Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vrijgeleide van de Verlosser

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vrijgeleide van de Verlosser

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor de val in het Paradijs was er een innige gemeenschap tussen God en Zijn beelddrager, de mens. Er was een recht kennen, een van harte liefhebben, een leven met de Heere in zoete zaligheid, om Hem te loven en te prijzen.

Na de val was er bij de schuldige mens vrees, schrik, een vluchten van voor het aangezicht des Heeren. Hoe beefden Adam en Eva als een riet, toen de Heere God Adam riep, en tot hem zeide: „Waar zijt gij? " — Zij trachtten zich te verbergen in het midden van het geboomte des hofs.

En nu is het met het nakroost van die eerste voorouders, met ons allen, nog net zo, als wij niet wederomgeboren en bekeerd zijn. Wij vrezen met een slaafse vrees voor de tegenwoordigheid, voor het heilig aangezicht van God. Wij vluchten van Hem weg, zover wij maar kunnen. Wij trachten onszelf te verbergen voor Zijn alziend oog. Wij zoeken ons te onttrekken aan het afleggen van rekenschap, als het is: „Waar zijt gij? "

Dat wordt gezien, als de Heere aan een ziel begint te arbeiden, als Hij haar onrustig maakt, als Hij haar bepaalt bij het zondige van de zonde, bij het ijdele van de dienst der. wereld, bij de onzekerheid van het leven en de zekerheid van de dood. O, hoe kunt gij dan pogen daaraan te ontkomen. Gij wilt niet gestoord worden in uw rust. Gij zoekt u te bedekken en te verbergen. Er worden wat een bedekselen aangewend, wat een schuilplaatsen opgezocht. O, dat: „waar zijt gij? " van een heilig en rechtvaardig God, het is zo aangrijpend en zielschokkend! Wij trachten er onder uit te komen.

De eerste Adam, en al zijn nakomelingen, zij zoeken zich te onttrekken aan het komen in de vierschaar Gods. Wij willen niet onder dat recht bukken en doorgaan. Wij willen niet aan het oordeel en aan de straf, tenzij dat de Heere met Zijn almachtige werking het stugge, afkerige hart verbreekt en verbrijzelt.

Hoe geheel anders is dit bij de Heere Jezus, de tweede Adam. Zelf geheel rein, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, heeft Hij de zonden der Zijnen op Zich genomen. Hij onttrekt Zich niet aan het gericht, Hij zoekt het oordeel, de straf, niet te ontlopen. De eerste Adam verborg zich in de hof van Eden, in het midden van het geboomte, de tweede Adam ging uit in de hof van Gethsémané, om Zichzelf over te leveren. Daar was het in grote bereidwilligheid: „Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God."

O, welk een zondaarsliefde! Daarbij bepaalt ons onderwerp, nu wij hebben te overdenken Johannes 18 : 4—9.

4. Jezus dan, wetende alles, wat over Hem komen zou, ging uit, en zeide tot hen: Wien zoekt gij?

5. Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazarener. Jezus zeide tot hen: Ik ben het. En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen.

6. Als Hij dan tot hen zeide: Ik ben het, gingen zij achterwaarts en vielen ter aarde.

7. Hij vraagde hen dan wederom: Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus de Nazarener.

8. Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat Ik het ben. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan.

9. Opdat het woord vervuld zou worden, dat Hij gezegd had: Uit degenen, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren.

Bang was de strijd geweest voor de Heiland in de hof van Gethsémané. Zijn ziel was geheel bedroefd tot de dood toe. Tot driemalen toe bad Hij: „Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan. Doch niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede." En in zware strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen.

En Zijn discipelen, wier ogen bezwaard waren, moest Hij telkens, als Hij bij hen terugkwam, berispen: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?

Ja, Hij alleen is de wakende en voorbiddende Hogepriester.

