Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn Herder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn Herder

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Psalm 23.

De overdenking van Psalm 23 in het „Gereformeerd Weekblad" is bijna geëindigd. Ik hoop, dat het luisteren naar „deze nachtegeaal onder de Psalmen' bij enkele, moge het door Gods genade bij vele, van onze lezers daarmede nog niet ten einde zal zijn. Wat zou het een wonderlijke zegen zijn, als Psalm 23, die kostelijke Herderspsalm, al meer uw lévenspsalm mocht zijn en worden! Hoe begeerlijk en hoe rijk dat zou zijn, daar moge u iets van blijken, door de toepassende werking van de Heilige Geest, nu wij voor de laatste maal met elkander lezen Psalm 23. Ik moge wederom de voorlezer zijn in onze gemeenschap, die is samengebonden door de band des Woords, en de band van dezelfde belijdenis, maar bovenal, ziende op de kern van onze gemeenschap, samengebonden door de band van het oprechte geloof, dat is een van de zoete vruchten van de Heilige Geest.

Lezen en luisteren wij dan nog eenmaal met de bede:

Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwe Geest! Mocht Die mij op mijn paan ten Leidsman strekken!

1. Een Psalm Davids. De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.

2. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.

3. Hij verkwikt mijn ziel. Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns naams wil.

4. Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf die vertroosten mij.

5. Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende.

6. Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen alle de dagen mijns levens, en ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen.

Mijn lezer, kunt gij er geen zin in krijgen, dat deze Herderspsalm, ook uw levenspsalm mocht zijn, en meer en meer mocht worden? Er is toch wel alle reden om met jaloersheid op koning David te zien, en naar zijn psalmgezang te luisteren. Na wat breedvoeriger stilgestaan te hebben bij de verschillende delen van de Herderspsalm, die ons maandenlang stof tot mediteren gaf, zijn wij nu immers bezig met een kortere samenvatting van het gehéél, opdat het met des te meer kracht op ons aan moge komen onder Gods zegen. En die korte samenvatting vindt haar kernpunt in het: „Mijn Herder", dat wij nu voor de derde maal boven onze meditatie plaatsten.

Welgelukzalig degene, die met jaloersheid mag zien op de schapen van zulk 2en Herder en vurig begeert: „O, moge het ook bij mij komen tot die geloofstaal, tot het mijnen, tot het: „Mijn Herder!" En in verband daarmee tot het gelovige vertrouwen: „Zijn schaap".

„Mijn Herder!" zo was het op 1 November, Die Zijn schapen herderlijk weidt, ze neder doet liggen in grazige weiden, ze zachtkens voert aan zeer stille wateren, en ze aldus wonderlijk verkwikt, zodat hun ziel wederkeert tot God, van Wie zij was afgedwaald en telkens weer afdwaalt.

„Mijn Herder" — zo was het wederom op 8 November, Die Zijn schapen herderlijk leidt, ze leidt uit de kromme in de rechte sporen, het spoor der gerechtigheid om Zijns naams wil, en die ze alzo leidt, dat zij in ootmoedig geloofsvertrouwen mogen getuigen: „Al ging ik ook in een dal van de schaduwe des doods, ik zal geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf die vertroosten .. »* mij.

„Mijn Herder!" — zo is het nu op 15 November voor de derde maal, die zo uitkomt als de Goede Herder in Zijn herderlijk zorgen voor al Zijn schapen, hoe dwaalziek en dom ze ook zijn, zelfs voor al Zijn lammeren, die nog zo zwak en wankel zijn in hun gang, of die, als zij wat sterker worden, wel eens zo dartel kunnen rondspringen.

„Mijn Herder!" — O, wat is dat herderlijk zorgen van deze Herder toch teer! Luister maar naar een van Zijn dwaze en dwaalzieke schapen, koning David, die in de twee laatste verzen van zijn Herderspsalm het „Mijn Herder" van vers één zo schoon bezong met deze woorden:

Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht tegenover mijn wederpartijders.

Gij maakt mijn hoofd vet met olie. Mijn beker is overvloeiende.

Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen alle de dagen mijns levens.

En ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen.

