Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELIA

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

OP DEN KARMEL

V.

En Elia zeide tot hen: Grijpt de profeten van Baal, dat niemand van hen ontkome. En zij grepen ze; en Elia voerde hen af naar de beek Kison, en slachtte hen aldaar. Daarna zeide Elia tot Achab: Trek op, eet en drfnk; want er is een geruisch van een overvloedigen regen. Alzoo toog Achab op, om te eten en te drinken; maar Elia ging op naar de hoogte van Karmel.

I Koningen 18 : 40—42a.

Jehovah had Zijn opperhoogheid getoond, door het hemelsche vuur op Elia's altaar te doen nederdalen. De spanning, waarin het volk van den morgen af had verkeerd, was gebroken, en ontlastte zich in een herhaald „De Heere is God, de Heere is God!"

„En Elia zeide tot hen: rijpt de profeten van Baal, dat niemand van hen ontkome. En zij grepen ze; en Elia voerde hen af naar de beek Kison, en slachtte hen aldaar." Daar zijn er, die het Oude Testament niet zoo hoog aanslaan (eigenlijk kan ik mij wel wat krasser uitdrukken). Tot staving van hun meening beroepen zij zich op allerlei verhalen en uitspraken — en daaronder behoort ook I Kon. 18 : 40. Blijkens het 36e vers had Elia bij het altaar onder meer gevraagd: Het worde heden bekend, dat ik Uw knecht ben, en dat ik alle deze dingen naar Uw woord gedaan heb." Men wil — zoo het wonder van het neerschietende vuur tenminste niet wordt geloochend — erkennen, dat de profeet tot nog toe in opdracht van zijn Zender handelde, doch oordeelt, dat hij in het vervolg, ten opzichte van de Baaispriesters, niet overeenkomstig 's Heeren gebod optrad. Of wel men smaalt, dat Jehovah een wreede God is, gansch anders dan de Vader van het Nieuwe Testament. Wat zullen wij-hierop antwoorden? Heeft Elia inderdaad op eigen gezag het strafgericht aan de Baaispriesters voltrokken; was hij niet in 's Heeren weg? Het is dan wel bevreemdend, dat wij niets lezen van het misnoegen Gods. Toen Mozes eigenmachtig op de rots sloeg, en ten aanschouwe van Israël Jehovah's gebod overtrad, is hij getuchtigd: ij zou Kanaan niet betreden. Maar dan is het niet waarschijnlijk, dat Elia zonder kastijding bleef, indien hij werkelijk — en nog wel in het openbaar — ongehoorzaam ware geweest.

Wij moeten dus aannemen, dat de handelwijze van den Thisbiet overeenkomstig 's Heeren opdracht was. Maar staat het dan toch zoo, dat Jehovah voor een wreedaard is te houden? Laat ons de kantteekening van den Statenbijbel bij onzen tekst eens lezen: „Dit dooden is ook begrepen geweest in het bevel Gods, van hetwelk Elia gewag maakt (36e vers); want hij heeft hierin niets gedaan door eigen beweging, maar door de aanspraak Gods en het beleid Zijns Geestes; zulks dat dit werk gansch particulier is, en niet door navolging moet misbruikt worden."

De Statenvertalers bewijzen hier — gelijk zoo menigmaal — dat zij begiftigd waren met een diep inzicht in de Schrift. Eenerzijds belijden zij, dat Elia krachtens het goddelijke voorschrift handelde; doch anderzijds waarschuwen zij tegen een misbruiken van de geschiedenis, door er een algemeenen stelregel uit af te leiden. Het werk van den profeet was immers „gansch particulier", zeer persoonlijk. Blijkens het

