Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De uitwendige roeping bij Ds G. Mees

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De uitwendige roeping bij Ds G. Mees

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

We hebben gezien hoe Ds G. Mees leert dat het evangelie aan alle mensen verkondigd wordt in de uitwendige roeping. Maar nu komt er in de gedachtengang van onze Rotterdamse predikant een tegenwerping. De uitwendige roeping geschiedt naar de wil Gods. Geschiedt zij nu ook niet naar het voornemen Gods? Dat zou betekenen, dat alle geroepenen zalig worden. Terecht ontkent de schrijver dit. Maar wel stelt hij vast, dat het naar Gods eeuwige Raad is, dat er predikers zijn en dat er een boodschap der verzoening is. Immers allen, die inwendig geroepen worden, hebben eerst de uitwendige roeping ontvangen.

Een tweede zwarigheid is gelegen in de volgende vraag: s het Gods bedoeling om allen, die Hij uitwendig roept, zalig te maken. Ook dit ontkent Ds. Mees. Hij staat hierin heel sterk, als hij wijst op Jes. 6 : 9, 10: aar krijgt de profeet deze opdracht: maakt het hart van dit volk dik, opdat het niet versta". De Bijbel is geen idylle, schreef Dr. O. Noordmans kort geleden. Jesaja moest zo gaan preken, dat de mensen, die het hoorden, het niet verstonden. De gelegenheid om zich te bekeren moest haar door deze wijze van verkondigen ontnomen worden.

De Heere Jezus heeft deze tekst aangehaald in Matth. 13. De Heiland spreekt in gelijkenissen om de harten te verharden. Het is goed, dat velen zich hier rekenschap van geven, die zo eenlijnig de aanbieding van genade in de prediking willen zien. God heeft meer dan één doel met de verkondiging van het evangelie. Dat wist Ds. Gregorius M. ook reeds. Met het oog op deze tekst schrijft hij: e Heere laat toe dat het volk uitwendig geroepen wordt, doch niet met een voornemen om het te bekeren, maar om haar te overtuigen van haar wederspannigheid. Ik geloof echter, dat de Heere het niet toelaat, dat de profeet spreekt, doch hem zendt om te verharden. Zover kan het met een volk komen. En als de Heere de verworpenen roept, is dat niet een werk der bijzondere genade, maar van Zijn algemene voorzienigheid. God bedoelt niet de bekering en de zaligheid van de verworpenen. Dat is Jesaja 6:9, 10. Dat moeten we niet over het hoofd zien. Als het Gods voornemen was om alle hoorders van het evangelie zalig te maken zou het ook gebeuren. Wie zou het voornemen Gods tegen kunnen houden. Wordt nu aan de verworpenen een ander evangelie verkondigd? Neen, zegt Ds. G. Mees, de bediening van het evangelie is even dezelfde aan alle geroepenen, maar de onverdiende genade is een vrije schenking Gods naar Zijn voornemen. Het is opmerkelijk, dat in een toegezonden brochure de schrijver uit zijn aanhaling de laatste zin weglaat. Die had er nu juist nog bijgemoeten, meen ik. De uitverkorenen en verworpenen — wij kunnen ze niet onderscheiden - — moet hetzelfde evangelie gepredikt worden, dezelfde aanbieding van Christus en de zaligheid gedaan, dezelfde nodiging uitgereikt, maar bij de een gaat God verder, zodat het ten leven wordt en bij de ander wordt het een reuke ten dode, omdat zij niet geloven. Het is ook niet zo, dat bedroefden of ontdekten of dorstenden onvoorwaardelijk de beloften van het evangelie aangeboden worden.

De Christus wordt aan allen aangeboden op voorwaarde van geloof en bekering. Deze twee zijn volkomen en geheel een werk Gods. Geloof en bekering zijn gaven.

