Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE MILDE GEVER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE MILDE GEVER

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

KERSTFEEST OUDEJAARSAVOND NIEUWJAARSDAG

Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave. 2 Corinthe 9 : 15.

Wij hebben door de rijkdom van Gods goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid het rijke Kerstfeest weer mogen vieren. Wij mochten met elkander mediteren over de grote Kerstgave, nl. het Kindeke, liggende in de kribbe. Hebt ook gij, mijn lezer, mee mogen mediteren onder de leiding van Gods Woord en Geest? Of was dit Kindeke voor u zelfs op het Kerstfeest zonder gedaante en zonder heerlijkheid? Ach, wat is dat droevig! En toch is het van nature altijd zo. En zelfs na ontvangene genade komt het zo menigmaal voor. Kerstfeest zonder het Kindeke liggende in de kribbe, zonder een oog voor de diepte van Zijn vernedering, voor de rijkdom van deze grote Kerstgave, is geen zeldzaamheid bij degenen, die toch wel eens aan de kribbe van Bethlehem hebben mogen staan met door de Geest verlichte ogen, en die zo wel eens met hun ganse ziel mochten zingen:

Lof zij de God van Israël, De Heer', die aan Zijn erfvolk dacht, En, door Zijn liefderijk bestel, Verlossing heeft teweeg gebracht.

Was uw Kerstfeest dit jaar misschien zulk een arm, zulk een ledig, zulk een donker Kerstfeest, mijn lezer? Och, dat u dit maar tot zonde en schuld moge worden ook nu weer, en dat gij als een arme smekeling op uw knieën moogt neerzinken aan de troon der genade met de bede: „o God! wees mij zondaar genadig. Door mijn schuld ging het Kerstfeest voor mij voorbij; zonder dat het voor mij Kerstfeest was. Ach, mocht het voor mij dan nu nog eens Kerstfeest worden, al is het eigenlijk Oudejaarsavond en Nieuwjaarsmorgen. Oudejaarsavond en Nieuwjaarsmorgen aan de kribbe van Bethlehem, ziende in het geloof op het Kindeke in de kribbe, wat zou dat zijn een vruchtbare Oudejaarsavond, een gezegende Nieuwjaarsmorgen, een rijk Kerstfeest, al is het dan ook op 31 December en op 1 Januari, dat is voor U niet te wonderlijk."

Maar misschien is er een andere lezer, voor wie het op het Kerstfeest door Gods genade waarlijk Kerstfeest mocht" zijn. Dat is groot, als het eens samen mag vallen in het kerkelijk jaar en in uw hart. Dan kunt gij zo uit volle borst zingen:

Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt; Dit slaan als 's aardrijks einden gade, Nu onze God Zijn heil ons schenkt.

Luisteren we naar onze tekst: , , Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave." De hoge God, Die boven lucht en wolken troont, is de milde Gever. Zo mogelijk wordt de Gave daardoor nog groter. Het is voor ons ook in het gewone, dagelijkse leven geen onverschillige zaak van wiè wij iets ontvangen. Een prachtig geschenk van iemand, aan wie gij u niet verbonden gevoelt, laat u tamelijk koud, terwijl een klein geschenk van iemand, die gij hoog acht, die gij liefhebt, voor u een grote schat is. En rie, nu is hier sprake van een onuitsprekelijke Gave, waarvan de milde Gever is God in de hemel. Is het niet onbegrijpelijk groot: zulk een Gave van zulk een Gever? Ja, het Kerstfeest spreekt ons van zeer heerlijke dingen! Het brengt ons deze prediking: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe."

De milde Gever is God, Wiens goedheid zo door de mens is miskend. Hij had ons in ons Bondshoofd Adam naar Zijn Beeld geschapen, Hij had ons geschonken ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Het was ons echter nog niet genoeg. Adam en Eva wilden zijn als God. Is dat niet snood ondankbaar? Wij zijn van God afgevallen en de duivel toegevallen. O, het zou rechtvaardig zijn als de Heere met het menselijk geslacht niet meer te doen wilde hebben. Naar recht zou Hij ons allen kunnen verwerpen, voor eeuwig! Maar neen! dat doet Hij niet. Hij zoekt het verlorene weer op. Dat verkondigt ons luide de kribbe van Bethlehem. Mensen, die door eigen schuld alles hebben verloren, komt Hij in Zijn Zoon zo rijkelijk te begiftigen, dat een Paulus moet uitroepen: „Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave."

