Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELIA

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN DE WOESTIJN

V.

En de Heere zeide tot hem: a, keer weder op uw weg, naar de woestijn van Damascus; en ga daar in, en zalf Hazaël tot koning over Syrië. Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw plaats. En het zal geschieden. dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazaël ontkomt, dooden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa dooden. Ook heb Ik in Israël doen overblijven zeven duizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baal, en allen mond, die hem niet gekust heeft. I Koningen 19:15—18.

Na de vier teekenen van stormwind, aardbeving, vuur en zachte stilte vroeg Jehovah ten tweeden male aan Zijn dolend kind: , , Wat maakt gij hier, Elia? " Alsof er niets gebeurd was, herhaalde de profeet letterlijk het antwoord, dat hij den eersten keer gegeven had. Daarmede bewees hij duidelijk, dat het ontvangen onderricht niet genoegzaam voor hem was geweest, althans niet recht tot hem was doorgedrongen. Later heeft Elia ingezien, dat hij bij den Horeb geen bevattelijke leerling op Gods schoolbank was; en ronduit moet hij dit tegenover anderen hebben erkend, anders had de schrijver van de boeken der Koningen het niet kunnen vermelden — er was immers, behalve den Thisbiet, geen mensch bij Gods openbaring tegenwoordig. Merkt op, hoe de Heere Zijn volk waar maakt. Elia, de geloofsheld van den Karmel, heeft niet geschroomd verslag te doen van zijn inzinking en van zijn hardleerschheid, toen Jehovah hem uit de moedeloosheid kwam verlossen. De Heere maakt Zijn kinderen waar, en houdt hen klein. Past nu echter op! Want het is ook mogelijk, dat wij onszelven waar en klein maken — en de duivel, die Gods goede werk bedriegelijk nabootst, helpt er ons gaarne bij. Ik bedoel dit: soms hooren wij iemand zichzelven aanklagen vanwege velerhande ellendigheid en gebreken; daardoor wil hij den indruk vestigen, dat hij niet vreemd is aan de ontdekking des Geestes, en diep werd ingeleid in het eerste stuk van den Catechismus. De zoogenaamde ootmoed is in den grond der zaak echter louter hoovaardij. Wij kunnen ons niet verheffen op werken der dankbaarheid; wij durven niet roemen in de verlossing, welke in Christus Jezus is; nu, dan trekken wij het boetekleed aan, en pralen met onze zondekennis. Als onze zucht om wat te lijken, slechts bevrediging vindt; als men er ons maar op aankijkt, dat er wat met ons gebeurd is — zoo is elk middel daartoe ons dienstig, zelfs een geveinsd mishagen aan onzelven. Een mensch kan zijn rol zóó mooi spelen, dat hij tenslotte zelf nog gaat gelooven, een ontgronde en ontledigde te zijn. Arglistig is het hart. Wij, bekwame huichelaars, omhangen ons met de plunje van den armen zondaar, terwijl de hoogmoed door de gaten en scheuren van onsmaskeradepak uitpuilt. Elia was waar gemaakt, toen hij zijn ongestalte aan anderen verhaalde. Zoo doet de Heere nog met Zijn keurlingen; doch de vader der leugen strooit kaf onder het koren. Wel hebben wij te vragen om verlichte oogen des verstands, opdat wij het snoode van het kostelijke mogen onder scheiden.

Elia had, na de sprake der vier teekenen, nog breedere onderwijzing noodig. En Jehovah heeft hem deze genadig geschonken; thans niet in de taal van storm en zachte stilte, maar door het woord. „En de Heere zeide tot hem: Ga, keer weder op uw weg, naar de woestijn van Damascus; en ga daar in, en zalf Hazaël tot koning van Syrië. Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw plaats."

„Ga, keer weder op uw — uw zelfgekozen — weg." Door zijn ingezonkenheid sloeg de Thisbiet een dwaalspoor in. Zoo was het vóór alle dingen noodzakelijk, dat hij zijn voeten weder op het rechte pad zette. De verloren zoon uit Luc. 15, die het vreemde land lichtvaardig boven de ouderlijke woning verkoos, moest insgelijks terugkeeren op zijn weg; en toen vond de berooide zwerveling rust in de armen van zijn vader. „Keer weder op uw weg" — aldus vermaant de Schrift elk onzer, daar wij in en met Adam onzen Schepper en Koning, en tegelijk het pad des levens, verlaten hebben. „Keer weder op uw weg" — dit woord behoudt, ook na ontvangen genade, zijn beteekenis; want op de eerste bekeering dient een dagelijksche bekeering te volgen. Elia, een mensch van gelijke bewegingen als wij, is er een klaar bewijs van, dat zelfs de meest begenadigden nog een ongestadig hart in zich omdragen. „Keer weder op uw weg"; zet een driedubbele streep onder het woordje „uw". Want uw weg moge in allerlei opzichten aanbevelenswaardig lijken boven 's Heeren weg — gij komt er nochtans bedrogen mede uit; alleen Zijn weg is heilig en veilig.

