Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELIA

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN DE WOESTIJN

IV.

En Hij zeide: Ga uit, en sta op dezen berg voor het aangezicht des Heeren. En ziet, de Heere ging voorbij, en een groote en sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen, voor den Heere henen; doch de Heere was in den wind niet. En na dezen wind een aardbeving; de Heere was ook in de aardbeving niet. En na de aardbeving een vuur; de Heere was ook in het vuur niet. En na het vuur het suizen van een zachte stilte. En het geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijn mantel, en uitging, en stond in den ingang der spelonk. En ziet, een stem kwam tot hem, die zeide: Wat maakt gij hier, Elia? En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den Heere, den God der heirscharen; want de kinderen Israëls hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken, en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen.

I Koningen 19:11-14.

Elia bevond zich op een dwaalweg; nochtans kwam hij ook daar als een kind van God openbaar — zoo hebben wij den vorigen keer gehoord. De eigenlijke oorzaak van zijn inzinking was immers niet Izebels dreigemeent, maar 's Heeren handelwijze. Elia had zeer geijverd voor de groothmaking van Jehovah onder een afhoereerend Israël; in een drievoudig „Uw" klaagde hij zijn bitterheid uit: Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken, Uw profeten gedood. O, de eere van den God der vaderen was hem zulk een aangebonden zaak! Doch zijn groote ijver bleef zonder resultaat. Jehovah had Zich op den Karmel door het hemelvuur en den overvloedigen regen geenszins onbetuigd gelaten. Waarom voltooide Hij Zijn aangevangen werk echter niet? Feitelijk was er niets veranderd; de onbeschaamde Izebel hield stand, en uit het volk trad niemand naar voren, om den dienst des Heeren te bevorderen. Het klonk op spijtigen toon uit den mond van den Thisbiet: „Ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen." Hoe kon Jehovah dat gedoogen? Liet Hij Israël in den greep van den duivel? Wat was evenwel in dat geval de bedoeling van Zijn teekenen op den Karmel geweest? Elia kon er niet klaar mede komen. Teleurstelling en ongeduld, eigenzinnigheid en kleingeloof warrelden in hem dooreen, en hadden hem van het rechte pad afgedreven; maar — vergeet het toch niet — op den achter-

grond van zijn wangedrag stond zijn vurige liefde tot zijn God en Diens verheerlijking. Kon dit ook van onze zonden worden gezegd; zij zouden er niet door zijn uitgewischt, doch wèl zou 's Heeren lankmoedigheid den zondaar verschoonen. Dat leert het vervolg van onze tekstgeschiedenis.

„En Hij zeide: Ga uit. en sta op dezen berg voor het aangezicht des Heeren." Wanneer de Bijbelschrijver het suizen van een zachte stilte vermeldt, deelt hij tevens mede, dat Elia zijn gelaat met zijn mantel omwikkelde, en stond in den ingang der spelonk. De profeet heeft het bevel van God derhalve niet aanstonds opgevolgd, toen het tot hem kwam. Wij meenen, dat hier van ongehoorzaamheid geen sprake behoeft te zijn. Misschien is Elia teruggedeinsd voor den loeienden storm en het laaiende vuur, of vergat hij bij het woeden der elementen voor een wijle zijn opdracht. Waarschijnlijker is de volgende veronderstelling: de Heere had Zijn kind voor Zijn aangezicht geroepen; Jehovah was evenwel niet in den storm, de aardbeving en het vuur; zoo ging Elia uit, toen hij Gods kennelijke tegenwoordigheid in het suizelen van de koelte gewaar werd.

De Heere kwam Zich op dubbele wijze openbaren, namelijk door de natuurverschijnselen en door Zijn woord. De vorm van Gods onderwijzing is weliswaar verschillend, doch de inhoud maakt één geheel uit.

„En ziet, de Heere ging voorbij, en een groote en sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen, voor den Heere henen; doch de Heere was in den wind niet." Het verdient aanbeveling om te lezen: „De Heere zou voorbijgaan", of: „Hij stond op het punt voorbij te gaan." Er staat immers met nadruk, dat Hij niet in den wind was; toen ging Hij dus niet voorbij. Jehovah was evenmin in de aardbeving en in het vuur; de geweldige gebeurtenissen in de natuur waren herauten van den hoogsten Koning — na hen ging de Heere Zelve voorbij.

