Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET BOEK ESTHER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK ESTHER

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

HAMAN, DE AGAGIET

L

Na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten, die bij hem waren. En al de knechten des konings, die in de poort des konings waren, neigden en bogen zich neder voor Haman, want de koning had alzoo van hem bevolen; maar Mordechaï neigde zich niet, en boog zich niet neder. Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechaï: aarom overtreedt gij des konings gebod? Het geschiedde nu, toen zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde, zoo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechaï bestaan zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was. Esther 3 : 1 —4.

Onze huidige tekst begint: Na deze geschiedenissen". Dit is een vage tijdsaanduiding, evenals in Esther 2:1. Toch kunnen wij zoo ongeveer bepalen, wanneer Hamans verheffing tot zijn buitengewone waardigheid zal hebben plaats gevonden. In Ahasveros' zevende regeeringsjaar ontving Esther de kroon (2 : 16), en in het twaalfde jaar van Ahasveros' bewind smeedde Haman zijn wraakzuchtige plannen (3 : 7). Haman heeft blijkbaar snel promotie gemaakt; toch zal hij wel' gedurende enkele jaren gestegen zijn van eerbetoon tot eerbetoon, aleer de hoogste trap was bereikt. Esther moet derhalve omstreeks vier jaren koningin zijn geweest, toen de gebeurtenissen, in het derde kapittel beschreven, zich afspeelden.

„Na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten, die bij hem waren." Wij zijn ingelicht over Esther en Mordechaï, de twee personen, die als instrumenten in Gods hand bij de onderneming tegen Israël op den voorgrond zouden treden. Thans maken wij kennis met den handlanger van den satan, die Jehovah en Zijn volk gram is: Haman, den zoon van een zekeren Hammedatha, den Agagiet. Meermalen lezen wij in ons Bijbelboek voluit:

, , Haman, de Agagiet' ; deze bijvoeging heeft dus wel beteekenis. Welke? Verscheidene Schriftverklaarders meenen dat Haman een nakomeling is geweest van Agag, den koning der Amalekieten, dien wij kennen uit de geschiedenis van Saul en Samuël. (Volgens sommigen was Agag eigenlijk geen voornaam, doch een ambtstitel; gelijk alle koningen van Egypte „Farao" heetten — en dan volgde hun voornaam: amses, Amenhotep, enz. — zoo was „Agag" de titel van de vorsten der Amalekieten.) In elk geval zal Haman, de Agagiet, een afstammeling uit het Amalekietische koningshuis zijn geweest. De stamvader der Amalekieten was Ezau. Van meet af waren zij Israël vijandig gezind. Op de woestijnreis naar Kanaan vielen zij het bondsvolk reeds aan; Mozes stond toen voorbiddende op een berg, terwijl zijn opgeheven armen werden ondersteund, en intusschen behaalde Jozua in de laagte de overwinning. Jehovah had Zijn vloek over Amalek uitgesproken, en gezegd, dat Hij de natie zou uitdelgen; bovendien moest Israël de betoonde vijandschap in gedachtenis houden (Ex. 17 : 14 e.v.; Deut. 25 : 17, 19). Ook Bileam kreeg van Amaleks ondergang te profeteeren (Num. 24 : 7, 20). Herhaaldelijk lezen wij, dat de krijg tusschen Israël en Amalek ontbrandde. Het bovenstaande mag bij de verdere behandeling vah het verhaal niet over het hoofd worden gezien.

