Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELIA

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

OP DEN KARMEL

VI

Maar Elia ging op naar de hoogte van Karmel, en breidde zich uit voorwaarts ter aarde; daarna legde hij zijn aangezicht tusschen zijn knieën. En hij zeide tot zijn jongen: a nu op, en zie uit naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit, en zeide: r is niets. Toen zeide hij: a weder henen; zevenmaal. I Kon. 18 : 42b, 43.

Elia had koning Achab aangeraden, na den langen en bewogen dag een maaltijd te gebruiken. De profeet zelve kon evenwel geen rust nemen; hem wachtte nog een zware arbeid. Daarover mogen wij heden handelen, nu wij bepaald worden bij Elia's gebed om den toegezegden regen.

Allereerst vraagt de houding van den bidder onze aandacht. Achab trad zijn tent binnen, om te eten en te drinken — „maar Elia ging op naar de hoogte van Karmel, en breidde zich uit voorwaarts ter aarde; daarna legde hij zijn aangezicht tusschen zijn knieën." Op zijn knieën bukte hij in het stof, en nog dieper boog hij zijn hoofd. Zoo was hij het toonbeeld van een ootmoedigen smeekeling. Toen hij kort tevoren, in veler tegenwoordigheid, bij het altaar bad, nam hij niet de gestalte van een boeteling aan; daar vroeg hij om de openbaring van Jehovah's majesteit door het teeken van het hemelvuur, en ging het hem om de handhaving van de eere Gods, die door Israël snood was geschonden — opdat het volk nog tot bezinning zóu komen. Doch thans verborg hij het gelaat tusschen zijn knieën; hij zag niet opwaarts, als schaamde hij zich. Inderdaad, dat deed hij ook. Want hij zou om de opheffing van het oordeel-der droogte bidden voor een volk, dat zulks allerminst waardig was. Wel was men van den Karmel afgedaald met de erkentenis, dat Jehovah waarlijk God is; maar bij menigeen was het een oppervlakkige belijdenis onder den indruk van het oogenblik. Al ware het echter bij allen de taal des harten geweest, zoo zou het bedreven kwaad er toch niet door zijn uitgedelgd. Elia boog, gelijk alle profeten des Heeren, onder Israëls schuld. Daarom verborg hij het aangezicht voor den driemaal Heilige. En zoo is hij een voorlooper van den meerderen Elia, die ten volle in plaatsbekleeding de ongerechtigheden van Sion droeg, en alzoo Zich in Gethsémané als een worm ter aarde neigde. Elia had weliswaar geen schuld aan den Baalsdienst; niettemin was hij een zondaar, en derhalve paste de ootmoedige houding bij hem. Maar Christus, Gods

lieve Zoon, was heilig, onschuldig, onbesmet; en toch heeft Hij in den Olijvenhof Zich vernederd in het stof, en geworsteld met sterke roeping en tranen.

De houding van ons lichaam is bij het gebed niet het voornaamste, maar de innerlijke gesteldheid. Wij kunnen bepaalde uiterlijke vormen stipt in acht nemen, en nochtans geen ware bidders zijn. Wanneer de Geest in de raderen is, zal het er echter van komen, dat wij „het aangezicht tusschen de knieën verbergen". Dit behoeft niet in letterlijken zin te geschieden. De zielegestalte van Elia vinden wij terug bij den tollenaar uit de gelijkenis, die van verre stond, de oogen niet durfde opheffen, en zich op de borst sloeg. Evenzoo bij Abraham, die betuigde, dat hij zich onderwond tot den Heere te naderen en te spreken, hoewel hij stof en assche was. En bij nog vele andere Sionieten, in de Schrift vermeld. De korenhalm met een ledige aar staat recht omhoog; maar een aar met graankorrels doet de halm ter aarde buigen. Een mensch, in wien geen goed werk is begonnen, kan zich met den Farizeër uit Luc. 18 parmantig overeind houden; doch waar genade verheerlijkt wordt, daar is de verootmoediging. Hoe meer genade, zoo meer aandrijving om het gelaat tusschen de knieën te verbergen. Lezers, lezeressen, het is niet goed met ons gesteld, zoo Elia's houding ons volslagen vreemd is.