Elia zal diep onder den indruk zijn gekomen van de* machtige teekenen, welke aan het verleden herinnerden. Toen Jehovah op den Sinaï neerdaalde om Mozes te ontmoeten, waren er soortgelijke verschijnselen, welke Zijn komst begeleidden. Wij lezen, dat de gansche berg rookte; donderslagen rolden door het luchtruim, bliksemschichten schoten uit, en de aarde sidderde. Doch de Thisbiet gevoelde, dat Jehovah thans niet was in de daverende elementen. Men versta dit niet verkeerd. De krachten in de natuur stammen uit den Almachtige, en zijn zonder uitzondering van den Alomtegenwoordige afhankelijk. Elia kende bij ervaring 's Heeren bijzondere nabijheid, en deze miste hij in de onstuimige verschijnselen. Hij had zoo gaarne gezien, dat Jehovah in een wervelstorm het bcsch. aan Astarte gewijd, had omvergeworpen; en door een aardbeving de Baalstempels had doen instorten; en door vuur van den hemel de afgodendienaars had verteerd. Elia verwachtte, dat de Heere, na de betooning van Zijn majesteit op den Karmel, met forsche hand zou voortgaan om de ongerechtigheid onder Israël uit te roeien — doch bij den Horeb werd hem gepredikt, dat Jehovah niet op een dusdanige wijze te werk zou gaan: de Heere was niet in den storm, de aardbeving en het vuur.

„En na het vuur het suizen van een zachte stilte." Wij hadden allicht laten volgen, dat de Heere daarin was. De Bijbelschrijver zegt dit niet rechtstreeks; maar hij bedoelt het wèl, wanneer hij verder vertelt: „En het geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijn mantel, en uitging, en stond in den ingang der spelonk." De profeet had, door zijn innig verkeer met zijn God geoefend, niet van noode, dat Jehovah expresselijk tot hem zeide: „Zie, hier ben Ik." Hij wist echter, dat geen schepsel de uitschittering van 's Heeren heerlijkheid kan verdragen; daarom hulde hij zijn gelaat in zijn mantel. Zoo verborg ook Mozes zijn aangezicht, toen Jehovah hem verscheen in het brandende braambosch, want: „hij vreesde God aan te zien."

De eerste drie teekenen proclameerden in hun felle kracht den toorn van Jehovah, het laatste gewaagt van Zijn goedertierenheid. In het Verbond hebben Gods heiligheid en Zijn genade, Wet en Evangelie, tegader hun plaats. Dit was aan den bondeling Elia natuurlijk niet onbekend. Zonder de Wet te miskennen, was hij te Zarfath, en daarna tegenover Achab, Evangeliedienaar geweest. Doch toen de overwinning op den Karmel was behaald, trad de Wet bij hem op den voorgrond, ten koste van het Evangelie. De profeet verwachtte Gods gericht — storm, aardbeving, vuur — over de weerspannigen in Israël, en zag 's Heeren lankmoedigheid — de zachte stilte — voorbij. Stellig zal de gramschap van den Allerhoogste uiteindelijk ontbranden over al, wat zich duurzaam tegen Hem verzet — Jehovah doet aan geen Zijner deugden te kort. Doch Zijn sparende goedgunstigheid houdt den toorn nog in, opdat de zondaar zich bekeere en leve. Elia dacht in zijn ingezonkenheid te klein van 's Heeren barmhartigheid; daarom werd hij op den Horeb terechtgewezen. Hoeden wij ons er voor, den dwalenden profeet gestreng te vonnissen; Jehovah is ons daarin niet voorgegaan. Waken wij liever tegen het misbruiken van de tekstgeschiedenis. Dat doen wij, zoo wij er uit afleiden, dat de Heere altoos in de zachte stilte, en nimmer in den storm of het vuur is. Van vele kanten hoort men dit tegenwoordig in allerlei bewoordingen beweren. Hoe gevaarlijk is deze ketterij. Menigeen zal er bedrogen mede uitkomen.

