Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Effatha

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Effatha

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

En Hij, wederom weggegaan zijnde van de landpalen van Tyrus en Sidon, kwam aan de zee van Galilea, door het midden der landpalen van Dekapolis. En zij brachten tot Hem een doove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem, dat Hij de hand op hem legde. En hem van de schare alleen genomen hebbende, stak Hij Zijn vingers in zijn ooren, en gespogen hebbende, raakte Hij zijn tong aan; en opwaarts ziende naar den hemel, zuchtte Hij en zeide tot hem: ffatha! (dat is, word geopend!). En terstond werden zijn ooren geopend, en de band zijner tong werd los, en hij sprak recht. En Hij gebood hunlieden, dat zij het niemand zeggen zouden; maar wat Hij hun ook gebood, zoo verkondigden zij het des te meer. En zij ontzetten zich bovenmate zeer, zeggende: ij heeft alles wèl gemaakt, en Hij maakt, dat de dooven hooren en de stommen spreken. Mare. 7:31-37.

De Heere raakte de ooren en de tong van den doofstomme aan; daarin school 's mans gebrek. Het is pijnlijk, wanneer Zijn vinger de wonde plekken van ons bestaan aanwijst; nochtans is het heilzaam — want de hand, die ons aan onszelven ontdekt, zal ook genezing brengen.

Wat deed Christus verder, nadat Hij de aandacht van den ongelukkige op Zichzelven had gevestigd? Hij zag opwaarts naar den hemel, en zuchtte. Waartoe diende het omhoog zien? Om den man door gebarentaal te zeggen: „Boven u is de Machtige, die bijstand en uitkomst kan nederzenden; boven u is de Barmhartige, die het niet alleen kan, maar ook wil. Hef dan uw oogen op naar de bergen der

hulpe." Jezus zuchtte. En als de doofstomme het nog niet had gelezen in 's Heeren blik, het nog niet had gevoeld door 's Heeren gedrag, dan kon het zuchten hem er van overtuigen, dat hij stond tegenover een medelijdenden Heiland. Ook heeft het zuchtende opwaarts zien wellicht beduid: Al was het u onmogelijk uit uw nood luide tot God te roepen, toch zijn uw stille klachten tot Hem opgestegen; Mijn vriend, uw jammer is voor Hem niet verborgen gebleven." Tenslotte meen ik, dat wij het zuchten met Jes. 53 : 4 in verband mogen brengen: Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen." Christus zag in het leed der menschen het bittere gevolg van hun zonde; Hij torste als Middelaar dien gruwzamen last voor Zijn gekenden, en de benauwenis ontperste Hem de zuchtingen, gelijk het bloedige zweet in Gethsémané.

Sionieten, dit tafereel bevat een rijke vertroosting voor u. In de hemel zijn Jezus Christus, de medelijdende Hoogepriester, en de Vader, Wiens ontferming de zuchtende Goël openbaarde. Met uw zorg en strijd zijt gij daar Boven niet vergeten. Voorts behelst het tafereel de opwekking, met uw druk tot den Heere te gaan. Hoe menig oog, dat in tijden van zonneschijn niet opzag tot den Gever aller goede gaven, maar uitsluitend tevreden lette op de goederen dezer wereld, heeft in donkere dagen geleerd schuchter, beschaamd, berouwhebbend, smeekend opwaarts te blikken. Hoe menige mond, die in den voorspoed lichtzinnig beweerde God best te kunnen missen, is er onder kruis en smart toe gebracht den Heere ootmoedig aan te roepen. Hoe menig hart, hetwelk, gelijk dat van den verloren zoon, niet klopte voor den Vader, is, toen het van de schare alléén werd genomen, naar den Heere gaan verlangen.

De Heilige Schrift griffe in ons gemoed de gestalte van den Zaligmaker, die zuchtende opwaarts zag, en die in de heerlijkheid voor Zijn volk intreedt. Christus zond Zijn zuchten met die van den doofstomme op; zoo omwikkele Hij ons gebed met Zijn machtige voorbede. Dan mag er plaats wezen voor den 123en Psalm: „Ik hef tot U, die in den hemel zit, mijn oogen op en bid."

Nu komt het hoogtepunt van de geschiedenis. Wat Christus tot nog toe verrichtte, was voorbereiding voor hetgeen Hij thans zou doen. De doofstomme heeft alles vergeten voor het ééne, dat hij op redding mag hopen; al zijn aandacht is op den Heere Jezus gericht. Daar klinkt het: „Effatha, word geopend!" — en terstond werden zijn ooren geopend, en de band zijner tong werd los, en hij sprak recht. Welk een verrassend oogenblik voor dien man! Zijn ooren vulden zich met klanken; zijn tong, lange jaren geboeid, kon normaal spreken. Zal het eerste, dat hij hoorde, niet geweest zijn een juichtoon uit zijn eigen mond?