Let er voorts op, dat de profeet in de eenzaamheid bad. Hij onttrok zich aan de menschen, toen hij de hoogte van Karmel besteeg. Slechts zijn jongen (zijn knecht) was in zijn nabijheid; er mocht geen storende afleiding wezen, opdat zijn aandacht uitsluitend op God gevestigd zou staan.

Het gezamenlijke gebed op den rustdag in de kerk is van groote beteekenis. Bij monde van den voorganger nadert de gemeente tot den Heere God met haar schuldbelijdenis, dankzegging en smeeking. Meer dan eens heb ik op huisbezoek de opmerking gehoord: „Aan de preek heb ik niet zoo veel gehad, maar door het voor (na) gebed .mocht ik toch een gezegenden kerkgang doen." Wij kennen ook het gemeenschappelijke gebed in het gezin. Ziet toe, dat het niet in verval gerake. Menigeen zal met mij kunnen verklaren, dat het gebed van vader na den maaltijd, als hij eerst uit den Bijbel had voorgelezen, voor het verdere leven onuitwischbare herinneringen heeft achtergelaten, en ook niet zonder vrucht is gebleven. In den huiselijken kring kan het gebed natuurlijk intiemer van aard zijn, dan in de bijeenkomst der gemeente. Als het goed is, blijft er evenwel behoefte aan het nog intiemere gebed in de eenzaamheid. Een ziel is schuchter om haar innerlijkste roerselen in tegenwoordigheid van anderen te openbaren. Welkom is dan de afzondering, waar wij het hart voor den Heere mogen uitstorten. Onze beklemmende vrees, onze hardnekkige boezemzonde, onze verlammende twijfel, onze lustelooze onverschilligheid, ons innige verlangen, en nog meer — het wordt allemaal voor 's Heeren aangezicht uitgezegd. Elia had zijn Karmeltop; voor ons is er ook wel een stil plekje: uw slaapkamer, een zolderhoek. een bank in de vrije natuur; en voor u, bedrijvige moeder, het woonvertrek, als de man buitenshuis zijn werk verricht, en de kinderen naar school zijn. Daar zullen er onder ons zijn, die bevestigen, dat de Heere ook het ziekbed tot een Karmelhoogte kan maken. Och, in onze gezonde dagen zijn wij soms zoo gehaast; onder ons morgengebed dwalen de gedachten weg naar de taak, die ons wacht, en 's avonds zijn wij vermoeid, zoodat wij liefst maar spoedig inslapen. Doch op het ziekbed mag het wel eens anders zijn; gij ligt stil terneer, de anderen zijn aan hun bezigheden, er is geen bezoek, en uw gedachten worden gericht op het eene noodige. Schier ongemerkt vouwt gij de handen, en niet alleen voor uzelven, maar ook voor anderen, krijgt gij den Heere om Christus' wil aan te roepen. ,

