Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De leer aangaande de Heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De leer aangaande de Heilige Schrift

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

2. Het oude verbond

De schriften van het oude testament geven uitdrukking aan het verbond, dat God met de aartsvaders sloot; God schonk daarin zijn beloften aangaande zijn heil aan Israël en aan de volkeren (Gen. 17 : 1~8). Als een uitvloeisel van dit verbond sloot God het verbond met Mozes, de profeet; daarin vraagt Hij van zijn volk dankbare gehoorzaamheid aan zijn wet (Ex. 24 : En God sloot een verbond met David, de koning; daarin beloofde Hij aan David, dat het hem nimmer zal ontbreken aan een man, die op de troon Israëls gezeten is (2 Sam. 7 ; 16; 1 Kon. 2 ; 4; Jer. 33 : 17 vlg.). Ook sloot God een verbond met het nageslacht van Aaron, de hogepriester; daarin verzekerde Hij, dat het nimmer ontbreken zal aan een priester voor zijn aangezicht (Jer. 33 : 18 vlg.).

De schriften van het oude testament verhalen van de voortdurende ongehoorzaamheid van Israël aan de wet van God en van zijn herhaald breken van het verbond. Maar ook van de trouw van God, die telkens zijn eenmaal gegeven beloften herhaalt en bevestigt. En van de hoop van een rest, die zich bekeert en die verwacht de vertroosting van Israël, welke God zal schenken door een beslissende vernieuwing van zijn verbond (Jer. 31 : 31 vgl.; Jes. 59 : 20 vlg.; Luc. 2 : 25).

In deze paragraaf geeft de synode een catechisatieles over de inhoud van het Oude Testament. Zij maakt daartoe eerst melding van een verbond, dat God met de aartsvaders sloot. Doch waarom is het verbond met Noach weggelaten? Met welk recht maakte de synode een bloemlezing uit hetgeen de H. Schrift openbaart over het verbond der genade? Was dat verbond der genade vóór de verbondssluiting met

de eerste aartsvader Abraham niet bekend? Heeft God niet op verbondsmatige wijze met Adam en met Noach gehandeld? Is het misschien de bedoeling van de synode, dat we voortaan Genesis 1 —11 onder de apocriefe aanhangsels van het boek Genesis rekenen? Is dit niet het geval, waarom is er dan geen melding gemaakt van het verbond met Adam, waarvan Hos. 6 : 7 spreekt en waarvan de elementen in Gen. 2 voor liggen. En waarom is Gen. 3 : 15 niet vermeld als minstens zakelijk wijzend op een handelen Gods dat verbondsmatig is. Maar als men alleen van verbond wil spreken als de Schrift het doet, waarom heeft men dan niet Genesis 1:18 en Genesis 9 : 9 tot z'n recht laten komen? Het was toch een genadeverbond als God zegt: , Maar zie, ik richt mijn verbond op met u en met uw zaad na u... dat niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid." Als men eens begonnen was waar artikel XVII van de Confessio Belgica begint: Wij geloven, dat onze goede God, door zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende dat zich de mens alzo in de lichamelijke en geestelijke dood geworpen, en geheel ellendig gemaakt had, zich zeiven begeven heeft om hem te zoeken, toen hij al bovende voor Hem vlood, en heeft hem getroost, belovende Hem zijn Zoon te geven..."