Door de kracht der spijze, bij den jeneverboom ontvangen — dat is: door de kracht, welke Jehovah hem verleende — ging Elia veertig dagen en nachten, totdat hij bij den Horeb kwam. En door diezelfde kracht keerde hij thans weder op zijn weg. De Heere roept ons, voor het eerst of bij vernieuwing, tot bekeering. Hebt gij het geprobeerd? Hebt gij ervaren, dat gij er niet toe in staat zijt? Dan leert gij het gebod omzetten: in een gebed: „Heere, bekeer mij, zoo zal ik bekeerd zijn." En gij verlaat „uw" weg ten doode, om te gaan Zijn weg ten leven.

Elia had gevraagd, dat Jehovah hem van zijn post zou afroepen, door zijn ziel tot Zich te nemen. Het is hem evenwel bekend gemaakt, dat hij nog niet uit zijn aardschen dienst werd ontslagen. De Heere beval hem: Ga naar de woestijn van Damascus; en ga daar in. en zalf Hazaël tot koning over Syrië. Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, den zoon van Safat. van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw plaats. En het zal geschieden. dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazaël ontkomt, dooden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa dooden." Een drievoudige opdracht ontving de Thisbiet; hij heeft echter alleen Elisa geroepen als zijn opvolger in de heilige bediening. Elisa heeft Hazaël aangekondigd, dat hij koning zou worden in de plaats van Benhadad (II Kon. 8 : 7 e.v.); en tot Jehu is een van de profetenzonen met een kruikje zalfolie door Elisa gezonden (II Kon. 9 : 1 e.v.). Hoe komt dat? Heeft Elia zijn plicht verzaakt? Dit is na de Godsontmoeting bij den Horeb bezwaarlijk aan te nemen. Neen, de oorzaak ligt elders. Hazaël zou de roede in Jehovah's hand wezen, om het afgodische Israël te tuchtigen; en Jehu was gesteld, om het huis van Achab te .verdelgen, maar... het oordeel werd nog opgeschort. Het slot van I Kon. 21 licht er ons over in. Na het misdrijf, jegens Naboth gepleegd, voorspelde Elia aan Achab, dat Gods gericht hem en de zijnen zou treffen. De koning verootmoedigde zich - althans voor het uiterlijke. En Jehovah zeide tot Zijn knecht: Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert voor Mijn aangezicht? Daarom dewijl hij zich vernedert voor Mijn aangezicht, zoo zal Ik dat kwaad in zijn dagen niet brengen; in de dagen zijns zoons zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen." Hazaël van Damascus zou Jehovah's strenge tuchtroede over het afkeerige Israël wezen. Toen Elisa dezen Hazaël ontmoette, weende de profeet. De toekomstige vorst informeerde naar de oorzaak der tranen, en Elisa antwoordde: Omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen Israëls doen zult" (II Kon. 8:11, 12). Ook door Jehu's optreden zou Gods gramschap geopenbaard worden, allereerst over de koninklijke familie. „En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazaël ontkomt, dooden zal; hun beider handelingen staan in II Kon. 8-10 beschreven.

Jehovah voegde er aan toe: „En die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa dooden." Sommige Schriftverklaarders hebben in dit verband gewezen op de knapen, die Elisa uitscholden, en dientengevolge verscheurd werden. Ik betwijfel echter, of dit juist is. Wij lezen niet, dat Elisa een zwaard heeft gehanteerd, gelijk Hazaël, Jehu en hun manschappen. Hij was omgord met het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods woord. En dat zwaard keerde hij doodelijk tegen een ieder, die zich niet liet gezeggen, maar volhardde in zijn ongehoorzaamheid. Lezers, lezeressen, laat ons dit laatste niet vergeten. Zij, die ons het woord des Heeren prediken — op den kansel, of elders — zijn vredeboden, doch tegelijk zwaarddragers. Vredeboden, want zij verkondigen Gods verzoening en verlossing in Christus Jezus voor boetvaardi-

gen, die nergens uitkomst zien. Zwaarddragers, want zij moeten den goddeloozen voorhouden, dat het hun kwalijk zal gaan, zoo de dood hen onbekeerd wegraapt.

