachten dus terug naar de eeuwigheid, waarin de eeuwige God bezig was in de raad des vredes. Maar niet alleen daarheen moeten uw gedachten worden teruggeleid. Gij moet ook in de geest terecht komen in Bethlehem en op Golgotha, in de hof van Jozef bij het ledige graf, en op de Olijfberg bij de hemelvaart van de Borg en Middelaar. De eeuwigheid mag in deze niet worden vergeten, maar al evenmin de volheid des tijds. Dat alles is éen raadsplan, éen verlossingswerk, éen Goddelijk mysterie, de grondslag van het: „De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken."

Maar, om iets te zien van de diepte van het: „De Heere is mijn Herder", is het voor de schapen Zijner weide ook nodig door Woord en Geest teruggeleid te worden in uw eigen leven. Gij zijt niet altijd een schaap van de Goede Herder geweest. Er is een eertijds, een droevig eertijds. Door de val van Adam en Eva, onze eerste voorouders in het Paradijs, waart ook gij verloren schapen. Als zodanig hebt gij u in de weg der ontdekking leren kennen. Verloren, wat is dat ontzettend! Verloren, niet maar iets, hoe kostbaar ook, verloren, neen! zélf verloren. Hoe zal zulk een verlorene ooit terecht komen? Vooral zulk een verloren schaap, dat zo dwaalziek is, en maar al verder dwaalt? — Dat kan alleen, omdat er door God is verwekt een enige Herder, de Góede Herder, Die het verlorene zoekt.

Welgelukzalig degene, die van zulk een Herder als de Heere Jezus is, mag getuigen in persoonlijke toeëigening des geloofs: „De Heere is mijn Herder." — Dat gebeurt, als Hij u zoekt, totdat Hij u vindt, als Hij u op Zijn schouders legt, verblijd zijnde, als Hij u draagt naar de schaapskooi, als Hij u door Zijn Geest leert Zijn stem te horen, te kennen, en Hem te volgen. O, dat „mijn Herder", wat ligt er ontzaglijk veel in opgesloten! — Daar zit het wonder in van de vrije genade. Daar zit in de toeëigening des geloofs. Daar ligt in besloten het vreugdevolle besef van bewaring en besch'è'rming, van verzorging en van leiding.

O, mocht gij, mijn lezer, er eens jaloers door worden gemaakt, als gij nog niet weet, wat het is een schaap, een lammerke te zijn van de Goede Herder! Wat zijt ge dan nog diep ongelukkig.

„Verloren" — in dat éne woord ligt al uw ellende. Maar dit „mijn Herder" spreekt van opzoekende liefde, van innerlijke ontferming. Och, dat het uw bede zij of worde: „Heere Jezus, ontferm U mijner!"

En Hij blijft in ontferming gedenken aan al Zijn schapen in al hun onderscheidene toestanden. Hij zal het afgedwaalde zoeken, en dat moet telkens weer gebeuren, want het dwalen zit die domme schapen in het bloed. Hij zal het gebrokene, ook het schaap met het gebroken pootje, dat het zo nodig heeft, verbinden. Hij zal het kranke sterken. Hij zal het hongerige weiden. O, als wij al die toestanden wilden behandelen, waar zou het einde zijn? Hier is een ruim veld voor uw eigen meditatie.

Maar, Hij zal ook richten tussen het vette kleine vee en tussen het magere kleine vee. „Omdat gij", zo zegt die enige Herder, al de zwakken met de zijde en met de schouder verdringt; en met uw hoornen stoot, totdat gij dezelve naar buiten toe verstrooid hebt, daarom zal Ik Mijn schapen verlossen" (Ez. 34:20.— 22). O, welk een liefde en welk een zorg! Moet gij, o schapen Zijner weide, u daarover niet telkens verwonderen?

Ge hoort het uit Psalm 23, hoe het koning David één groot wonder is, als hij zingt: „De Heere is mijn Herder, mff'Sal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijne ziel."

Van welk een overvloed spreken ons deze woorden. De Goede Herder is dan ook gekomen, zoals Hij Zelf getuigt, opdat Zijn schapen het leven en overvloed hebben.

Niets heeft ze ontbroken in het verleden.

Niets ontbreekt ze in het heden.

Niets zal ze ontbreken in de toekomst.

Dit is hun troost: Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en in het sterven, niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers, Jezus Christus, eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald, en mij uit alle geweld des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder de wil mijns hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen zal, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet (H. Cat. Z. 1).

Nederliggen in de grazige weiden van Gods Woord en van Christus' verdiensten.

Zachtkens gevoerd door de liefdevolle Herder aan de zeer stille wateren van de volheid en van de gaven van de Heilige Geest.

Wie zal deze volheid omvatten? Ja, van dit alles mag worden getuigd: „Hij verkwikt mijne ziel." Waar is een verkwikking met deze te vergelijken? Ontleed het, mijn lezer, niet al te veel, met het ontleedmes van uw verstand. Moge het zijn een eten en drinken van deze volheid!

Och, dat de schapen Zijner weide dan nog eens zingen mogen:

De God des heils wil mij ten Herder wezen; 'k Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vrezen. Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden, Aan d'oevers van zeer stille waat'ren leiden. Hij sterkt mijn ziel; richt om Zijn naam mijn treden In 't effen spoor van Zijn gerechtigheden.

S. v. D.

Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Mijn Herder

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's