Hoe Haman te Susan is gekomen, weten wij niet. Een oud bericht doet ons vermoeden, dat hij tevoren in Macedonië (Griekenland) is geweest; wij tasten omtrent 's mans levensloop echter in het duister. Dit is zeker: van Gods vloek over Amalek bespeuren wij niets bij Haman. Integendeel, het ging hem zeer voorspoedig. Ahasveros „verhoogde hem, en zette zijn stoel boven al de vorsten, die bij hem waren." Haman klom op tot den rang van groot-vizier, minister-president; hij evenaarde in waardigheid Jozef, die onderkoning van Egypte was. In figuurlijken zin zette Ahasveros Hamans stoel boven dien van alle andere vorsten. Waarschijnlijk gold het ook in letterlijk opzicht, en werd bij vergaderingen en maaltijden de zetel voor Haman op een podium (verhooging) naast den troon van Ahasveros geplaatst. De gewijde historieschrijver vermeldt niet, waarom de koning Haman zoo zeer onderscheidde. Er is — niet zonder grond — beweerd, dat Ahasveros, na zijn mislukten veldtocht tegen Griekenland, zijn teleurstelling en smaad in zinnelijke genietingen trachtte te vergeten, en geen lust had tot een nauwgezet waarnemen van zijn taak als monarch. Dies zou hij naar een plaatsvervanger in regeeringszaken hebben omgezien. En zoo viel zijn keuze op Haman, die ongetwijfeld toen reeds tot de vooraanstaanden behoorde. Uit hetgeen van hem is opgeteekend, leeren wij Haman kennen als een eerzuchtig persoon, wiens begeerte het was, boven anderen uit te blinken. Van zijn geweten had hij geen last, bij het streven naar de bevrediging van zijn ij delheid. Bovendien verstond hij de kunst, met gehuichelde nederigheid zijn meerdere — Ahasveros — te vleien, en voor hem te kruipen. Voegt daarbij, dat hij scherpzinnig, sluw en volhardend was. Het een met het ander maakt het niet verwonderlijk, dat hij zijn doel bereikte. Hij werd 's konings gunstgenoot en vertrouweling bij uitnemendheid. Wij mogen bij onze overwegingen evenwel niet buiten beschouwing laten, dat deze Agagiet naar Gods bestel tot zijn aanzienlijke positie is geraakt. Hoe machtiger Haman werd, des te meer zou openbaar komen, dat alleen Jehovah's sterke arm redding beschikte voor Israël uit den worgenden greep van den Amalekiet. Hoe hooger Haman steeg, des te dieper zou hij, de zoon uit het gevloekte volk, neerstorten in Gods wraak.

In het Koninkrijk der hemelen gaat het juist andersom. De Heere maakt Zijn keurlingen klein, telkens weer klein, opdat Hij ze verhooge te Zijner tijd. Zij moeten leeren zich in schulderkentenis te vernederen voor Zijn aangezicht, dagelijks opnieuw; en dan wil Hij ze goedertieren in den Zoon van Zijn welbehagen tot eere brengen. O, wat ligt het heil der Sionieten hecht verankerd! Menschengunst is wisselvallig; wie vandaag op de handen wordt gedragen, wordt morgen verguisd. Maar 's Heeren gunst zal over die Hem vreezen in eeuwigheid altoos dezelfde wezen. Gods gekenden duchten menigmaal, dat het nog niets met hen is, en dat zij naar recht zullen omkomen; doch de Heere richt hen uit hun ingezonkenheid weder op, en stelt hen bij vernieuwing in de gewisheid, 'dat niemand, niets, hen zal scheiden van Zijn liefde en trouw. Indien gij aan deze dingen volslagen vreemd zijt, leeft dan toch niet onbewogen voort. Gij legert bij Amalek, dat onder den doem ligt. Er is echter nog een mogelijkheid ter behoudenis. Gelijk Ruth, de Moabietische, in Sion geboren werd, zoo kan ook een Amalekiet aan den vloek onttogen en in genade aangenomen worden.

„En al de knechten des konings, die in de poort des koning waren, neigden en bogen zich neder voor Haman, want de koning had alzoo van hem bevolen." Volgens Ahasveros' gebod moesten de „knechten" des konings (niet alleen eenvoudige bedienden, maar tevens hooggeplaatste regeeringspersonen behoorden daartoe) aan Haman de eerbewijzen brengen, welke den koning zeiven toekwamen. Zij hadden neer te knielen en zóó diep te bukken, dat hun voorhoofden den grond aanraakten. Onder degenen, die „in de poort" des konings waren, zullen er geweest zijn. die met jaloerschheid en wrevel naar Haman zagen, en het niet konden verkroppen, dat de Agagiet boven hen was uitgestegen. Zij lieten het echter niet bemerken, en gehoorzaamden slaafs aan het koninklijk voorschrift. De eerzuchtige Haman schreed trotsch als een pauw tusschen al die terneergebogenen voort. Wat had hij het ver gebracht!