Het komt mij voor, dat van hieruit het genadeverbond met al zijn vormen en bedelingen als een zeer groot en wezenlijk stuk van de openbaring Gods kan worden gezien. Maar nu begaat de synode twee boosheden. Eerst beperkt zij de H. Schrift tot het verbond der genade. En dan laat zij dit verbond der genade pas bij de Aartsvaders beginnen. Misschien moeten we zelfs van een derde boosheid spreken, dat de synode de rijke inhoud van de verbondsgeschiedenis zodanig schematiseert en styleert, dat er een mager figuurtje overblijft. Paragraaf 2 spreekt van het verbond, dat God met de aartsvaders sloot. In Genesis 15 en 17 lezen we van het verbond met Abraham. In Ps. 105 : 8, 9 heet dit „het verbond, dat Hij met Abraham heeft gemaakt." Daar wordt bijgevoegd „en zijn eed aan Izaak". In Gen. 26 : 3 zegt de Heere tot Izaak: Ik zal de eed bevestigen, dien Ik Abraham uwen vader gezworen heb." In Gen. 35 : 12 lezen we: En dit land, dat Ik Abraham en Izaak gegeven heb, dat zal ik u geven". Zou het niet beter zijn van een verbond te spreken dat God met Abraham sloot. Het is immers vernieuwd met Izaak en Jacob? Ik meen, dat wij dan meer in de geest van de H. Schrift spreken, want ook het Nieuwe Testament spreekt van Abraham aan wie de belofte geschied is. Als ik dan verder lees over een verbond met Mozes, David en het nageslacht van Aaron, prijs ik wel het vernuft van de opstellers van dit schema, doch dan mag ik niet verhelen, dat dit een maakwerk is, waarvoor de H. Schrift verwrongen moest worden. Het is mij niet bekend om hiermee te beginnen, dat God het verbond bij de Sinaï met Mozes heeft gemaakt. Waar spreekt de Schrift er zo over? In de aangehaalde pericoop Ex. 24 : 1—11 lees ik alleen maar over een verbond met Israël. Mozes neemt in vers 3 de verbondsvoorwaarden niet op zich, doch al het volk. Mozes is de middelaar van het verbond, gelijk dat in Galaten 3 heet, doch niet partij. Ex. 24 : 7 spreekt de taal van vers 3 en in Ex. 24 : 8 zegt Mozes niet: it is het verbond, dat de Heere met mij gemaakt heeft, doch Mozes zegt: Zie, dit is het bloed des verbonds, 't welk de Heere met ulieden gemaakt heeft 1 , " Ik begrijp niet hoe een hele synode met al zijn raadslieden, terwille van een schema, zo de Schrift anders laten spreken dan zij doet.

In „Hervormd Utrecht" van 12 Maart 1954 schrijft Dr. C. Brouwer over het verbond met David: „Vooral dit laatste is allerzonderlingst dat de belofte aan David, dat uit hem de Messias zou voortkomen hier eenvoudig als een verbondsluiting naast het verbond met Mozes wordt genoemd. Tussen die twee is net zoveel soortgelijkheid als tussen een schildersladder en een toonladder. Datzelfde geldt trouwens van het „verbond met het nageslacht van Aaron". Dat alles rammelt verschrikkelijk en doet ons bijna twijfelen of de samenstellers het wel ernstig meenden, toen zij in art. 1 beloofden de Schrift te laten zien als „getuigenis, gave en instrument van het verbond". Want nu lijkt het of zij voor het Oude Testament alleen maar interesse hebben voorzover het heenwijzing en voorspelling is van Christus. Mozes schijnt alleen van belang als „profeet", niet als „wetgeever" en naast hem worden dan de „koning" en „de priester" geplaatst om het drievoudig ambt van Christus duidelijk te doen uitkomen. Maar is dat de enige waarde van het Oude Testament? Of hebben we hier te doen met de christologische kramp van vele dogmatici, die het Oude Testament alleen maar kunnen zien als het boek der mislukking, als het boek, dat moet aantonen hoe erg de zonde wel gewoed heeft? "

