Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET BOEK ESTHER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK ESTHER

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

HAMANS VAL V.

En de koning stond op in zijn grimmigheid van den maaltijd des wijns, en ging naar den hof van het paleis. En Haman bleef staan, om van de koningin Esther aangaande zijn leven verzoek te doen; want hij zag, dat het kwaad van den koning over hem ten volle besloten was. Toen de koning wederkwam uit den hof van het paleis in het huis van den maaltijd des wijns, zoo was Haman gevallen op het bed, waarop Esther was. Toen zeide de koning: ou hij ook wel de koningin verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit des konings mond, en zij bedekten Hamans aangezicht. En Charbona, een van de kamerlingen, voor het aanschijn des konings staande, zeide: ok zie, de galg, welke Haman gemaakt heeft voor Mordëchaï, die goed voor den koning gesproken heeft, staat bij Hamans huis, vijftig ellen hoog. Toen zeide de koning: ang hem daaraan! Alzoo hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mordëchaï had doen bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild. Esther 7 : 7—10.

Wellicht heeft Haman niet aanstonds begrepen, dat hij bedoeld was, toen Esther klaagde over het hardvochtige plan om haar en haar volk te verdelgen. Het was hem immers onbekend, dat de koningin een Joodsche was. Hadde hij het geweten, zoo zou hij nooit aan Ahasveros hebben durven voorstellen, de Joden als een staatsgevaarlijke natie te laten uitroeien. Het was hem als een donderslag uit helderen hemel, toen Esther op hem wees, en haar stem door de eetzaal klonk: , , De man, de onderdrukker en vijand, is deze booze Haman!" Bij die woorden sprongen de koning en de groot-vizier tegelijk van tafel op. Het vreedzame samenzijn was op eenmaal verstoord. „En de koning stond op in zijn grimmigheid van den maaltijd des wijns, en ging naar den hof van het paleis, " Ahasveros was zichzelven niet meester. Zijn vriend, zijn gunsteling had de hand opgeheven tegen Esther. De ruime kamer was hem te eng; hij snakte naar frissche lucht; alles warrelde voor zijn oogen en in zijn brein dooreen. De koning ging naar buiten, en schreed met groote passen door de lanen van het park. Wij hebben reeds eerder gehoord, dat hij opvliegend van aard was; geen wonder alzoo, dat zijn ergernis en woede geen grenzen kenden, en het een wijle duurde, alvorens hij eenigermate tot bedaren kwam.

Wat deed Haman? Volgde hij Ahasveros, om hem te kalmeeren, en zichzelven te verontschuldigen? Och, hij kende het temperament van den koning; er viel niet met den monarch te praten, wanneer deze in een opgewonden toestand verkeerde. De Agagiet was er van overtuigd, dat hij van Ahasveros niets te hopen, doch alles te vreez enhad. Hij kon de zaak alleen maar verslechteren, indien hij den ziedenden vorst naliep, en zich aan hem vertoonde. De eenige, die mogelijk nog uitkomst kon brengen, was Esther. Wij lezen dan ook: „En Haman bleef staan, om van de koningin Esther aangaande zijn leven verzoek

te doen; want hij zag. dat het kwaad van den koning ten volle over hem besloten was." Haman bleef staan; nadat Esther hem als den vijand van haar en haar volk had ontmaskerd, was hij verschrikt van zijn divan opgesprongen; door de onheilspellende blikken, welke Ahasveros hem toewierp, achtte hij het niet raadzaam achter den koning den tuin in te gaan — hij bleef staan, om een beroep te doen op Esther; misschien zou haar vrouwelijk gevoel tot mededoogen zijn op te wekken, en haar invloed op Ahasveros hem van een anders wissen dood redden. De Bijbelschrijver vermeldt echter niet, dat zij den smeekeling met een enkel woord heeft verwaardigd; strak en onvermurwbaar stond haar gelaat; verachtelijk wendde zij het hoofd af van den voorheen zoo trotschen man, die thans op zijn knieën voor haar lag. Om haar aandacht te trekken kwam Haman dichterbij, zoodat hij zijn bovenlichaam heenboog over de divan, waarop zij aan tafel lag; doch zij gaf geen blijk van ook maar de geringste welwillendheid.