Het Kerstfeest bepaalt onze aandacht bij een wónder. Van dat wonder zoekt ons verstand een verklaring.

Misschien geeft God deze onuitsprekelijke Gave, omdat Hij de dienst van mensen niet kan missen? — Maar neen! dat kan de verklaring van het Kerstwonder niet zijn. God is de Volzalige in Zichzelf, Hij heeft geen mens nodig. Zijn Woord zegt het ons zo duidelijk: „Hij wordt van mensenhanden niet gediend als iets behoevende." Het behaagt de Heere Zich te doen dienen van mensen en van engelen. Nodig echter heeft Hij ze geen van beiden. Dat blijkt ons, als wij denken aan de stille eeuwigheid voor de schepping. Toen waren er nog geen mensen en ook geen engelen, en toch heeft er ook toen niets ontbroken aan de gelukzaligheid van de algenoegzame God.

Wij zoeken een andere verklaring. Misschien hebben de zondaren er de Heere ernstig om gebeden? Misschien hebben zij de hemel als 't ware bestormd met hun smekingen, uitroepende: „zend ons, o Heere, een Verlosser, geef ons een bewijs van Uw liefde, maak ons armen rijk door Uw verbeurde Gave." — Niets van dat alles, mijn lezer! Er is niemand, die God zoekt. Van en uit onszelf vragen wij niet in oprechtheid naar de Heere. Wij menen Hem niet nodig te hebben.

Zullen wij doorgaan, naar andere verklaringen zoekende? Ach, mijn lezer, hoe wij ook zoeken, nooit zullen wij dit wonder, het wonder van die onuitsprekelijke Gave, het wonder van Bethlehems kribbe, kunnen verklaren. God de Heere, de milde Gever van de onuitsprekelijke Gave Zijns Zoons, is door niets in de mens bewogen. Wij moeten eindigen in Zijn vrijmachtig welbehagen. De Heere Jezus zei eens: „Ja, Vader! want alzo is geweest het welbehagen voor U." En in de nacht van Christus' geboorte bedekten de engelen hun aangezicht met hun vleugelen, terwijl zij in aanbidding zongen: „In

de mensen een welbehagen!" — O, dat souverein welbehagen Gods, daar moet de Strijdende Kerk in haar geheel, en elk kind des Heeren in het bijzonder, él meer in leren eindigen!

De milde Gever, God de Vader, gaf het liefste, dat Hij te geven had. Hij gaf Zijn eigen, Zijn eniggeboren Zoon. Groter gave kan, met eerbied gesproken, zelfs God niet geven. Hij gaf Zijn Zoon, varï Wie Hij telkens getuigde: „Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb." Die Zoon, zo teer bemind, geeft Hij over om te worden het voorwerp van Zijn toorn, om de vloek te dragen voor vloekwaardigen.

En in Zijn Zoon geeft de Vader Zichzelf. In het Kindeke Jezus openbaart Hij Zijn Vaderhart. Daar, bij de kribbe van Bethlehem, is het, alsof God Zelf tot schuldige zondaren spreekt: „Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik."

Wij denken hier aan de bereidwilligheid van Abraham om zijn zoon Izak op te offeren. De vader der gelovigen heeft zijn hand uitgestrekt, en het mes genomen, om zijn zoon te slachten. Dat dwingt onze bewondering af. Welk een geloof! Welk een liefde tot God!

