Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rechtvaardigmakende daad

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rechtvaardigmakende daad

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Wc zijn bezig met de vraag wat een zondaar ondervindt als hij zijn rechtvaardigend vonnis verneemt, naar aanleiding van een vraag die in dit verband gesteld wordt. We hebben al gezien hoe een zondaar aan het eind moet komen met alles wat van hemzelf is.

Als nu een zondaar veel of weinig van Gods liefde heeft genoten en veel gedaan heeft om zichzelf met God te verzoenen, doch in dit alles geen rust kan vinden, komt er een dag, dat God hem te machtig wordt. Hij ziet rondom niets dan een rechterstoel cn een strafeisend God. Hij voelt zich beladen met een zware last van zonde en ongerechtigheid. De woorden van de psalmist drukken uit, hoe het is: „mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd, als een zware last zijn ze mij te zwaar geworden. En o, hoe schaamt hij zich. Hij walgt in 't verborgene van zichzelf. En dan is het de Wet van God, die hem beschuldigt, die hem nawijst als een opzettelijke misdadiger.-Hij heeft het geweten, hij heeft het uit de Wet geweten, wat God van hem eiste. Doch hij heeft telkens weer het kwade gedaan. Hij heeft gezondigd tegen alle overtuigingen en dreigementen in. Dat doorpriemthem.Daarkomtbij.dat zijn eigen geweten wel honderd dingen in zijn gedachten brengt, waarin hij dwaas heeft gezondigd. Het is niet zijn naaste, die hem veroordeelt. Neen, z'n eigen innerlijk, z'n eigen hart roept een wee over hem uit. Zijn geweten wordt een knagende worm in hem. Spotlachend staat de duivel op de achtergrond. Het is alsof satan zegt: nog even en dan ben je voor goed bij mij. Je hebt mij altijd zo vrijwillig gediend.

Wat doet deze zondaar met de beschuldiging van de Wet en met de spot van satan, en met de herinneringen, die zijn eigen geweten hem voorhoudt? Hij stemt alles toe. Vroeger zou hij misschien de vuist hebben opgestoken en gevraagd, waarom God zo'n moeilijke wet had gegeven of hem met zo'n natuur doen geboren worden? Nu keurt hij de wet goed en zijn vonnis goed: , , Heere, gij zijt rechtvaardig, al woudt Ge mij eeuwig verdoemen, want ik ben uw mond wederspannig geweest." Hij wil wel liever behouden worden dan verloren gaan, doch dat laat hij aan God over. Schuld belijden, dat doet hij voor God. Hij noemt ze op in zijn gebed. Heere, dit heb ik nu weer gedaan en dit toen en dat was zo verschrikkelijk en hierom veracht ik mijzelf. En als dan de Heere doortrekt, laat de grootheid van zijn kwaad hem dag noch nacht rust. Wat heeft deze mens het er benauwd mee. Hij is van een koning een bedelaar geworden. Hij is zo klein gemaakt, hij is tot niets gemaakt. En hoewel erkennende, dat hij nergens recht op heeft, dan op de hel, roept hij om genade. Hij smeekt of het nog zou kunnen, dat God een middel wist om de verdiende straf te ontgaan en wederom tot genade te komen. Èn wat gebeurt er nu? De Heere Jezus komt. De ogen des harten worden verlicht om Christus anders te zien dan te voren. In deze nood maakt de Heiland Zich bekend als een volkomen Zaligmaker. O, wat een begeerte komt er nu in het hart van deze verloren mens, om deze Borg tot zijn Borg te hebben. Daar hebben onderhandelingen plaats in de ziel. O, Heere Jezus, zou u mij willen zaligmaken? Ik ben een groot beest bij u. Ik heb een allerverschrikkelijkst zware schuld. De Heiland komt nu dichterbij en maakt Zijn bereidwilligheid nog veel duidelijker bekend. In die weg van onderhandelen komt het tot een overgave des harten. Deze zondaar grijpt Jezus aan op Zijn eigen woord. Christus grijpt de zondaar aan en de zondaar Christus. Zo worden deze twee één. De zondaar geeft zijn schuld en ongerechtigheid, hij krijgt de gerechtigheid van de Borg en Zaligmaker. •Wat een verlichting geeft dat. Het is alsof er een zware last van de schouders genomen wordt. Eva van der Groe schrijft: „Zodra ik met de Heere Jezus verenigd was, genoot en ondervond ik aanstonds vrede met de drie-enige God, in en door Hem; en een overzalige rust voor mijn zo jammerlijk vermoeide ziel, zodat ik van al mijn zonden, benevens die nare angsten voor dood, hel en eeuwigheid en verdoemenis, ook voor de toorn van een heilig en rechtvaardig God, waaronder ik kort te voren nog dacht te zullen bezwijken en omkomen, mij als in een ogenblik gered en verlost zag."