Ik geef dit lange citaat even om te laten zien, dat wij niet de enigen zijn, die kritiek hebben. Overigens verwondert het mij dat Dr. Brouwer niet heeft opgemerkt, dat het uitgaan van het verbond alles reeds scheef moet trekken. Wat hij opmerkt over die schildersladder zou ik zo niet voor mijn rekening nemen. Het verbond met David heeft wel enig verband met het verbond met Abraham en het verbond met Israël, doch dat verbond met David is ook m.i. niet van zo grote betekenis en invloed, dat het één der drie zuilen van het gehele Oude Testament kan worden geacht. Het is een zijtakje. Daarom kan ik zijn kritiek op het schema met instemming vermelden. Alleen begrijp ik niet, dat hij ook van een verbond met Mozes spreekt. En dan het verbond met de nakomelingschap van Aaron. In Jer. 33 wordt de naam Aaron niet genoemd. Dit gedeelte van Jeremia komt in de Septuagint niet voor. Tekstkritisch is het dus niet zo vast een deel der H. Schrift, dat men er een zuil van de boeken van het oude verbond zonder tegenspraak op kan funderen. Prof. Aalders spreekt in zijn boek Het Verbond over een verbond met Levi en de priesters. Hij oordeelt dat van dit verbond gesproken wordt in Num. 18 : 19, Jer. 33 : 21, Neh. 13 : 29, Mal. 2 : 4. Zijn conclusie is dat er nog in de woestijn een verbond met Levi is gesloten, met als inhoud, dat alleen uit die stam priesters zouden worden genomen. Ik beveel dit gaarne ter nadere bestudering aan van onze Oud-Testamentici. Voorlopig vind ik de naam van Aaron tamelijk willekeurig gekozen, misschien omdat hij zo aardig de priester kan vertegenwoordigen in dit schema. M.i. moet zowel de naam van Mozes als die van Aaron er uit vallen. En dan is het voor mij toch ook de vraag hoe men het construeren wil, dat de belofte aan Aaron, in Christus is vervuld, dat uit het nageslacht van Aaron altijd een priester zou dienen. Is Jezus Christus uit het nageslacht van Aaron? Is dit een geoorloofde toepassing? Zo'n stuk van de synode moet toch zo wezen, dat het onaanvechtbaar is. Een commissie van de allerbesten uit de kerk, zonder dat er naar richting of vrienden is gekeken heeft het opgesteld en daarna is het alleen maar verbeterd. Zo is het toch?

Als we dan tot het slot naderen van deze paragraaf is de vraag wel gewettigd ot de boeken van het oude testament niet meer bevatten dan verhalen over de ongehoorzaamheid van Israël? De commissie, die deze paragraaf opstelde was zo blij, dat zij niet behoefde te zeggen, welke boeken gezag hebben — dat zou zijn in formele zin over het gezag handelen — maar dat zij mocht opnoemen welke inhoud der Schrift gezag heeft. Doch is dat nu alleen wat over het ongeloof van Israël verhaald is? Door geloof zijn de muren van Jericho gevallen, door het geloof heeft Abraham geleefd en zijn geloof is niet beschaamd geworden. Daar zijn boeken vol psalmen en spreukenwijsheid, daar is het leven van David, toen hij nog geen koning was, met al de uitreddingen Gods. Daar is zo'n rijkdom in de boeken van het oude verbond, waaruit de Kerk Gods in de nieuwe bedeling getroost en bemoedigd wordt ziende deze wolk van getuigen. Maar het schijnt alsof de synode van dit alles niets weet. De paragraaf spreekt alleen van ongehoorzaamheid. De synode moest eens in de gereformeerde geloofsleer bladeren en eens wat lezen over de verkiezing, waardoor God in Israël in ieder geslacht zijn gemeente had, van welke gemeente Hebreën 11 roemt. Het is goed dat er van de trouw Gods gesproken wordt, doch ook deze wordt beperkt tot een herhaling der beloften. God heeft blijkbaar geen volk gehad onder Israël, dat met een ernstig voornemen naar al Gods geboden begeerde te leven. Daar was alleen maar een ongehoorzaam volk en dan zweefden de beloften ergens in de lucht. Want als er alleen maar een ongehoorzaam volk is, is er ook niemand, die de beloften Gods gelooft.