Wij staan er in de derde plaats bij stil, dat de inhoud van Elia's gebed ons niet is medegedeeld. Hij heeft om den regen gevraagd — dat blijkt wel uit het vervolg; maar in welke bewoordingen de profeet zijn zaak aan Jehovah voorlegde, is ons onbekend. Zijn gebed bij het altaar om het hemelvuur staat voluit beschreven, maar zijn gebed in de eenzaamheid blijft toegedekt. Toch kunnen wij ons wel eenigermate voorstellen, wat hij zal gezegd hebben. Van andere mannen Gods zijn ons namelijk de gebeden in soortgelijke omstandigheden bewaard; en de gebeden der keurlingen vertoonen overeenkomst, omdat zij door één Geest zijn ingegeven. Slaat Jer. 14 eens op; de eerste verzen van dat kapittel teekenen de droevige gevolgen van een groote droogte, en dan bidt Jeremia: „Onze afkeeringen zijn menigvuldig, wij hebben tegen U gezondigd." De profeet plaatste zich ootmoedig onder Israëls schuld; hij sprak niet van „hunne", maar van „onze" afkeeringen. Zoo zal ook Elia zichzelven niet hebben buitengesloten in hoovaardige zelfverheffing. Jeremia wees er op, dat Jehovah in vroegere tijden van benauwdheid Israëls Verlosser was geweest, en hij drong aan: „Waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land? " — een vreemdeling, wiens belangen elders liggen. „Wij zijn toch naar Uw Naam genoemd, verlaat ons niet." Zóó zal Elia gepleit hebben. Slaat ook Dan. 9 eens op; daar beluisteren wij eveneens de tonen, die in Elia's gebed klonken: „Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten. Wij hebben de stem des Heeren, onzes Gods, niet gehoorzaamd, dat wij in Zijn wetten wandelen zouden. En nu, o onze God, hoor naar het gebed Uws knechts, en naar zijn smeekinggen, om des Heeren wil. Doe Uw oogen open, en zie onze verwoestingen. O Heere, hoor; o Heere, vergeef; o Heere, merk op, en doe het. Wij werpen onze smeekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn." De bondelingen zijn de eeuwen door van eenerlei spraak, omdat de H. Geest aller Leeraar is. De deelen, waaruit de gebeden van Elia, Jeremia en Daniël waren samengesteld, zult gij dus terugvinden in de gebeden der huidige Sionieten. Doet eens onderzoek bij uzelven, of er aansluiting is aan de begenadigde bidders van het verleden.

Een vierde bijzonderheid in verband met Elia's gebed verdient onze opmerkzaamheid. Te Zarfath was het bevel des Heeren tot den profeet gekomen: Ga heen, vertoon u aan Achab; want Ik zal regen geven op den aardbodem" (I Kon. 18 : 1)! In het bevel lag Gods belofte besloten, dat het einde der droogte nabij was. En toen hij zijn koning aanraadde te gaan eten en drinken, zeide Elia: , Er is een geruisch van een overvloedigen regen" (I Kon. 18:41). De Thisbiet stond derhalve in het vaste geloofsvertrouwen, dat de hemel waterstroomen zou uitgieten. Maar... behoefde hij dan nog wel in de eenzaamheid als een smeekeling ter aarde te buigen? Twijfelde hij dan toch pog eenigermate aan Jehovah's toezegging? Het nuchter redeneerende verstand ontdekt in het gebedsleven allerlei tegenstrijdigheden; het geloof heeft echter van die zoogenaamde ongerijmdheden geen last. Eerst beklom Elia de hoogte van Karmel; dus: ij ging op den hemel aan. Maar toen hij den top bereikt had, trok hij zich als het ware weer van den hemel terug, door diep te buigen, en het gelaat tusschen de knieën te verbergen. Elkeen, die waarlijk leert bidden, verstaat het schijnbaar onlogische in Elia's gedrag. In den bidder is de moed, om voor Gods aangezicht te verschijnen, en tevens de ootmoed, waardoor hij als een onwaardige bukt in het stof. Nu eens voert de moed den boventoon, dan weer de ootmoed; soms ook liggen moed en ootmoed dooreengestrengeld in de ziel. En nu die andere oogenschijnlijke tegenstrijdigheid. Elia is er zeker van, dat de regen in aantocht is; nochtans bidt hij, alsof hij er den Heere toe moest bewegen, Zijn wolken uit te zenden. Ook hier ligt voor den geloovige geen struikelblok. Want wanneer een ziel verwachting heeft gekregen op een belofte Gods, wacht zij de vervulling niet lijdelijk af — neen, zij wordt werkzaam met de toezegging, zij overdenkt den inhoud ervan, zij verplaatst zich reeds in de toekomst, zij geniet bij voorbaat van wat geschieden zal, zij moet er ook gedurig tot den Heere over spreken in het gebed. Gij weet nog wel, hoe gij als kind in actie kwaamt bij de nadering van een blijden dag; uw gedachten en gesprekken waren er telkens mede bezig. De Sionieten worden aan de kinderkens gelijk gemaakt ook in dit opzicht, dat zij niet kunnen zwijgen, van wat hun gemoed vervult: Heere, wil mij de verrassing bereiden, waarop Gij mij gaaft te hopen; Heere, al ben ik het onwaardig, bevestig nochtans Uw woord om Uws grooten Naams wille." Ziende op zichzelven, neemt de ootmoed de overhand, en leggen