Nu werpt Ds. Mees een andere zwarigheid op. De vraag is: handelt de Heere niet geveinsdelijk met de mens, die hij roept tot de genade, zonder voornemen om hem te begiftigen met de genade? Het is

uit deze vraag duidelijk, dat de besproken predikant stelt, dat ook de verworpenen geroepen moeten worden tot de genade. Hun moet niet alleen gepredikt worden de bekering en de eis der wet. Hun moet ook beloofd worden dat God hen genade zal bewijzen, als zij tot bekering komen. Ware dit niet zo, dat kan bovengenoemde zwarigheid nooit rijzen. Wat antwoordt Ds. G. Mees? Hij antwoordt, dat de Heere oprecht, zonder enig achterhouden of schijn van geveinsdheid met de verworpenen handelt. De Heere laat hen Zijn Woord zuiver en klaar prediken, dus niet alleen Zijn wet. De Heere laat Zijn dierbare genade door Zijn gezanten aanbieden. Die gezanten bidden de verworpenen met dezelfde ijver, hetzelfde Evangelie, op dezelfde manier, met gebruik van dezelfde verbondstekenen, (als de uitverkorenen). Wat bidden de gezanten van de verworpenen? Dat zij zich met God laten verzoenen. •

Men ziet dat Ds. Mees de algemene Gereformeerde lijn volgt. De Gereformeerde vaderen predikten aan allen het evangelie. Wat was en is de inhoud van die prediking? Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden en het eeuwige leven hebben. Zo bieden zij Christus aan alle mensen aan. In Hem zijn de weldaden van de vergeving der zonden en de eeuwige zaligheid, maar die grote zaken worden ons deel alleen in de weg des geloofs. De Catechismus vraagt: Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, van waar komt zulk geloof? Op deze vraag geeft de Heidelberger ten antwoord: dat komt van God. De Heilige Geest werkt het.

Nu zou men kunnen vragen of het verschil maakt. De ene partij zegt, dat het evangelie alleen verkondigd mag worden aan bedroefden, verslagenen, verbrijzelden. Aan deze zodanig gequalificeerden mag Christus aangeboden worden. Daar moet eerst een kwaliteit zijn in de mens en dan komt het evangelie aan het woord. De andere partij zegt: de Christus moet en mag aan allen zonder onderscheid worden aangeboden met bevel en op voorwaarde van bekering en geloof. Tegelijk zeggen de laatsten, dat niemand Christus zal aannemen, dan die bedroefd, verslagen, bekommerd en verbrijzeld is. Wat voor verschil maakt het dan? Een heel groot verschil. Kohlbrügge merkt bij zijn behandeling van Psalm 51 op, dat de verbrijzelden van hart zelf niet weten of kunnen geloven, dat zij een verbrijzeld hart hebben. Zij menen dat hun hart zo verhard is, dat niemand zo'n vreselijk stenen hart heeft als zij. De ware bedroefden en de ware bekommerden durven niet denken, dat zij het in waarheid zijn. Dan zouden ze anders moeten wezen, menen ze. En nu voelt ieder welk verschil het maakt.

Om echter tot Ds. G. Mees terug te keren: Het is düidelijk, dat hij hetzelfde evangelie aan uitverkorenen en verworpenen wil laten prediken. Zij krijgen dezelfde Doop en God laat ze bidden zich te laten verzoenen. Maar hoe reageren de niet-uitverkorenen er op en ook de uitverkorenen zelf, zolang de H. Geest hen niet aangrijpt? Zij zijn door de onwetendheid en de verharding des harten ongevoelig. Zij willen niet luisteren. Zij willen niet, dat Christus koning zij.