Sommigen hebben het in Esther streng afgekeurd, dat zij zoo stug en van erbarming ontbloot was. Men heeft de Bergrede aangehaald: , Hebt uw vijanden lief en zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld aandoen, en die u vervolgen" (Matth. 5 : 44); en op grond daarvan Esther verweten, dat zij wel zeer verre van Christus afstond, en, ondanks haar vasten en bidden, bezwaarlijk voor een godvruchtige vrouw kan worden gehouden. Laat ons voorzichtig zijn in ons oordeel over haar. Esther werd niet gedreven door persoonlijke wraakzucht; zij zag in Haman den vijand van haar volk en van haar God. Zij streed voor haar volk, overeenkomstig de belofte aan Mordechaï gegeven (slot van Esth. 4). Haman lag als Amalekiet onder Gods vonnis; indien de koningin toegeeflijkheid had betracht, zou zij zich verzet hebben tegen 's Heeren wilsbeschikking. De snoodaard, die niet terugdeinsde voor het wetsvoorschrift, op den 13en Adar tienduizenden onschuldige burgers te laten vermoorden, had het leven verbeurd. Er mocht geen pardon wezen voor satans beulsknecht Indien Haman schuld beleden en berouw getoond had, zoo stond de zaak nog anders. Maar het ging den Agagiet uitsluitend om lijfsbehoud. Wat beroept men zich op Christus? Zeker, niemand jvas goedertieren en ontfermend, gelijk Hij. Maar dan moest er leedwezen zijn over het bedreven kwaad. Wie zich verhardde, had van Hem geen verschooning te verwachten.Voor den onboetvaardigen moordenaar aan het kruis heeft Hij het paradijs niet geopend. En wanneer Hij wederkomt om te oordeelen de levenden en de dooden, zal Hij een ijzeren schepter opheffen tegen degenen, die zich niet hebben bekeerd. Geeft Esther dan geen harde klappen. Zij handelde zooals wij het ook van andere kinderen Gods hooren. David vroeg: Zou ik niet haten, die U haten? " Debora zong op het einde van haar lied: Alzoo (gelijk Sisera en diens aanhang) moeten al Uw vijanden omkomen, o Heere." De dichter van den 137en Psalm legde eenzelfde gezindheid aan den dag. En onze Catechismus vermeldt onder de vertroostingen. in Jezus' wederkomst begrepen: Dat Hij al Zijne en mijne vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen zal." Wij mogen zulke woorden niet afwijzen als minderwaardige uitingen van een godsdienst, die vreemd is aan het Evangelie. Maar wij zullen ze evenmin vlot overnemen; lichtelijk toch zouden wij onze lage wraakgierigheid jegens onze particuliere tegenstanders verwarren met de edele verontwaardiging jegens degenen, die den Heere gram zijn, en Hem in Zijn volk zoeken te krenken.

Wij missen het recht om Esthers optreden te laken, en haar te houden voor een wreedaardige, die zich verlustigde in den ondergang van den verwaanden grootvizier. Wèl hebben wij te bedenken, dat wij — evenals Haman bij Esther — geen genade zullen vinden bij den Heere, zoo de oprechte verootmoediging en zonderouw ontbreken. Waar het begin van den 51 en Psalm geen hartetaal is, daar zal ook het begin van den 6en Psalm niet in waarheid worden opgezonden; en zoo zal Gods genade Zijn toorn niet inbinden.

„Toen de koning wederkwam uit den hof van het paleis in het huis van den maaltijd des wijns, zoo was Haman gevallen op het bed, waarop Esther was. Toen zeide de koning: Zou hij ook wel de koningin verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit des konings mond, en zij bedekten Hamans aangezicht." Op de wandeling door het park was Ahasveros eenigszins tot kalmte gekomen. Zoo keerde hij op zijn schreden terug, en betrad wederom de eetzaal. Doch aanstonds laaide zijn driftige toorn andermaal op, toen hij Haman in ongewone houding nabij Esther zag liggen. Vroeger kon de groot-vizier geen kwaad doen bij den koning; diens vertrouwen was door Esthers onthulling evenwel zóó zeer geschokt, dat hij thans oogenblikkelijk de leelijkste bedoelingen aan zijn voormaligen vriend toeschreef. Volgens de Statenvertaling meende Ahasveros, dat Haman ontuchtige handelingen wilde plegen. Het woord, door „verkrachten" weergegeven, beteekent in het algemeen „geweld aandoen". Wij achten, lettende op de omstandigheden, een andere verklaring daarom verkieselijker. Ahasveros veronderstelde, dat Haman voornemens was zich op de koningin te wreken (mishandelen, doodelijk verwonden, worgen, of iets dergelijks), daar zij hem als een boef aan de kaak had gesteld.