zij het hoofd tusschen de knieën; ziende op Christus, groeit de moed, en houden zij den Heere Zijn eigene toezegging voor. Gods kinderen laten de wereld becijferen, dat een Elia-gebed dwaasheid is, dewijl de aangekondigde regen toch komt; zij worden er niet door gehinderd, maar blijven met innige smeeking hun goedertieren Koning aanroepen.

Een vijfde punt van overweging leg ik u voor. Bij het altaar kwam de verhooring terstond; Elia was nog niet uitgesproken, of het hemelvuur schoot neer. Doch de innig begeerde regenwolken dreven niet direct boven het land. Na gebeden te hebben, zeide Elia tot zijn knecht; „Ga nu op, en zie uit naar de zee." Uit het Westen moesten de wolken immers den regen aandragen. De jongen deed, wat hem bevolen was, en keerde terug met de boodschap: „Er is niets" — niets dan de strak-blauwe lucht. „Toen zeide hij: Ga weder henen; zevenmaal". Wij veronderstellen niet, dat Elia tot zijn dienaar gezegd heeft: „Gij moet zevenmaal achter elkaar gaan uitzien." Kennelijk heeft de Bijbelschrijver zich zeer beknopt uitgedrukt, en is de bedoeling van onzen tekst deze: tijdens de afwezigheid van den jongen bleef de profeet biddende; toen de knecht meldde, dat er niets was, zond Elia hem opnieuw uit; en dit herhaalde zich tot zevenmaal toe.

De Schrift geeft geen reden op, waarom de regen niet even onmiddellijk, als het vuur, op het gebed volgde. Wij vermoeden, dat zulks is geschied ten profijte van Elia. Hij was een rijk begenadigde geloofsheld, tot wien wij eerbiedig opzien, maar... hij bleef een mensch van gelijke bewegingen, als wij. Hoe licht kon de hoogmoed zelfs zijn hart binnensluipen, indien op zijn gebed zich de hemel terstond had ontsloten èn voor het vuur, èn voor den regen. De Heere alleen is groot, en Hij houdt Zijn volk klein. De les, welke Elia thans kreeg, hebben al Gods beminde bondelingen uit vroegeren en lateren tijd moeten leeren. Ontvangen gunstbetooningen mogen niet misbruikt worden, om er een troon van te bouwen, waarop wij ons statig neerzetten. Het is niet uit lust tot plagen, zoo Jehovah de verhooring vertraagt; Zijn handelwijze kan uit allerlei oorzaken voortspruiten — en één daarvan is Zijn opvoedkundige wijsheid. Een geoefend man zeide eens tot mij: „Het is niet goed, als onze hoofden boven de boomen uitgroeien." Recht beschouwd, heeft de Heere Elia tegen zichzelven in bescherming genomen, toen Hij hem zevenmaal liet smeeken. En toch was er in die oogenblikken verhooring! Van de bede namelijk uit den 17en Psalm: „Wil mij voor struikelen bevrijden." Elia's voet is niet uitgegleden op de hoovaardij.

Lezers, lezeressen, stemt uw ervaring in, met hetgeen hier werd neergeschreven? Gelukkig, wie — wellicht met tranen in de oogen — kan verklaren: „Toen de verhooring uitbleef, heb ik harde gedachten aangaande God gekoesterd; doch later heb ik bij het licht des Geestes mogen verstaan, dat in 's Heeren vertragen van de belofte Zijn goedertierenheid uitblonk; want in dien weg bleef ik er voor bewaard, als een hooggevoelende voor God en menschen te staan."

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELIA

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's