Maar, na driemaal Zich in het gebed gewend te hebben tot de Vader, keert de kalmte, de rust weer in de ziel van de grote Doorbreker. En als Hij dan tot Zijn discipelen wederkeert, dan is het: „Slaapt nu voort en rust, ziet, de ure is nabij gekomen, dat de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. Staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij, die Mij verraadt." Zo gaat de Heere Jezus met Zijn jongeren uit. Judas tegemoet. Judas, die genomen hebbende krijgsknechten en enige dienaren van de overpriesters en de farizeërs, aldaar kwam met lantaarnen en fakkelen en wapenen.

En dan volgt de stof onzer overdenking, die ons achtereen volgens geeft te spreken over:

1. De bereidwilligheid, die de Heiland

openbaart. 2. De macht, die de Heiland uitoefent. 3. Het vrijgeleide, dat de Heiland bedingt.

Jezus dan wetende alles, wat over Hem komen zou, ging uit. De Middelaar en Verlosser wist alles, al dat lijden, dat over Hem komen zou, al die smaad, al die grievende behandeling. Hij wist ook, dat de verrader met zijn bende met lantaarnen en fakkelen en wapenen nabij was, om Hem verraderlijk over te leveren in de handen van schriftgeleerden en farizeërs. En hoewel Hij alles wist, verborg Hij Zich toch niet. Neen, Hij ging uit uit het meest verborgene van de hof. Hoe geheel anders dan bij de eerste Adam!

De Heere Jezus ging uit, in grote bereidwilligheid om te lijden, en zeide: „Wien zoekt gij? " Het antwoord luidde: Jezus, , de Nazarener. En met grote openhartigheid klinkt het van 's Heilands lip: pen: „Ik ben het."

Hier zien wij het weer, mijn lezer, dat groot is de bereidwilligheid van de Heere Jezus om te lijden voor de gegevenen des Vaders, om zondaren zalig te maken. Hij is veel bereidwilliger om zondaren zalig te maken, dan zondaren om zalig gemaakt te worden.

Toen de scharen na het wonder der broden kwamen om Hem Koning te maken, toen heeft de Heere Jezus Zich onttrokken. Maar nu men Hem wilde doden, nu biedt Hij Zichzelf aan.

Toen zij tevoren stenen opnamen, dat zij ze op Hem wierpen, heeft de Heiland

! Zich verborgen, maar nu, nu Zijn ure is gekomen, nu openbaart Hij Zich.

De Middelaar en Verlosser wilde lijden, uit liefde tot een arm en in zichzelf verloren zondaarsvolk, uit liefde vooral tot het recht Gods, en voor de naam Zijns Vaders.

En welk een lijden komt niet tot openbaring in dat: „Wien zoekt gij? "

„Wien zoekt gij? " — Hij wordt gezocht dotjr Jood en heiden, gezocht om Hem te vangen en te doden. Tegen de Zaligmaker van zondaren, gekomen om te zoeken en zalig te maken, wat verloren was, zien wij hier verenigd de gehele wereld, Joden en heidenen, om Hem te zoeken in vijandschap. Hij zoekt het verlorene, om het te redden. De verlorenen zoeken Hem, om Hem uit de weg te ruimen. Hij breidt Zijn handen uit naar zondaren, om ze tot God weder te brengen en die zondaren strekken hun handen uit naar Hem, om Hem te vangen en die nodigende, zegenende handen te binden. Welk een lijden was dat voor de Zaligmaker!

En aan die zonde van het zoeken van de Heere Jezus in vijandschap, hebben ook wij deel. Wij, die van nature immers ook niet naar Hem vragen als Redder. Wij, die in de vijandschap van ons natuurlijk hart trachten van de Heere Jezus af te komen. O, een ieder, die zichzelf enigermate leert kennen, weet daarvan. En als gij op uw plaats zijt, dan buigt gij uw hoofd in diepe beschaming om het te erkennen: „Heere, ook ik heb Uw lijden verzwaard door dat zoeken van U in de boosheid en vijandschap mijns harten. Uw: Wien zoekt gij? — klaagt ook mij aan. Het bepaalt mij bij de verdorvenheid van mijn hart, bij de afkerigheid in mijn eertijds."