Ahasveros' overlegging is begrijpelijk, na hetgeen hij een half uur tevoren had vernomen, maar daarom nog niet billijk. Ach, wij gaan aan hetzelfde euvel mank. Wanneer iemand zich misdroeg, en in onze schatting daalde, achten wij hem pardoes tot alle mogelijke slechtheid in staat. Dit moest onder ons niet voorkomen. Wij verbitteren, in plaats van te verbeteren, en drijven den geschandvlekte eerder in de verkeerde richting voort, dan dat wij hem terugleiden naar het rechte pad. Menigeen is. na een beganen misstap, al dieper gezonken door de verlammende overweging: ..Men verwacht alleen maar het kwade van mij. en gelooft toch niet. dat ik nog respect heb voor fatsoen; wat kan het mij dan nog schelen om een beter leven te leiden." Lezers, lezeressen, gij bemerkt, dat ik mij op burgerlijk-maatschappelijk terrein bevind; de Schrift leert ons. dat ook dit gebied der algemeene genade van belang is. al komen de hoogste vragen er niet aan de orde.

„Het woord ging uit des konings mond." Wij stellen ons voor, dat Ahasveros bulderde: „Dat doet de deur dicht! Zal die vent ook nog de koningin aangrijpen, en nota bene in mijn eigen huis! Pakt den schurk, hij is des doods schuldig!" Enkele dienaren schoten toe, „en zij bedekten Hamans aangezicht", zij bonden hem een blinddoek om, of wierpen een sluier over zijn hoofd. Zoo was het gebruik in de oudheid; daarmede werd te kennen gegeven, dat de ter dood veroordeelde niet langer waard was het daglicht in zijn oogen te hebben, en het gelaat van zijn vorst te aanschouwen.

Deze gewoonte uit een ver verleden maakt mij stil; zij doet mij bedenken, dat wij in hetzelfde geval verkeeren tegenover den Koning der koningen. Wij hebben het verbeurd, Gods aangezicht te mogen zien. Naar heilig recht moet Hij Zich afwenden van ons, dood-en doemschuldigen. Maar nu is de blinddoek Christus voorgedaan — ik bedoel niet door de knechten van het Sanhedrin, die spottende vroegen: „Profeteer; wie is het, die U geslagen heeft? " Neen, God Zelve heeft het gedaan op Golgotha, toen de Zoon den Vader niet meer zag gedurende de drie uren van duisternis, en de klacht weerklonk: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten." Waarom? Opdat Hij plaatsbekleedend voor Zijn volk het oordeel zou dragen; opdat de blinddoek van de Sionieten zou worden weggenomen, en zij met ongesluierd gezicht den Heere zouden mogen aanschouwen; opdat de Heilige en Rechtvaardige Zijn gelaat niet voor de gekenden zou verbergen, maar als een verzoend Vader voor hen zou treden, zeggende: „Ziet, hier ben Ik!" Zalig zijn de reinen van hart, die gewasschen zijn in het bloed des Lams en vernieuwd werden door Christus' Geest, want zij zullen God zien in den rijkdom Zijner goedertierenheden. Wie den eenigen Borg en Middelaar echter versmaden, treft een Hamansoordeel; zij zullen niet zingen, dat Gods vriendelijk aangezicht vroolijkheid en licht heeft, maar jammeren, dat de Heere een verterend vuur is.

„En Charbona, een van de kamerlingen, voor het aanschijn des konings staande, zeide: Ook zie, de galg", welke Haman gemaakt heeft voor Mordechaï, die goed voor den koning gesproken heeft, staat bij Hamans huis, vijftig ellen hoog.' Charbona is waarschijnlijk dezelfde, die in het le kapittel vermeld wordt als een dergenen, die zich naar koningin Vasthi had te begeven. Het woordje „ook", waarmede Char-