slot van Luc. 9 wilden Johannes en Jacobus, met een beroep op Elia, vuur van den hemel afbidden over de ongastvrije Samaritanen. De Zaligmaker heeft Zijn jongeren terechtgewezen. Er sprak een verkeerde geest uit hen; zij zagen voorbij, dat Elia's optreden „gansch particulier" was, en daarom niet voetstoots is na te volgen. Gij weet, dat de Roomsche kerk voor en na de kinderen der Hervorming heeft vervolgd ten doode toe. Zij dwaalde, door , , de ketters" op één lijn te stellen met de Baaispriesters, en bovendien verloor zij uit het oog, dat Elia's daad „gansch particulier" was. De profeet richtte zich naar Gods aanwijzing. Maar — nog eens — was Jehovah dan niet wreed? Weest voorzichtig! Weest voorzichtig om een dubbele reden! Ten eerste had de Heere in Zijn heilige wet verordend, de afgodendienaars met den dood te straffen (Deut. 17:2 e.v.). Feitelijk hadden derhalve duizenden Israëlieten, die Baal vereerden, moeten zijn omgebracht. Jehovah was niet wreed, doch lankmoedig; Hij gedacht aan Zijn verbond, en schonk gratie aan een volk, dat beleed: , De Heere is God." De Baaispriesters beleden echter niet evenzoo; zij weigerden, Jehovah eere te geven — zij waren de aanstichters van het onheil in het midden van Jehovah's erfdeel, en bleven een dreigend gevaar. Daarom werden zij uitgeroeid — gelijk later ook Achab en Izebel, die hen in dienst hadden genomen. En ten tweede: lia was een voorlooper van den Christus Gods. Van dezen meerderen Elia nu staat geschreven, dat Hij aan het einde der tijden alle vijanden zal verdelgen met de scherpte des zwaards. Aan de beek Kison kreeg de Thisbiet een flauwe voorafschaduwing te geven, van hetgeen eenmaal zal plaats grijpen. Bedenkt dus, wat gij doet, zoo gij Jehovah bij den Karmel van wreedheid verdenkt. Gij moet dan ook het rechtvaardige eindgericht als het werk van een wreedaard bestempelen. En durft gij dat aan? Ik heb den indruk, dat bij menigeen de zaak deze is: e consciëntie getuigt, dat de verwerping van voor 's Heeren aangezicht is verdiend. Maar onder duivelsche aansporing poogt men zijn geweten te paaien, en de schuld van zich af te schuiven: od is de oorzaak, dat velen in het verderf storten; Hij is wreed, en betoont geen barmhartigheid. Men verzuimt te bedenken, dat de Heere op allerlei wijzen gewaarschuwd en genoodigd heeft, en dat men Zijn aankloppingen en toenaderingen hardnekkig heeft verwaarloosd. De Baaispriesters hadden het oordeel der droogte en de openbaring op den Karmel medegemaakt — nochtans volhardden zij in hun afkeerigheid. Indien gij hun voststappen drukt, zult gij desgelijks vergaan. Gij moogt den Heere dan echter niet aanklagen, doch moet erkennen: , Ik ontvang waardig, hetgeen ik verdiend heb."

„Daarna zeide Elia tot Achab: Trek op, eet en drink, want er is een geruisch van een overvloedigen regen. Alzoo toog Achab op, om te eten en te drinken. Maar Elia ging op naar de hoogte van Karmel."

De zon neigde ter kimme. Het volk, dat met de gevangen genomen Baaispriesters van den Karmel was afgedaald naar de Kison, verspreidde zich voor nachtlogies over de naburige dorpen. Doch Achab draalde besluiteloos, als verwachtte hij een wenk van Elia. Wij hebben er elkaar al eerder op gewezen, dat de koning op staatkundig gebied een krachtige persoonlijkheid, maar in godsdienstig opzicht een slappe halfslachtige figuur was. Hij volgde Izebel op het pad der afgoderij, en verzette zich niet tegen haar aandrijven. Maar toch gaf hij aan zijn kinderen namen, waarin het woord Jehovah voorkwam; ook handhaafde hij den godvruchtigen Obadja als hofmeester in het paleis. Hij riep het volk op den Karmel bijeen, toen Elia het hem gebood; en kennelijk helde hij, na het neerdalen van het vuur, nog meer tot den God der vaderen over — anders had hij wel verhinderd, dat de Baaispriesters werden gedood. Er had zich een — zij het tijdelijke en oppervlakkige — verandering in hem voltrokken; zoo bleef hij in Elia's buurt, wachtende op diens verdere beschikkingen. Evenals tevoren, erkende Achab stilzwijgend Elia als zijn meerdere; en thans in verdubbelde mate, daar de God van Elia grandioos had gezegevierd over den machteloozen