Op zijn tijd — niet op Elia's, en evenmin op onzen tijd — verschijnt Jehovah ten gerichte; dan werpen Zijn oordeelen den onboetvaardigen zondaar ter aarde, om hem te verpletteren. Aardbeving en vuur zullen een afkeerig hart echter nooit inwinnen ter zaligheid. Dat vermag het suizen van de genade alleen. De stormwind doet Gods tegenstanders tandenknarsend in het stof bukken voor 's Heeren overweldigende majesteit; de zachte stilte brengt op de knieën, om schuld te belijden, en vergiffenis af te smeeken, en de hemelsche ontferming te aanbidden. Zoo bezien, is er een tegenstelling tusschen de eerste drie teekenen en het laatste. welke Elia aanschouwde. In al haar scherpte zal de tegenstelling ten jongsten dage openbaar komen. Gedurende deze bedeeling geldt echter nog, dat de eerste drie teekenen een voorbereiding vormen voor het laatste; Want de Wet is inleiding tot het Evangelie. De Wet predikt: „Vervloekt is degene, die niet doet, wat in mij geschreven staat"; onder de drijving des Geestes ontdekt de Wet een zondaar aan zijn staat en toestand; dan wordt de eigengerechtige door den storm van zijn voetstuk gestooten, dan wordt de zelfgenoegzame door de aardbeving ontgrond, dan wordt de geruste door het vuur in de vlammen der bekommering gezet. En dan volgt door 's Heeren gunst de zachte stilte, het Evangelie van verzoening en schuldvergeving, van oprichting en vernieuwing. Naar Zijn eigen getuigenis kwam de meerdere Elia niet om te veroordeelen en te verdoemen, doch om te behouden. Hij liet Zich in plaatsbekleeding teisteren door Gods aardbeving, storm en vuur, opdat een arm en ellendig volk verkwikt zou worden bij het suizen van den vrede door het bloed des kruises.

Lezers, lezeressen, verstaat gij deze dingen? Och, wie nooit bevindelijk kennis maakte met de eerste drie teekenen, zal ook vreemd blijven aan het vierde teeken. Heeft de sterke wind, die steenrotsen scheurde, uw harde hart verbroken? Is het fundament, waarop gij van nature bouwt, aan het wankelen gebracht, gelijk de grondvesten van den Horeb beefden? Verteerde het vuur als hout, hooi en stoppelen de goederen, welke gij u verwierft om er mede voor God te kunnen bestaan? Dan zit gij terneergeslagen in een duistere spelonk. zuchtende, of er nog een middel is, om den jammer te ontgaan, en genade te vinden, O, die zieleweelde, wanneer de Heere ons uit de spelonk roept, en Hij voorbijgaat, niet in de verschrikkingen Zijner verbolgenheid, maar in de zachte stilte Zijner goedgunstigheid! Het ruischt in ons hart: „Er is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn". Het suist in onze ooren: „Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde." En het geprangde gemoed herademt, terwijl liederen van bevrijding worden aangeheven.

Het eerste deel .van Jehovah's openbaring, het onderricht door middel van de teekenen, is ten einde: nu volgt het tweede stuk, en wel door het woord. Ter inleiding stelde de Heere wederom de vraag: „Wat maakt gij hier, Elia? — vertel Mij eens, wat u bewoog, uw arbeidsterrein in Israël te verlaten en naar den Horeb te komen? " Het antwoord van den profeet was gelijk aan zijn reeds eerder geuite klacht. Merkwaardig! Elia herhaalde zijn moeite en verdriet, als ware er niets gebeurd. Hij

had stellig uit de vier teekenen veel geleerd, doch daarmede waren zijn bezwaren nog niet geheel overwonnen. Het was toch maar een feit, dat de kinderen Israëls het verbond van Jehovah verlaten, Zijn altaren afgebroken en Zijn profeten gedood hadden. Het was toch maar zoo, dat Elia's ijveren, waartoe de Heere Zelve hem aanzette, geen vruchten opleverde — getuige, dat men zijn ziel zocht, om die weg te nemen, en... God was als een werkeloos toeschouwer. Deze bitterheden waren door de teekenen niet weggenomen uit Elia's binnenste — hij beleed het eerlijk voor het aangezicht van Jehovah. Merkt nu op, dat de Heere Zich niet ongeduldig of ontstemd van Zijn knecht afwendde, doch voortging hem te onderrichten en naar den rechten weg terug te voeren. Sionieten, de God van Elia leeft nog. Het is Hem niet te gering, aan Zijn hardleersche kinderen de hand te houden. Als zij Zijn lessen niet goed hebben begrepen, legt Hij ze andermaal voor hen uit; wanneer zij Zijn waarheid vergaten, komt Hij hen er opnieuw bij bepalen. Zijn woord doet Hij vergezeld gaan van teekenen; dat zijn allereerst de sacramenten, en voorts ook gebeurtenissen op het wereldtooneel, op kerkelijk gebied en in het particuliere leven, waardoor het woord des Heeren wordt bevestigd en toegelicht. Lezers en lezeressen, jongeren en ouderen, staat er naar, op Gods schoolbanken te mogen zitten; en vraagt, dat de Heilige Geest u ware wijsheid leere.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 april 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELIA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 april 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's