Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Leven door de Heere Jezus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Leven door de Heere Jezus

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik leef en gij zult leven. Johannes 14 : 19c.

„Wonderen zijn onmogelijk", zegt de een. „Tegenwoordig gebeuren er geen wonderen meer", zo zegt de ander. Met de éérste uitspraak zullen wij wel niet zo gemakkelijk instemmen. Zolang wij de Heilige Schrift nog aanvaarden als Gods Woord, zolang wij nog geloven, al is het dan ook maar met een historisch geloof, dat er is een almachtig God, zolang staan wij niet op het standpunt van het: wonderen zijn onmogelijk.

Meer gevoelt gij misschien voor de tweede uitspraak: „Tegenwoordig gebeuren er geen wonderen meer."

O, gij durft niet te tornen aan de wonderen en tekenen, waarvan de heilige bladen ons spreken. Gij ontkent niet, wat plaats greep in het grijs verleden. Maar nü, nü leven wij niet in de tijd van het wonder.

Zou het waar zijn, mijn lezer? Zouden wij werkelijk leven in een wonderloos tijdperk? Dat kan alleen menen hij of zij, die geen ogen heeft om te zien. Zijn uw blinde zielsogen geopend geworden, dan roept gij wel eens uit: , , o Heere, Uw doen is enkel majesteit en heerlijkheid; wij leven temidden van het wonder."

In het rijk der natuur herhaalt zich ieder jaar weer het wonder, dat alles uit zijn wintersluimering ontwaakt, dat alles uitloopt, uitspruit en uitbot, dat alles bloesem gaat dragen en straks, naar wij hopen, vruchten zal voortbrengen. Als gij daarbij wordt bepaald, dan kunt gij het wel eens aanzien met verwondering en in aanbidding, onder de indruk van de grootheid Gods. Zo was het de psalmist, toen hij zong: „Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks. De heerlijkheid des Heeren zij tot in der eeuwigheid; de Heere verblijde Zich in Zijne werken."

Wonderen gebeuren in het menselijk leven, in allerlei wonderlijke leidingen, in verrassende uitreddingen. De geschiedenis van wereld, volk en Kerk is er vol van. Gods kinderen kunnen er van vertellen, hoe de Heere hen heeft geleid, doorgeholpen, uitgered. Er zullen er wel in ons midden zijn, die in allerlei tijdelijke moeilijkheden, toen er bij mensen geen raad en hulp was te vinden, toen eigen doorzicht en vermogen te kort schoot, die toen zó duidelijk Gods wondermacht mochten ervaren, dat zij moesten uitroepen: „Dat is Gods vinger. Dat heeft de Heere gedaan!"

Wonderen gebeuren er, ook tegenwoordig, niet het minst op het terrein van het zieleleven. Is het geen wonder, als de Heere naar zondaren omziet, als geestelijk blinden het gezicht ontvangen, als doven horen, als goddelozen worden gerechtvaardigd, als doden worden opgewekt door de kracht van de opstanding van Christus?

Van dat wonder spreekt ons ook Johannes 14 : 19c: k leef, en gij zult leven.

Kostelijke beloften zijn de jongeren des Heeren gegeven in Zijn afscheidsredenen (Joh. 14, 15 en 16). De Heere Jezus wist, dat Zijn heengaan grote droefheid zou verwekken in de kring van Zijn discipelen en discipelinnen. Daarom buigt Hij Zich tot hen neder, om hen te troosten met Zijn zoetste troostredenen, om hen te troosten met de vertroostingen van Vader, Zoon en Heilige Geest. Op Zijn gebed zal de Vader hun de andere Trooster, de Heilige Geest, geven. Die Trooster zal niet van hen heengaan. Tot in der eeuwigheid zal Hij bij hen blijven. Met innerlijke ontferming belooft en verzekert de Heiland: „Ik zal u geen wezen laten."

Nog een kleine tijd, dan zou de wereld Hem niet meer zien. Er zijn andere dan vleselijke ogen nodig om Hem te zien, Die niet meer op de aarde is, maar Die, gekroond met heerlijkheid en met eer, is gezeten aan de rechterhand des Vaders. Maar gij, zo verzekert de Heere Jezus, zult Mij zien, niet omdat Ik in het lichaam nog met u rondwandel op aarde, maar, omdat gij Mij zult aanschouwen met het oog des geloofs. Ja, ziende op Jezus, de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, dat is wel eens het zalig deel van de kinderen Gods. — „Gij zult Mij zien", zo belooft de mond der waarheid aan al de Zijnen, „want Ik leef, en gij zult leven." — Deze woorden geven ons te denken, te schrijven en te spreken, moge het zijn door Gods genade, over Hem, Die mag zeggen: „Ik ben de Opstanding en het Leven", en Die in verband daarmee ook belooft aan al de gegevenen des Vaders: „Ik leef, en gij zult leven."