Verder zegt Ds. Gregorius M.: God heeft niet iets anders voor, dan Hij aan de verworpenen voorstelt. Hij is geen Judas. Het heilig Evangelie dat hen gepredikt wordt bereikt bij de verworpenen zijn oogmerk niet, hoewel in de blijde boodschap daarvan alle lieflijkheid te vinden is. Wat is 't oogmerk van het evangelie? Het geloof te werken. Doch God bereikt Zijn oogmerk wel. Wat is dan Gods oogmerk? De Heere laat aan de verworpenen oprecht Zijn evangelie verkondigen, opdat zij krachtiger in hun geweten overtuigd mogen worden van hun ondankbaarheid jegens de goedheid Gods. God laat hen de zaligheid aanbieden. Zij willen haar niet hebben. Wat zal dat in de eeuwigheid aan hen knagen. Ten tweede ontdekt God de gruwelijke verdorvenheid en de verschrikkelijke hardheid van de harten der verworpenen. Want hoewel zij de bediening des Geestes hebben worden zij niet bekeerd zonder de werking des Geestes.

Ik heb een merkwaardige uitdrukking onderstreept.

Hierdoor leren de kinderen Gods verder hoe groot Gods goedertierenheid over hen is geweest, want wat heeft God een krachtig werk aan hen gewrocht. Laten nu de lasteraars maar komen. Zij zeggen, dat God de genade moest werken, die Hij laat verkondigen. Maar is de Almachtige verplicht door een groot wonder van genade de mens te bekeren, die met een onuitsprekelijke boosheid Gods aangeboden genade veracht en verwerpt?

Als er één ding uit dit hele stuk duidelijk is, dan wel dit, dat ook aan de verworpenen, Gods genade krachtig moet worden aangeboden en de zondaar daartoe genodigd.

Nu komt een vierde zwarigheid. Wanneer mijn krachtdadige roeping van Gods voornemen afhangt, kan ik vrij zorgeloos leven. Ik hoef de genademiddelen niet te gebruiken. Ds Mees zegt, dat dit woorden zijn uit de hel. Waarom? Omdat God in Zijn Woord anders spreekt en wij moeten niet wijzer willen zijn dan God. God is de eerste. Hij werkt en dan mag de mens ook werken. Eerst komt de Heere hem overtuigen van zonde. Dan wordt zijn hart week. Hij krijgt de gestalte van de tollenaar. Dan neemt hij zich voor het evangelie te behoorzamen. Een waar christen kan nooit zorgeloos wezen.

Wij gaan nu over op hetgeen Ds. Gregorius Mees schrijft in een predicatie over Rom. 8 : 29: , Die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen." In deze preek vermeldt hij eerst de roeping Gods door de natuur. God roept door de schepping met een krachtige stem. Deze roeping is tot alle mensen en komt dicht bij een mens, want het gras, waarover hij loopt, vertelt van God. Desniettegenstaande is zij krachteloos tot zaligheid. Romeinen 1 : 20—24 vertelt over de uitwerking van deze roeping. Daar lezen we: , Want zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan, «uit de schepselen verstaan en doorzien, beide zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn, omdat zij God kennende. Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt.

Ten slotte roept God door Zijn Woord als Hij Wet en Evangelie laat prediken. Door de prediking der Wet slaat Hij de dode harten stuk en door het Evangelie bidt de Heere de verbrijzelde zielen: laat u met God verzoenen. De roeping door Gods Woord is volkomen. Daar is niet bedoeld, dat aan sommigen alleen de Wet en aan anderen het Evangelie gepredikt moet worden. Aan elk mens moet de wil Gods aangaande onze zaligheid volkomen worden geopenbaard. Voor niemand mag iets van de Raad Gods worden achtergehouden. Doch niet alle geroepenen worden daardoor tot de Heere gebracht. De uitwendige roeping, zo verklaart Ds. Mees ook hier, is oprecht en welgemeend, ook voor de verworpenen. Het werkt ook iets bij hen uit. De rijke jongeling werd bedroefd. Anderen zien hun boze aard ingebonden. Aan ieder wordt alle reden tot beklag in 't oordeel Gods ontnomen.

Vervolgens behandelt de schrijver de roeping door de Geest Gods. Daarover echter nog een volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 april 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De uitwendige roeping bij Ds G. Mees

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 april 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's