„Maar Mordechaï neigde zich niet en boog zich niet neder. Toen zeiden de knechten des konings. die in de poort des koningswaren, tot Mordechaï: aarom overtreedt gij des konings gebod? Het geschiedde nu, toen zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde, zoo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechaï bestaan zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jcod was." Het viel op, dat Mordechaï zich aan zijn plicht onttrok. Men informeerde: Waarom doet gij niet mede aan de openlijke huldebetuiging? Hoe durft gij, nog wel vlak vóór het paleis, ongehoorzaam zijn aan den wil des konings? Weet gij niet, dat zulk een overtreding van de wet u het leven kan kosten? " Mordechaï lichtte hen in: ijn houding hing samen met het feit, dat hij een Jood was. Mochten de Joden dan niet, naar Oosterschen trant, hoffelijk en ootmoedig groeten? Welzeker, het volk Gods zal goede vormen en manieren in acht nemen. Wij lezen, dat Abraham zich boog voor de stamhoofden der Hethieten (Gen. 23 : 7), Jozef voor zijn vader (Gen. 48 : 12), Salomo voor zijn moeder (I Kon. 2 : 19). De profetenzonen deden evenzoo tegenover Elisa (II Kon. 2 : 15), en herhaaldelijk wordt vermeld, dat de Israëlietische koningen een dusdanig eerbewijs ontvingen. Wij zullen Mordechaï niet verdenken van onwellevendheid, en evenmin van hoovaardij. Eerder is aan te nemen, dat de hulde voor Ahasveros en insgelijks voor zijn gunsteling naar afgoderij zweemde. De eigenlijke oorzaak zal echter te zoeken zijn in de omstandigheid, dat Haman een Agagiet was. Over de Amalekieten was Jehovah's vloek uitgesproken — zoo hebben wij uit Ex. 17 en Deut. 25 gehoord — en de Heere verordende bovendien, dat Israël de vijandschap van het nabuurvolk in gedachtenis zou houden. Daarom vooral kon de Jood Mordechaï het bevel van Ahasveros niet opvolgen, en in onderworpenheid voor den Agagiet neigen. De Schrift leert, dat wij ons te voegen hebben naar de machten, die over ons gesteld zijn, maar... binnen zekere grenzen, want men moet Gode méér gehoorzaam zijn, dan den menschen. Vanwege een consciëntie-bezwaar bukte Mordechaï derhalve niet voor Haman; in deze zaak kwam hij beter voor zijn beginsel uit, dan bij zijn handelwijze met Esther. Thans verdient hij onze achting; want zijn weigering kon hij inderdaad met den dood moeten bekoopen. Een vorige maal merkten wij op, dat Mordechaï's gedrag ongunstig afstak bij het optreden van Daniël en diens vrienden aan het hof te Babel. Doch nu geleek Mordechaï op hen, die den vurigen oven en den leeuwenkuil trotseerden. Nu stond hij op één lijn met de eerste Christenen, die geen wierook wilden branden voor het beeld van den vergoddelijkten keizer, en met de Hervormingsgezinden, die evenmin voor dreiging bezweken om terug te keeren tot de roomsche practijken. Wat een voorrecht als de Sionieten door ondersteunende genade standvastig worden gemaakt en het woord des Heeren niet verzaken, hoewel het hen in moeilijkheden kan brengen; och, wanneer zij op zichzelven zijn aangewezen.

verloochenen zij hun beginsel, en trachten zij tenminste door een halfslachtig geven en nemen mogelijke onaangenaamheden te ontgaan.