O, dat „Mijn Herder" met dat herderlijk zorgen, wat ligt er toch veel in! Een rijkdom van gedachten, een schat van vertroostingen! En dat voor zulke in zichzelf verloren schapen, die telkens weer omdolen op de honger-en gif-weiden van zonde en wereld, van eigen deugd en vroomheid. Voor zulke schapen, die, als zij weer bij hun dwaasheid bepaald worden, moeten klagen en zichzelf veroordelen:

Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren. Ai, zoek uw knecht, schoon hij Uw wetten schond. Want hij volhardt naar Uw geboön te horen.

„Mijn Herder!" — Die ik zo bezig zie in Uw herderlijk zorgen: Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn wederpartijders." Ja, dat doet de Goede Herder, Hij kiest de weide voor Zijn kudde. Daar ziet Hij nauwlettend op toe, opdat er geen schadelijke kruiden in voorkomen, die Zijn schapen, en vooral de lammeren, zo veel kwaad zouden doen. Die uitgezochte, vette weide is als een toegerichte tafel voor Zijn kudde. Het is de genadetafel van Zijn Woord en van Zijn sacramenten, van Zijn verdiensten en van Zijn schatten en gaven, van Zijn volbracht werk en van Zijn persoon. Hij is voor Zijn schapen het een en het al. Hij is niet alleen hun Herder, maar ook hun weide, hun toegerichte tafel, waar Hij de zielen der Zijnen spijst en laaft ten eeuwigen leven. Hij richt die tafel toe als een genadetafel, waar de vette Evangeliemaaltijd gereed staat voor hun aange-

zicht. Die toegerichte tafel staat voor hun aangezicht als een liefelijke en dringende nodiging: O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen" (Jes. 55 : 1 en 2). Wat is dat groot zulk een tafel, zulk een nodiging voor uw aangezicht te zien toegericht! Het is geen wonder, dat gij, ziende op die toegerichte tafel voor uw aangezicht, en ziende op uzelf, wel eens met Mefiboseth, die geduriglijk brood mocht eten aan 's konings tafel, moet vragen aan de meerdere David, Davids Zoon, en Davids Heere: Wat is uw knecht, dat Gij omgezien hebt naar een dode hond als ik ben? " (2 Sam. 9:8).

De Goede Herder richt de tafel toe voor het aangezicht van Zijn schapen, maar ook tegenover hun tegenpartijders. Hij laat duidelijk zien, dat Hij staat aan de zijde van Zijn kudde. Hij wil Zijn schapen weiden, en leiden, en verzorgen. Hij laat het ook hun tegenpartijders, de wereld en de hel zien, dat Hij het leven van Zijn schapen in stand houdt, dat Hij ze beschermt en bewaart tegen wolven en leeuwen en beren, dat zij dus tevergeefs de dood van Zijn schapen bejagen. Hij is gekomen, opdat zij het leven en overvloed zouden hebben. „Mijn Herder", mijn Beschermer, mijn Verzorger, mijn Schild ende betrouwen!

„Mijn Herder!" — dat zegt ook: „Gij maakt mijn hoofd vet met olie." Ja, dat heeft het vermoeide, afgematte schaap, en ook het door doornen en distelen gewonde, nodig. De olie is in het Oosten van zo groot belang en van zo velerlei nut. Voor het vermoeide, het gewonde schaap is het zo'n weldaad, als het hoofd wordt vet gemaakt met olie. Dat is verkwikking. Dat is genezing. En die olie, gij weet het, is het beeld van de Heilige Geest. Met die olie des Geestes wordt het hoofd van de gekenden van Christus Jezus vet gemaakt.

Denk maar eens aan Vr. en Antw. 32 uit Zondag 12 van onze Heidelberger: „Maar waarom wordt gij een Christen genaamd? Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus, en alzo Zijner zalving deelachtig ben." Zijner zalving deelachtig, gezalfd met de olie des Heiligen Geestes. Gezalfd tot profeet, „opdat ik Zijn naam bekenne". Gezalfd tot priester, „opdat ik mijzelf tot een levend dankoffer Hem offere." Gezalfd tot koning, „opdat ik met een vrij en goed geweten in dit leven tegen de zonde, en de duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere." „Mijn Herder!" — Hij is het, van Wie gij belijden moet: „Gij maakt mijn hoofd vet met olie."