Maar toch! meer dan Abraham is hier. Het offer, dat God de Vader bracht, waarvan het Kerstfeest ons spreekt, is oneindig veel groter en zwaarder dan het offer, dat Abraham door het geloof heeft gebracht. God heeft recht de kinderen van de ouders op te eisen. Die ouders toch hebben alles verbeurd, en de kinderen zijn maar geleende panden. Wie echter zou recht hebben van God te eisen, dat Hij Zijn Zoon zou overgeven? En bovendien, Abraham gaf zijn zoon over uit liefde tot de volzalige God. God de Heere gaf Zijn Zoon over uit liefde tot onwaardige zondaren. Wie zal deze liefde peilen? Wie zal haar verheerlijken naar waardij? Tot het geven van deze onuitsprekelijke Gave, dit grote Kerstgeschenk, kon de milde Gever slechts bewogen worden door een liefde, die Goddelijk moet worden genoemd. Zo bepaalt de kribbe van Bethlehem, met het Kindeke, liggende in de kribbe, ons bij hèt wonder der liefde, bij het wonder der eeuwen, het wonder der eeuwigheid. Hier hebben wij in verwondering, in aanbidding stil te staan bij het grote Kerstgeschenk van de milde Gever. En als vrucht daarvan leeft in ons hart, en komt over onze lippen, misschien maar stamelend, de lofzang van de apostel Paulus: „Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!"

„Gode zij dank!" — Daarbij hebben wij natuurlijk allereerst te denken aan God de Vader, zoals wij dat, al mediterende, ook deden. Maar wij hebben hier te doen met een van de uitgaande werken van de enige en drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. En dus geldt dit: „Gode zij dank!" ook des Vaders eniggeboren Zoon, de 2de Persoon van de Goddelijke Drieëenheid. Hij was, niet alleen in de Raad des vredes, maar ook in de volheid des tijds, volkomen eenswillend met de ader. Op de kribbe van Bethlehem mag de zondaar, die in het wonder van het Kindeke, liggende in de kribbe, mag wprden ingeleid, in gulden letters lez^n: „Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o Gdd." Hij gaf Zichzelf tot in die diepte van vernedering. Hij heeft Zichzelf vernietigd, dë gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende. O, wélk een vrije, wondere zondaarsliefde, welk eèn innerlijke ontferming! Wel mag hét ook zo zijn: „Gode zij dank!"

En zouden wij, mediterende over het: „Gode zij dank!", over de milde Gever, mogen vergeten de Heilige Geest, de derde Persoon van de Goddelijke Drieeenheid? Neen, ook hier moeten wij instemmen met Da Costa, als hij zingt:

O, overzalige wenteling, In deze Goddelijke kring!

Dat is op Gods Woord gegrond, want de engel antwoordde op het: Hoe zal dat wezen? " van Maria: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen: aarom ook dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden" (Luc. 1 : 35).

En dan verder in de toepassing van dit heil, als het Kindeke Jezus, doordat de Heilige Geest over een in zichzelf verloren zondaar komt, in zulk een zondaarshart geboren wordt, dan mag het ook zo heel persoonlijk zijn: Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!" O, welk een rijkdom van vrije genade, van het onwederstandelijke, ondoorgrondelijke werk van de Heilige Geest! Hier denken wij aan het woord van de Heiland tot Nicodemus in die gedenkwaardige nacht van samenspreking en Goddelijk onderricht: Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: ijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt, en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit de Geest geboren is" (Joh. 3:7 en 8).

„Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!" Dat is een woord van rijke betekenis ook voor de Oudejaarsavond en voor de Nieuwjaarsdag. Van de grote Kerstgave zijn een uitvloeisel alle andere gaven, die van God uit de hemel nederdalen. Wij lezen toch in Romeinen 8 : 32: Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? — Alles, wat wij in het jaar 1953 aan zegeningen hebben ontvangen, is door ons verbeurd en verzondigd, het is alles uit Gods vrije goedheid. Moge het u dan gegeven worden aan de Oudejaarsavond, voor het eerst of opnieuw, als een onwaardige, als een verbrokene neer te knielen, om met alles in God de Heere te eindigen in een diep doorleefd: Gode zij dank!"

En alles, wat wij aan God te danken hebben, ziende op het voorbijgevlogen 1953, dat hebben wij ook bij het begin en bij de voortzetting van de reis van diezelfde God te bidden. De Heere schenke ons door Zijn Woord en Geest die genade, dat wij, doordat Hij met ons is begonnen, nu ook met Hem beginnen, ziende op Jezus, de overste Leidsman en Voleinder des geloofs.

Zulk een einde, zulk een begin, dan is het tegelijkertijd Kerstfeest met het: „Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!" Hebt gij daar reeds kennis aan? — Denk er om: Wij vliegen daarheen.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 januari 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE MILDE GEVER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 januari 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's