Zo voelde zij het. Maar wanneer is nu de mens gerechtvaardigd? Als God zijn vonnis over deze mens, die met Christus verenigd is, uitgesproken heeft. Dat vonnis is gegrond op de volmaakte genoegdoening van Christus. Theodorus van der Groe schrijft: „Wat nu aanbelangt de tijd, wanneer de genadige rechtvaardigmaking Gods over de uitverkoren en gelovige zondaar geschiedt, het is zeker dat dezelve niet eerder kan geschieden, voordat de uitverkoren zondaar dadelijk Christus en Zijn gerechtigheid in het geloof aanneemt en met Hem verenigd wordt."

Dus zo ligt het, volgens onze oud-vaders. De rechtvaardigmaking, d.i. het vrijspreken van schuld en straf en het toekennen der zaligheid is een daad Gods niet alleen in de eeuwigheid, maar ook in het heden der genade. God heeft op een bepaald tijdstip, van ons uit gezien, de wereld geschapen, op een bepaald tijdstip de vloek over Adam uitgesproken en nu rechtvaardigt de Heere de uitverkorene ook op een bepaald tijdstip. Dit tijdstip is het ogenblik waarop de zondaar Christus aanneemt. „Zodra dan de uitverkoren zondaar Christus aanneemt, en in Hem gelooft, aanstonds op het eerste beginsel, en op de uitgaande daad, zelfs van het allerkleinste en zwakste oprechte geloof, wordt het genadevonnis der rechtvaardiging over hem uitgesproken." Maar dat weet de zondaar uit zichzelf niet. Het rechtvaardigende vonnis wordt in de hemel uitgesproken en daarna aan de zondaar bekend gemaakt. Nu gaat het even om dat „daarna" van de bekendmaking. Comrie schrijft, dat dit vonnis vroeger of later aan de gerechtvaardigde inwendig wordt bekend gemaakt. Theodorus van der Groe echter stelt, dat de vruchten van de rechtvaardigmaking aanstonds blijken. God neemt aanstonds de ganse zondeschuld weg. Deze schrijver beroept zich op Romeinen 5:1: Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God". Hier is geen sprake van gerechtvaardigd zijn vóór het geloof, maar door het geloof. Dus eerst moest er het geloof zijn en daarna kon de rechtvaardiging volgen en daarna de vrede. Dit geloof is geloof in Jezus Christus als de verzoening onzer zonden, Rom. 3 : 24—25. In Rom. 3 : 28 lezen we: Wij besluiten dan dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, , zonder de werken der wet." Dit laatste heeft de klemtoon. Deze tekst betekent, dat God de rechtvaardiging om de kruisdood van Christus alleen diegene doet genieten en toekomen, die door het geloof met Christus als zijn Borg verbonden is. Waar dit geloof is, daar is de rechtvaardigmaking als zijn onafscheidelijke vrucht. In de grondtekst staat voor „gerechtvaardigd zijnde" een werkwoordsvorm, die zegt: eze rechtvaardiging is een feit, dat achter ons ligt en dat éénmaal geschied is en dan staat er voor „vrede hebben", tenminste in de lezing, die wij volgen, een werkwoordsvorm, die aangeeft: u hebben wij bij voortduur vrede.

Als dus van der Groe er voor pleit, dat God aanstonds, nadat de zondaar Christus heeft 'aangenomen, de vrede Gods hem verkondigt, dan heeft hij zeker steun aan Rom. 5:1. Ook verschillende schrijvers vertellen er van, dat God zich in Christus aan hen ontdekte als een oneindig barmhartig en verzoend Vader. Maar wij zouden er verkeerd aan doen als we geen open oog hielden voor de mogelijkheid, die Comrie stelt, dat de zondaar, gerechtvaardigd zijnde op het zwakste geloof niet aanstonds de bekendmaking van dit genadige vonnis ontvangt.