Mordechaï hoorde niet naar 's konings knechten in de poort; hij stoorde zich niet aan hun waarschuwingen. En toen werden zij geprikkeld. Zij maakten Haman, die er nog geen erg in had, op Mordechaï's gedrag opmerkzaam. Zij wilden wel eens zien, of de woorden van den Jood bestaan zouden — of Mordechaï voet bij stuk hield — indien de machtige Haman zelf zich met de zaak bemoeide. Zou Mordechaï dan geen toontje lager zingen? Zoo is de wereld. Het steekt haar, wanneer getrouwe Christus-belijders volharden op den weg des geloofs, en zich niet door haar laten gezeggen. Die kerkmensen met hun overtuiging zijn in haar oog hinderlijk, eigenwijs, koppig, bekrompen, en zoo al meer. Men moet die dwarsdrijvers maar flink aanpakken, om ze klein te krijgen.

Ook ons vaderland levert de bewijzen, dat de meerderheid het volk, dat naar Gods getuigenis begeert te leven, niet kan verdragen. Denkt aan de dagen der Afscheiding, aan den schoolstrijd, aan den dwang tot inenting en verzekering. Zelfs binnen de kerken ontwaren wij, helaas, dezen geest van vijandschap tegen de vrienden der Waarheid. Ik blijf bij het heden, en vermeld slechts de namen van IJzendoorn en Lunteren.

De handelwijze van 's konings knechten sproot, althans bij sommigen, wellicht ook voort uit eigenbelang. Zoo hoopten zij een wit voetje te krijgen bij Haman. Het zou stellig niet onvoordeelig wezen, in de gunst van den groot-vizier te komen. Of dit ten koste van Mordechaï ging — daarover bekreunde men zich niet. Nog laat dezelfde gezindheid zich gelden: als ik er maar beter van word, deert het mij niet, of een ander er schade bij lijdt. Wij zijn zoo ingekankerd zelfzuchtig; met de ellebogen werken wij ons naar voren, en desnoods vertreden wij den naaste, als wij ons doel maar bereiken. Wat heeft de vorst der duisternis ons ontluisterd, en wat heeft de Heilige Geest veel te vernieuwen, zullen wij de gezindheid openbaren, welke in Christus Jezus was.

Zou Mordechaï zijn woord gestand doen, wanneer hij voor Haman moest verschijnen, en zware straffen hem wachtten? De knechten in de poort rekenden er wel niet op. Gewoonlijk onderschat de wereld de kracht van een levend geloof. Een door den Hemel geschonken en werkzaam gemaakt geloof draagt het beeld van Simson, die voor een bataljon Filistijnen niet terugweek, en over hen zegepraalde. Dit is door de eeuwen heen bevestigd; en toch meent de wereld altoos weer, gemakkelijk te kunnen afrekenen met de Sionieten — onder hen zijn immers niet vele edelen, machtigen en wijzen .Wat beteekent Mordechaï tegenover Haman? Maar men vergeet dat Mordechaï een sterken Bondgenoot aan zijn zijde heeft. En wat beteekent Haman tegenover Mordechaï's God?

De smeltkroes stond gereed, Mordechaï's geloof moest den vuurproef doorstaan. De wereld laat ons met rust, en gunt ons onze godsdienstigheid, zoo wij overigens meegaande en geen spelbrekers zijn. Weet echter, dat uw geloof van weinig waarde is, indien de wereld het best met u kan vinden ondanks uw Bijbel en kerkgang. Dan komt er geen smeltkroes aan te pas. Een geloof van hout, hooi en stoppelen is ras door de vlammen verteerd; alleen zilver en goud worden in het vuur gelouterd. Het is geen zaak van vreugde, als gij beproefd wordt — Mordechaï zal door zijn weigering ook benauwde uren hebben doorleefd. En toch — verheugt u, want de smeltkroes is geen kwaad teeken. Alleen een geloof, dat door Hem Zeiven is gewrocht, keurt de Heere een voortgaande beproeving waardig; Hij kroont Zijn eigen werk. Indien de smeltkroes nooit ter hand wordt genomen, ja, dan hebt gij te vreezen. Lezers, lezeressen, wilt deze dingen eens ernstig en biddend overwegen.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 december 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HET BOEK ESTHER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 december 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's