Baal. Wat zal de profeet zeggen? Merkt er op, dat hij, evenmin als zijn Zender, een bloeddorstige wreedaard was. Achab had Elia gekrenkt, toen hij hem uitschold voor „beroerder Israëls"; er was nu een schoone gelegenheid, om den koning met gelijke munt te betalen, of den spot te drijven met de nederlaag, welke de hooghartige monarch door Baal geleden had. De profeet gevoelde echter enkel deernis met zijn zoo diep vernederden vorst. Den ganschen dag had Achab in spanning doorgebracht; de maaltijd schoot er zelfs bij in. En nog warrelden allerlei gedachten in hem dooreen, zoodat de maag zich niet kon doen gelden. Ik stel mij voor, dat Elia zijn hand vaderlijk op 's konings schouder heeft gelegd, zeggende: „Ga nu eerst eens wat eten en drinken; dat zal u goed doen." Eli geruststellend voegde hij er aan toe: „Ik hoor al het geruisch van een overvloedigen regen." Daarin lag opgesloten, dat de Heere het gericht der droogte had weggenomen, dewijl Zijn gramschap was afgekeerd. Gods toornegloed had den var op het altaar in plaatsbekleeding verteerd; het volk had Jehovah, met voorbijgang van Baal, beleden; en zoo ging de gesloten hemel weer open, om 's Heeren weldadigheid uit te laten. Elia leerde de wet van het Koninkrijk betrachten: „Weest barmhartig, gelijk uw hemelsche Vader barmhartig is", en was zorgzaam voor zijn vorst, hoewel deze zich vijandig had betoond.

Zonder tegenspreken volgde Achab den raad van den profeet op. De koninklijke tent stond vermoedelijk op een der toppen van het Karmelgebergte; alzoo toog Achab daarheen op, uit het dal van de Kison, om te eten en te drinken. Verruimd haalde hij adem; een overvloedige regen was in aantocht, want Elia hoorde hem reeds ruischen. Wat dunkt u, zal Achab niet beschaamd in zijn tent hebben neergezeten, omdat hij zóó goedertieren behandeld was? En heeft iemand nog den euvelen moed, te spreken van een wreeden profeet en een wreeden God? Op den Karmel valt de schaduw van den meerderen Elia, die gezegd-heeft: „Zegent ze, die u vervloeken, en doet wél dengenen, die u haten."

Voor Elia was de tijd om, evenals de koning, aan te schikken nog niet gekomen. Er wachtte hem nog een zware arbeid. Was hij dan niet uitgeput na den zeer bewogen dag? Och, hij kende, wat Achab miste: de ondersteunende genade des Heeren. Hij hongerde en dorstte naar de algeheele opheffing van het oordeel over land en volk — naar den wederkeer van den regen, dien hij drie en een half jaar tevoren had moeten wegbidden. Zoo scheidde hij zich van de menschen af, en alleen vergezeld van zijn jongen (zijn knecht) klom hij naar een der hooger gelegen punten van den Karmel, vanwaar men een uitzicht had op de Middelland--sche zee. En daar ging de man Gods in het gebed. Weder denken wij aan den meerderen Elia, van Wien bericht wordt, dat Hij de eenzaamheid opzocht om te bidden. Gelukkig, zoo wij in den Thisbiet ons beeld mogen zien, daar de Geest der genade en der gebeden ook ons in de stilte voor 's Heeren aangezicht drijft.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELIA

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's