Nu schijnt daarvan de laatste linea te spreken. Ik heb er enige moeite mee gehad om te begrijpen, wat er mee bedoeld wordt. Eerst dacht ik dat er sprake was van een belofte, dat er een rest zou over-

blijven. Maar nu neig ik tot de gedachte, dat de synode bedoelt, dat de Schriften van het oude testament verhalen van de hoop van een rest, die zich bekeert. Als dit laatste bedoeld is, was het misschien duidelijker geweest, wanneer er gestaan had, dat God, temidden van veel ongehoorzaamheid, een volk had ook in Israël, dat zich verheugde in Gods verlossingen en dat uitzag naar verdere vervulling der belofte. Daar waren toch de stillen in den lande, die niet alleen hoopten, doch die ook Gods nabijheid ondervonden. Abraham heeft de dag van Christus niet alleen gehoopt, doch ook gezien. Het onderscheid tussen het Oude en Nieuwe Verbond wordt scherp aangegeven. Het was onder Israël schijnbaar alleen ontrouw, belofte en hoop, meer niet. M.i. is er een veel grotere eenheid tussen de twee verbonden. Het was dezelfde God en hetzelfde geloof en dezelfde vergeving van zonden. Beide, de vrome van het oude en de vrome van het nieuwe verbond verheugden zich in de weldaad van de verzoende gemeenschap met God. Het licht in de tijd van het oude verbond is zwakker dan in de tijd van het nieuwe verbond. Maar wat de vromen van het oude verbond bij het licht van hun tijd lazen in Gods Woord was niet minder rijk. Luther zei eens dat men in de psalmen de heiligen in het hart zag. In de psalmen kan men zien wat de vromen van het Oude Verbond in hun God hadden. Vergelijk dat eens met de gezangen van de Hervormde Kerk? Ik acht de psalmen veel rijker. Als men tot op de grond der dingen wil gaan, moet men de psalmen zingen. En als men op de toppen van Gods bergen wil ademhalen moet men de psalmen zingen. Maar van dit alles schijnt de commissie, die deze paragraaf opstelde en de synode, die haar voor haar rekening nam zich niet genoeg rekenschap te hebben gegeven. Nu heb ik nog één opmerking. Het slot van paragraaf 2 spreekt van een beslissende vernieuwing van Gods verbond. Daar wordt Jer. 31 : 31 bij aangehaald. Vergeet men niet, als men deze vernieuwing tenvolle geschied laat zijn met de eerste komst van de Heere Jezus, dat er iets niet klopt? In de profetie van Jeremia wordt nadrukkelijk uitgesproken, dat er geen predikers van het evangelie meer nodig zullen zijn in de tijd van het nieuwe verbond. Ook zal de wet Gods niet meer tegenover de mens staan, doch in zijn binnenste geschreven zijn. Het komt mij voor, dat de eerste komst van Christus slechts een gedeeltelijke vervulling van deze profetie heeft gebracht. Wij zijn nog in veel gelijk met de Kerk onder het oude Verbond. Ook wij zijn in hope zalig, verwachtende de tijd, dat we zonder zonde Gode zullen leven. Vandaar dat m.i. de boeken van het oude verbond in alles nog grote betekenis voor ons hebben. Doch dan hebben wij het voorrecht, dat wij ze mogen lezen in het licht van de openbaring, die in Christus Jezus is gegeven. De wijze waarop alzo deze paragraaf de inhoud van de boeken van het oude testament weergeeft, doet tekort aan de rijke betekenis daarvan. De Ned. Beloofsbelijdenis zegt ook van deze geschriften: lle deze boeken alleen ontvangen wij voor heilig en kanoniek, om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmee te bevestigen. En wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is.

P.S. De emanatie-theorie, die in het woord „uitvloeisel" spreekt lijkt mij meer gnostisch dan bijbels.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juni 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De leer aangaande de Heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juni 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's