Zijner zalving deelachtig, want Hij is van God de Vader gezalfd met de Heilige Geest tot onze hoogste Profeet en Leraar, tot onze enige Hogepriester, en tot onze eeuwige Koning. In Hem is dus de herstelling van het drievoudig ambt. van profeet, priester en koning, dat verloren is in het Paradijs door de val van onze eerste voorouders, Adam en Eva.

„Mijn Herder!" — Dat wil ook zeggen: „Mijn beker is overvloeiende." — Uit een houten nap drenkt de Oosterse herder zijn vermoeide en dorstige schapen aan de avond van de dag. En dat is een weldaad in het warme Oosterse land. „Mijn beker is overvloeiende." — Ja, de beker van verkwikkingen en vertroostingen van de gekochten met het bloed van de Goede Herder houdt veel in. Er is bij Hem een overvloeiende beker. Het deel huns bekers zijn de gaven, de vertroostingen van de Heilige Geest. Het deel huns bekers is de Herder Zelf, is ten slotte de enige en drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Zingen wij niet uit Psalm 16:

Getrouwe Heer', Gij wilt mijn goed, mijn God, Mijn erfenis, en 't deel mijns bekers wezen?

En dat: „mijn beker is overvloeiende" — dat is de rijke en rijpe vrucht hiervan, dat de beker van de Zijn leven voor Zijn schapen stellende Herder, zo ledig was door de toorn Gods, die tegen Hem brandde, dat Hij aan het kruis moest uitklagen: „Mij dorst." Ja, meer nog: de beker van verkwikkingen voor Hem ten nutte van Zijn schapen ledig, maar de beker van Gods toorn en vloek zo vol, dat Hij in Gethsémané kermde: „Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt."

En dat alles lijdt de plaatsbekledende Borg voor de Zijnen, om hun vloek, om hun straf te dragen, opdat zij vrijgesproken zouden worden van schuld en van straf en een recht zouden ontvangen op het eeuwige leven, opdat zij zouden drinken uit een beker, waarvan zij roemen: „Mijn beker is overvloeiende".

„Mijn Herder", en dat niet maar voor een tijd. Hier is een Herder, Die Zijn leven voor Zijn schapen gesteld heeft, Die gestorven is, die dood is geweest, maar Die nu getuigt: En zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods" (Openb. 1 : 18). Vandaar dan ook dat in het „Mijn Herder" ook ligt: Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen alle de dagen mijns levens, en ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen." Eeuwig onder de bewaring en de verzorging van de eeuwig Levende, Die er voor zorgt, dat het goede en de weldadigheid Zijn schapen zullen volgen alle de dagen huns levens en dat zij in lengte van dagen, tot in der eeuwigheid, zullen blijven in de hemelse Schaapskooi, in het huis des Heeren, in het huis des Vaders met zijn vele woningen. Dat is alles, dat is alléén te danken aan het: Mijn Herder" en dus ook: Zijn schaap". Die twee zijn nooit te scheiden. Die Herder zegt immers tot Zijn schapen: Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één" (Joh. 10 : 28—30).

Zijt gij reeds een schaap van de Goede Herder? al is het maar een lammerke?

Zo niet, dan behoort gij nog tot de bokken, die eens gesteld zullen worden aan de linkerhand, en tot wie het zal zijn: „Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is."

Maar tot de schapen aan de rechterhand zal het klinken, o, dat gij luisteren moogt: „Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld."

Maar hier is toch reeds een beginsel van die eeuwige vreugde. Hier mag wel eens gezongen worden met tong en mond en uit 's harten diepste grond: „Mijn Herder!":

Gij zalft mijn hoofd; Gij doet mijn blijdschap groeien, n van Uw heil mijn beker overvloeien. et zalig goed, mij door Uw gunst gegeven, erlaat mij niet, maar volgt mij al mijn leven; odat ik in het heilig huis des Heeren en lange reeks van dagen blijf verkeren.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Mijn Herder

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's