bona begon, doet vermoeden, dat reeds een of meer kamerlingen een opmerking ten nadeele van Haman hadden gemaakt. Och, zoo lang Haman in de gunst stond bij Ahasveros, boog iedereen voor den groot-vizier — wat natuurlijk allerminst beteekende, dat hij den algemeenen bijval verwierf. Velen zullen hem benijd, sommigen zelfs gehaat hebben. Men durfde zijn gevoelens van antipathie echter niet laten blijken. Maar nu de Agagiet in ongenade was gevallen, kwamen de tongen los. En zoo vertelde Charbona van de galg, bij Hamans huis voor Mordëchaï opgericht. Om indruk op Ahasveros te maken, voegde hij er expresselijk aan toe, dat Mordëchaï goed gesproken had voor den koning, door namelijk melding te maken van de samenzwering tegen 's konings leven. Nog geen vieren twintig uren te voren was Mordëchaï daarvoor hoogelijk beloond, toen Haman hem op Ahasveros' paard door de straten van Susan geleidde; en ondertusschen stond de moordpaal reeds overeind. Een dergelijke onedele manier van doen is heden ten dage niet vreemd. Zoo lang iemand op een plaats der eere staat, wordt hij gevleid; maar wanneer hij van zijn voetstuk aftuimelt, geeft men hem nog een trap na.

„Toen zeide de koning: Hang hem daaraan! Alzoo hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mordëchaï had doen bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild." Op het bericht van Charbona beval Ahasveros zonder verwijl, dat Haman, wiens doodvonnis hij al had geveld, aan de paal moest worden gespietst, die voor Mordëchaï bestemd was. Wij zien in onze verbeelding den rampzalige wegvoeren met gesluierd gelaat. Misschien heeft Zeres bemerkt, dat beulsknechten bij de galg bezig waren, en aanvankelijk gemeend, dat Mordëchaï toch op Hamans advies werd terechtgesteld. O schrik, toen zij ontdekte, dat haar eigen man aan het gruwzame hout zijn einde vond.

Laat allen, die God niet vreezen, en de ongerechtigheid werken, tot bezinning komen. Hier wordt getoond, wat hun te wachten staat, indien zij in hun onbekeerlijkheid volharden. In Haman openbaarde zich de gezindheid van Amalek, dat Jehovah weerstond, en Israël haatte. Een iegelijk, die deze gezindheid blijft koesteren, zal desgelijks aan het hoogste strafgericht vervallen en vergaan.

Wij stellen Haman en Mordëchaï naast elkaar. Haman vertegenwoordigt de booze machten, die tegen den Heere rebelleeren, en in zelfoverschatting wanen naar willekeur met het volk van God te kunnen handelen. Maar wat leert de Schrift? Dat Christus door het kruis over deze machten en overheden heeft getriumfeerd; Hij heeft ze „uitgetogen", dat is: hen ontwapend, hen van hun wapenrusting ontdaan, en Hij heeft ze in het openbaar als verslagenen ten toon gesteld — gelijk Haman uitgetogen, en voor aller oog aan de hooge galg ten toon gesteld is. De overwinning, op Golgotha behaald, werkt voort, en zal ten jongsten dage haar bekroning vinden. Leest er het laatste Bijbelboek maar op na.

De geestelijke familie van Haman, Beëlzebul incluis, zal worden uitgestooten tot een eeuwig afgrijzen. Mordëchaï vertegenwoordigt de gemeente des Heeren. Zij kan niet meêdoen met de wereld, en weigert de afgoden der wereld te vereeren; daarom is zij niet in tel, en ondervindt zij allerhande tegenkanting. Doch de Almachtige breidt Zijn vleugelen over haar uit. Het Hamansgebroedsel krijgt de Mordechaï-gemeente geenszins ten onder. Haman zal integendeel - schoon ongewild - in zijn val moeten medewerken, dat Mordëchaï aan de eere komt.

God en Zijn Christus zegepralen! Zullen wij in de hemelsche overwinning deelen? Dan moeten wij genade hebben gevonden bij den Heere. En daartoe is noodig, dat wij het hoofd met een rouwsluier omhullen, erkennende onze onwaardigheid om 's Konings aanschijn te zien. Daartoe is ook noodig, dat wij vrede leeren vinden in het heilsfeit van Golgotha: Immanuël liet zich als een gevloekte Haman aan den schandpaal verhoogen, opdat nu de broeders en zusters van Mordëchaï als 's Konings gunstelingen zouden heengaan in vrijheid. Gelukkig, wie dit geheim der genade onder de leiding des Geestes met zijn hart krijgt te verstaan. In hoogeren zin mogen wij dan de slotwoorden van ons tekstkapittel herhalen: „En de grimmigheid des Konings werd gestild."

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 maart 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HET BOEK ESTHER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 maart 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's