Wien zoekt gij? — En zij antwoordden: „Jezus de Nazarener. En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen."

Judas in het midden der vijanden! Judas, die vroeger was onder de discipelen. Judas stond ook bij hen. Ver is het met hem gekomen. Diep is hij weggezonken. O, welk een smart voor de Heere Jezus ligt er in dat: En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen. Straks zal die innerlijke smart tot openbaring komen, als het van de lippen van de Man van smarten klinkt: „Vriend, waartoe zijt gij hier? — Judas, verraadt gij de Zoon des mensen met een kus? " — En zie nu niet van uit de hoogte op Judas neer. Zeker, het is ontzettend, wat hij doet. Ontzaglijk is het verraad van de Zoon des mensen. Maar toch, die staat, zie toe, dat hij niet valle. Judas is ook niet altijd daar geweest, waar hij nu was gekomen. Hij is gegaan langs een hellend vlak. Hij is vroeger onder de discipelen opgenomen. Hij is de Heere Jezus gevolgd drie jaren lang. Hij is zelfs een prediker gjworden. En nu! en nu! „Judas, die Hem verried, stond ook bij hen."

Ach, dat hellende vlak, het is zo gevaarlijk. Staan uw voeten er misschien nog op, o ouden van dagen onder ons? en de uwe, o jongeling en jongedochter? Er zijn er misschien onder ons, die langs dat hellende vlak al ver zijn weggegleden? O, bid toch de Heere, om van die brede, gevaarlijk hellende weg overgebracht te worden op het smalle, steile pad, dat voert naar het hemelse Zion.

„Wien zoekt gij? " — O, welk een beheidwilligheid en welk een lijden! In de diepste zin werd de Heere Jezus immers gezocht door de Vader, door de goddelijke gerechtigheid, Die in deplaats van Zijn volk hun Borg zoekt, Die spreekt: „Zwaard, ontwaak tegen mijn Herder, en sla die Herder!" Welk een diepe smart voor de Zondeloze, de Reine, gezocht te worden door het recht Gods!

Het lijden van het: „wien zoekt gij? " — en de bereidwilligheid van het: „Ik ben het" zijn nodig tot redding van zondaren. In die weg deed de Borg verzoening voor de onbereidwilligheid, voor het weerstreven, voor de vijandschap van allen, die in Hem leren geloven. Ja, kinderen Gods! voor uw onbereidwilligheid moest worden geboet. Uw onbereidwilligheid, die zo duidelijk is uitgekomen in dat niet zoeken van God, in dat dienen van wereld en zonde, in dat niet willen, dat de Heere Jezus Koning over u zou zijn, in dat tegenwerken, toen de Heilige Geest aan uw ziel begon te arbeiden. Welk een onbereidwilligheid!

Maar er is voor geboet. Zij is verzoend door het lijden, door de bereidwilligheid van de Zaligmaker. En alzo heeft Hij voor weerspannigen verworven de gewilligmakende Geest. Hij geeft u hart en lust om te willen. En in die weg ontstaat er een begeren, een zoeken, een biddend worstelen. Zijn volk zal zeer gewillig zijn op de dag van Zijn heirkracht.

„Wien zoekt gij? " — Met die vraag komt de Zaligmaker ook tot u, mijn lezer. Hij komt met die ontdekkende vraag om ons wakker te schudden, om ons tot zelfonderzoek op te wekken, om ons te beschamen, om ons te lokken, om Zich aan te bieden.

„Wien zoekt gij? " — die vraag late u geen rust. Zij verontruste uw ziel. Zij bepale u bij uw afkerigheid. Zij dringe u op de knieën, om te vragen: „Heere Jezus, leer mij U te zoeken."

Zalig zijn zij, die Hem zoeken en vinden mogen! Hij verzekert immers als de Opperste Wijsheid: ie Mij vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van de Heere. Maar die tegen Mij zondigt, doet Zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben de dood lief" (Spr. 8 : 35 en 36).

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 maart 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het vrijgeleide van de Verlosser

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 maart 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's