In deze troostvolle, diepe woorden, vol van genade en waarheid, vinden wij deze steun-en rustpunten voor onze meditatie:1) Leven door Hem. 2) Leven met Hem. 3) Leven voor Hem.

„Ik leef", — zo mag de Middelaar en Verlosser, Jezus Christus, spreken. Hij is de Eeuwig levende, met de Vader en de Heilige Geest de bron van alle leven. Hij behoefde het geen roof te achten Gode evengelijk te zijn ook in dit opzicht, want „gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelve, alzo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelve" (Joh. 5 : 26).

Laat ons dan toch niet meedoen met hen, die Hem de kroon van Zijn Godheid en Majesteit willen rukken van Zijn hoofd, die als echte revolutionairen, al zijn ze ook nog zo geleerd, nog zo deftig, nog zo rijk, ook deze kroon, vooral deze kroon, willen laten rollen over de straat.

Is het niet in-droevig, dat dit wordt getolereerd in de Kerk der Hervorming, in de Kerk der vaderen, waartoe zovele martelaren en oude schrijvers hebben behoord? Dat is de breuk van Sion. Dat is ook uw en mijn zonde, tot welke kerk wij ook behoren. Dat worde ons meer en meer een oorzaak van schaamte, smart en verootmoediging.

„Ik leef" — zo getuigt de Heere Jezus, niet alleen als de Zone Gods, God uit God, licht uit licht, eenswezens met God de Vader en God de Heilige Geest, maar ook als de Middelaar en Verlosser.

„Ik leef". — Hij is eigenlijk de enige, Die leeft. In de hof van Eden is de zonde in de wereld gekomen, en door de zonde de dood, want de bezoldiging der zonde is de dood. En nu is er geen plekje in het heelal, of wij ontmoeten er de vreselijke werking van de koning der verschrikking.

Wij zelf, wij zijn allen op reis naar het graf. Er is maar als één schrede tussen ons en tussen de dood. Wij dragen in ons de kiemen van de dood. Het gebed van het doopsformulier zegt: „Ons leven is toch niet anders dan een gestadige dood." En wat nog erger is, niet alleen dat ons lichaam onderworpen is aan de tijdelijke dood, naar de zièl liggen wij neer in de geestelijke dood. Dit oordeel hebben wij onszelf op de hals gehaald: „dood door de zonden en door de misdaden".

Er is er maar Eén, in de grond der zaak, Die kan zeggen: „Ik leef".

„Ik leef." Dat woord is een zegekreet. Het spreekt immers van leven uit de dóód. De Middelaar moest sterven vanwege de gerechtigheid en de waarheid Gods. Christus is ingegaan in de dood Zijns volks, omdat Hij hun zonden op Zich heeft geladen. O, schrikkelijk oordeel aan Golgotha's vloekhout voltrokken!

Maar, ten derden dage heeft de Vader de Zoon opgewekt, de smarten des doods ontbonden hebbende, alzo het niet mogelijk was, dat Hij van dezelve dood zou gehouden worden. Dat wa^ niet mogelijk, want de Borg heeft voldaan. De schuld van al Zijn volk is betaald. Hij heeft de kwitantie voor al de Zijnen, om die nu achtereenvolgens uit te delen in de rechtvaardigmaking des zondaars door het geloof alleen, aan alle geestelijke bankroetiers. Zijt gij reeds bankroet geslagen? Hebt gij zulk een kwitantie reeds nodig gekregen? Hebt gij de gekwiteerde rekening reeds in handen?

„Ik leef", — dat is het lied van de overwinning, van de overwinning op de dóód. • De dood is verslonden tot overwinning. Het leven en de onverderfelijkheid zijn aan het licht gebracht. Welk een overwinnaar is Hij toch, Die spreken kan: „Ik leef!" Geen Alexander de Grote, geen Caesar, geen Napoleon, is met Hem te vergelijken. Na tal van overwinningen zijn zij allen door de dood overwonnen. Hier is de Overwinnaar van de dóód, die schijnbaar altijd triumfeerde. Hier is de Overwinnaar van hem, die het geweld des doods had, dat is de duivel. Jezus leeft. Hij heeft overwonnen: zie aan Zijn gordel maar hangen de sleutels der hel en des doods.

O, welk een voorrecht, mijn lezer, dat er zulk een levende Verlosser is! Het leven is alleen in Hem: Buiten Hem is de dood.