Wij zijn geen methodisten, d.w.z. geen predikers, die stellen, dat God de Heere altijd één en dezelfde weg volgt met ieder. Comrie spreekt van een bekendmaking door een middellijke en een onmiddellijke werking des H. Geestes. Middellijk, daar verstaat hij onder dat de mens de Christus heeft aangenomen en dat de Geest hem de kenmerken doet ziet, van degenen die gerechtvaardigd zijn en hem ook doet opmerken dat hij die kenmerken bezit. Onmiddellijk is dan, dat de ziel zo'n indruk krijgt van Gods vergevende liefde, dat zij — zonder bepaalde kenmerken te zien — opspringt van vreugde over Gods barmhartigheid. Daar kan een tekst in de ziel

vallen, met zoveel licht, dat heel het binnenste verlicht is. Ook kan een inwendige vrede en stilte der ziel zo vervullen, dat deze gerechtvaardigde mens de verzoening met God als een grote vreugde beleeft. Daar zijn vele wegen langs welke God de gerechtvaardigde kan verzekeren van Zijn genadig vonnis. Ik keer even terug tot de eerste getuige, die Gods deugden liefkreeg, boven zijn eigen zaligheid. Hoe ging dit verder? Daar bleef een liefde in zijn hart tot God. „Geen mens die het niet geleerd heeft van de hemel, weet wat het is, God lief te hebben in het gericht van het eeuwig oordeel des doods. Maar, o, in het onverwachte als een licht nooit om uit te spreken, openbaarde de Heere zichzelf aan mijn ziel in de tussenkomende Borg, met zulk een alles verlichtende kennis is mijn hart, die mij als een wolk overschaduwde. De Heere nam al mijn erf-en dadelijke zonden van mijn ziel weg alsof ik nog nooit één zonde gedaan had. Hij zag mij aan in het eeuwige Lam in genade en gunst." Het is duidelijk, zou ik zeggen, dat hier de bekendmaking van het genadevonnis plaats greep. Het rechtvaardigende vonnis moet er al geweest zijn en hier zou Comrie gelijk krijgen, dat de bekendmaking van 't vonnis vroeger of later volgt. En dan moeten we ook niet vergeten, dat deze bekendmaking meer dan één keer kan plaats hebben. De Heere kan geven op Zijn tijd, dat de begenadigde zondaar, over wie in de hemel het vonnis geveld is, op zijn aannemen van Christus, later nog eens met bijzondere vreugde dit vonnis mag horen en verstaan. Daar is ook een bekendmaking van het vonnis in de Schrift en zo dikwijls nu de gerechtvaardigde de beloften Gods, die gedaan zijn aan de gelovigen, dus aan hen die Christus met een waar geloof zijn ingelijfd, hartelijk en bevindelijk mag aannemen, zijn zij eeen bron van hernieuwde vreugde en vrede. Om des tijds wille en om de ruimte moet ik nu eindigen. Misschien heb ik over de gestelde vraag toch enig licht mogen werpen. Christus was hem al geschonken voor de rechtvaardigmaking, zei de ene partij. Hij heeft gelijk, want Christus wordt eerst aangenomen, dan de rechtvaardigmaking bij God en dan de bekendmaking daarvan. Doch de ander kan ook gelijk hebben, want zij spreken — als ik het goed zie — niet over de bekendmaking van het vonnis, doch over hetgeen bij God geschiedt. Daar treedt Christus tussen beide en diezelfde volgorde kan ook door God gehouden worden bij de bekendmaking van het vonnis in de ziel. Het is echter wel nuttig, meen ik, als we het onderscheid tussen de rechtvaardigende daad Gods en de bekendmaking van dit vonnis goed onderscheiden. Ben ik voor iemand nuttig geweest, ik zal er blij mee zen, heb ik het verkeerd gedaan dan wil ik dit graag horen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 januari 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De rechtvaardigmakende daad

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 januari 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's