Hazaël's oorlogen, Jehu's drijven en Elisa's getuigenis tegen de ongerechtigheid zouden zijn als de stormwind, de aardbeving en het vuur — herauten van 's Konings komst. In zoo verre had Elia gelijk, toen hij verwachtte, dat Jehovah Zijn recht tegenover Zijn vijanden zou handhaven. Elia was echter moedeloos geworden door zijn voorbarigheid; hij zag voorbij, dat de Allerhoogste ingrijpt en werkt op Zijn — niet op onzen — tijd.

Ook zag hij het suizen van de zachte stilte voorbij. Jehovah wees hem daarop: Ook heb Ik in Israël doen overblijven zeven duizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baal, en allen mond, die hem niet gekust heeft." De Thisbiet had geklaagd, dat hij alleen was overgebleven; doch nu kwam de verrassende mededeeling, dat er nog zeven duizend getrouwen waren. Het verdient aanbeveling, de Statenvertaling aldus te wijzigen: , Ik zal er zeven duizend doen overblijven." Niet alleen ten tijde van Elia, doch ook daarna, zou de Heere Zich, temidden van den afval, een volk in stand houden. Dat was het ware Israël, het overblijfsel naar de verkiezing der genade. Jehovah zou onder hen wonen, niet met de gewelddadigheid van storm, aardbeving en vuur, doch met de vredige koelte Zijner goedertierenheid. De gunstgenooten Gods zijn veelszins stillen in den lande; zij dringen zich niet luidruchtig naar voren; zij begeeren den Heere in eenvoudigheid des harten te dienen, en, waar de gelegenheid zich voordoet, van hun Koning te getuigen. Zeven duizend — maakt er geen rekensom van, maar verstaat de beeldspraak. Zeven is het getal der volheid en des verbonds, duizend ziet op de veelheid. Zeven duizend beteekent dus, dat alle keurlingen bij den Heere hoofd voor hoofd bekend zijn, en dat Jehovah geen enkele hunner zal verliezen. De zeven duizend zijn voor tijd en eeuwigheid in het verbond der genade opgenomen; zij genieten de verbondsweldaden, leven uit de verbondsafhankelijkheid, steunen op de verbondstrouw en beoefenen de verbondsgehoorzaamheid. Zoo was het in de dagen van Elia, zoo is het nog. De zeven duizend, die Baal — den god dezer eeuw — niet vereeren, zullen nimmer ontbreken. Profeten en apostelen hebben op dit overblijfsel gewezen; ziet o.a. Jes. 10 : 20, Amos 9 : 11, 12, Rom. 11 : 4, 5. De Schrift leert, dat er een rest overblijft. Geeft van dit woord „rest" geen averechtsche uitlegging. Het beduidt allerminst, dat de duivel met het beste deel gaat strijken, terwijl de Heere Zich met een armzalig overschot moet vergenoegen. Neen, het beteekent omgekeerd, dat wanneer het kaf is uitgezuiverd, om met onuitblusschelijk vuur te worden verbrand, de goede tarwe overblijft, welke in Gods voorraadschuur wordt geborgen. De rest is het zuivere goud, dat men vergedert, nadat de smeltkroes de onedele bestanddeelen uit het erts heeft afgescheiden. De rest is het koninklijke priesterdam, in en om Christus gerechtvaardigd, gereinigd en geheiligd.

Ter genezing van zijn moedeloosheid werd Elia er bij bepaald, dat de Heere geen werkeloos toeschouwer was; dat Hij integendeel voortwerkte, en Zijn vijanden zou verslaan; doch dat Zijn bedoeling bovenal was, Zijn gekenden in de zachte stilte Zijner liefde met Zich te vereenigen. Zalig onderwijs! En zalig, wie dit onderwijs niet slechts verstandelijk, maar bevindelijk, mag ontvangen!

* Niemand kan met recht beweren, dat wij een tijd van overvloedigen geestelijken wasdom beleven. Put u evenwel niet uit in lange jammerklachten; dat is een onvruchtbaar bedrijf. Bedenkt liever, dat de Heere ook thans Zijn zeven duizend verzamelt, en vraagt u af, of gij door genade reeds een plaats onder hen hebt verkregen. Koestert gij de zonde nog in uw binnenste? Gods stormwind bezeme uw ongerechtigheid weg. Stelt gij uw betrouwen op de wereld en haar goederen? Gods aardbeving storte uw steunsels ineen. Kunt gij uw Adamsnatuur niet kwijt worden? Gods hemelvuur verzenge den ouden mensch. Opdat gij eerbiedig, met bewonden aangezicht, en blijde, in de ruimte gesteld, onder het suizen der zachte stilte, den Drieëenige moogt grootmaken voor de onuitsprekelijke weldaad, aan u bewezen.

Utr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 april 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELIA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 april 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's