Buiten Jezus is geen leven, Maar een eeuwig zielsverderf.

Hebt gij al oog gekregen voor de dood om u, en voor de dood in u? Gaat gij gebukt onder de macht des doods, onder het geweld des duivels? — Luister dan naar Hem, Die spreekt:

„Ik leef." Dat gij er naar luisteren mocht met een horend oor. Dat deze overwinningsboodschap door mocht klinken in het diepst van uw ziel. „Ik leef", - dat is een machtig troostwoord voor treurende zielen, die het leven missen, de dood in zich vinden, die bevend bedenken: er is zoveel, dat zich als leven w o h h l aandient, voor leven gehouden wordt, en het toch niet is, omdat het geen vrucht is van de geloofsvereniging met de Heere Jezus. Het leven is er, o hoor het in het woord onzer overdenking: „Ik leef!" Het leven is er, niet echter in u, maar buiten u, in Hem, Die is de opstanding en het leven, Die het leven en de onverderfelijkheid aan het licht heeft gebracht, Die het leven heeft verworven en het ook meedeelt door de Heilige Geest. Dat is het leven dóór Hem.

De Levensvorst, Christus Jezus, is de Fontein, de Bron des levens voor een volk, dat rechtvaardig aan de dood onderworpen is. Hij spreekt als Machthebbende: „Ik leef, en gij zult leven." Die belofte geldt voor Zijn ganse Kerk, alle den volke. Hij is de Middelaar en Verlosser, Die het leven verworven heeft, en het ook wedergeeft.

„Ik leef, en gij zult leven." — „Ik" en „gij", er is tussen die twee zulk een innige betrekking. De Vader heeft aan de Zoon van eeuwigheid af Zijn keurlingen gegeven. En de Zoon heeft ze in de raad des vredes voor Zijn rekening genomen. Hij heeft ze in de volheid des tijds gekocht met Zijn bloed. Hij verlost ze van de dood en geeft ze het eeuwige leven door de kracht van de Heilige Geest in de wedergeboorte. O, dat „Ik" en „gij" van onze tekst, het spreekt ons van een wónder van almacht en genade!

Het moet er u om te doen zijn, of worden, dat dit „Ik" en „gij" ook u geldt. Deze rijke belofte moeten wij leren kennen in persoonlijke toepassing aan onze eigen ziel. Daar gaat het een zoekende en zuchtende om: „o mocht ik eens weten, dat dit „Ik" en „gij", ook op mij van toepassing is. O, mijn lezer, wees er biddend werkzaam mee. Vraag om het gelovig aannemen van deze belofte. En dat gij in de windselen van deze belofte de Christus mocht leren zoeken en omhelzen.

„Ik leef en gij zult leven." Als de Levensvorst, Christus Jezus, in de ure Zijns welbehagens komt aan het graf der zonde van een der gegevenen des Vaders, dan blijft Hij staan, als eens bij het graf van Lazarus, en Hij roept met grote stem: Kom uit." En wie zal verklaren het wonder, dat dit machtwoord daadwerkelijk leven wekt? De doden horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. Door de werking des Geestes wordt er gewrocht een levensband aan, een levensvereniging met de levende Heiland. Zo wordt vervuld het woord: Ik leef, en gij zult leven." Ja, er gebeuren nog wel wonderen, de grootste wonderen, die gebeuren kunnen. Dat is een wonder van Gods almacht en genade, als een ziel van dood levend wordt gemaakt, als het graf der zonde wordt geopend, en als het leven in de ziel wordt gewekt. Het is een eeuwig wonder, een onbegrijpelijk wonder, een Goddelijk wonder. De Heere Zelf beschrijft het aldus in Zijn Woord: Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: eef; ja, Ik zeide tot u in uw bloed: eef!" (Ez. 16 : 6).

„Mocht ik dat eens weten, dat dit wonder ook met mij is gebeurd!" — zo verzucht misschien deze of gene van mijn lezers of lezeressen. Mijn vriend of vriendin, ga met die verzuchting tot de troon der genade en bid de grote Hoorder van 't gebed om het wonder van de levendmaking door Christus, om het deelgenootschap door het geloof aan het leven van Hem, Die zegt: „Ik leef, en gij zult leven." Van Hem mogen wij grote dingen verwachten. Hoe menigeen heeft dat ondervonden. Gelukkig degene, bij wie het in de weg van leven dóór Hem mag komen tot leven mét Hem. Doch daarover, zo de Heere wil, en wij leven, de volgende week.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 april 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het Leven door de Heere Jezus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 april 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's