Groot is de vreugde, wanneer de Heere Zijn „Effatha!" spreekt in onzen lichamelijken, stoffelijken nood. Als de macht van een gevaarlijke ziekte wordt gebroken, als de druk van een zware zorg wordt weggenomen, als de dreigende wolken scheuren en de lichtstraal van uitkomst ons pad verheldert... waarlijk, dan kan het opgelucht hart weer ruim adem halen, en de tong wordt losgemaakt om te danken: „De Heere heeft alles wèlgedaan." Doch dubbele vreugde is het, wanneer 's Heeren „Effatha" een weldaad op geestelijk gebied bereidt. Dan verneemt het ontsloten oor de verzekering: „U is barmhartigheid geschied, uw zonden zijn u vergeven, ga heen in vrede." Dan wordt ons geopend oog niet moede van te zien op den Zaligmaker, die ons uit den dood tot het leven riep. Dan doet zich in ons van nature afkeerige hart de vraag gelden, hoe wij onzen Schepper en Herschepper welbehagelijk zullen zijn. Dan roemt de ontbonden tong: „Mijn mond vindt tot Uw lof gedurig ruimer stof."

Zulk een „Effatha" weerklonk in Saulus' binnenste, toen hij te Damascus was. En in het hart van Lydia, de purperverkoopster, dat de Heere opende. En in de ziel van den stokbewaarder te Filippi, die aangedreven werd tot de vraag: „Wat moet ik doen om zalig te worden? " Mogen wij er, tot prijs van Gods genade, aan toevoegen, dat het „Effatha" ook tot ons is gesproken? Lezers, lezeressen, het is zoo n uitnemend voorrecht Christus, den Machtige en Barmhartige, te ontmoeten. Staat er toch naar, met Hem in gemeenschap te treden. Wel zal Hij u eerst door Zijn aanraking bepalen bij uw jammerlijkheid, en door Woord en Geest u verslagen maken onder de harde waarheid van uw verwerpelijkheid — doch daarna volgt het bevrijdende „Effatha", de zoete waarheid der genadebetooning.

Wij lezen in het 36e vers, dat Christus hem gebood niet verder te vertellen, wat Hij gedaan had. Dit verbod had een bijzondere reden. Zoo licht zou men in het heidensche Dekapolis door zulke genezingen den Heere Jezus houden voor een wonderdokter, een machtig toovenaar — en intusschen onkundig blijven aangaande het doel van Zijn zending in deze wereld. Hij wenschte geen oppervlakkige huldebetuigingen en toejuichingen; neen, maar Hij zocht de eere Zijns Vaders en het welzijn der zielen. Zijn genezingen waren geen kunststukjes van een goochelaar, doch het zichtbare getuigenis, dat Hij gekomen was om het Koninkrijk Gods in een door de zonde ontredderde wereld op te richten, om de werken des duivels te verbreken, en om aan doemwaardige Adamieten hun oorspronkelijken luister te hergeven. Weinigen in Dekapolis hadden er begrip voor, dat de genezingen des Heeren Jezus teekenen waren — teekenen van het aanbreken der nieuwe Bedeeling; het verder vertellen van Christus' groote daden zou enkel misverstand verwekken en geen nuttigheid doen.

Deze dingen bevatten een les voor het begenadigde volk. Indien de Heere Zijn reddend „Effatha" tot u heeft gesproken, moogt gij zekerlijk aan anderen verhalen, wat u is wedervaren. De Schrift gaat u daarin voor: „Komt. luistert toe, gij Godgezinden. gij, die den Heer' van harte vreest, hoort, wat mij God deed ondervinden. wat Hij gedaan heeft aan mijn geest." Daar zijn er evenwel ook, die den Heere niet vreezen — gelijk de menschen van Dekapolis. Zij begrijpen uw blijdschap over het „Effatha" niet, om de eenvoudige reden, dat zij er zelf geen behoefte aan hebben. Zij zijn aan de boodschap der verlossing nog niet toe; voor hen is het allereerst noodig althans eenige kennis aan hun ellende te verkrijgen, en daarover in nood te geraken. Dan pas zullen zij jaloersch worden op en verlangen naar de barmhartigheid, welke aan u is geschied. Wie zich niet ziek gevoelt, stuurt niet om den dokter tot herstel; evenmin zal een ziel, die geen weet heeft van haar ellende, de verlossing begeeren, welke in Christus Jezus is. Dit wordt tegenwoordig in allerlei kringen over het hoofd gezien, zelfs daar, waar men het niet zou verwachten. Een ouderling der doleerende kerk vertelde mij, dat hij op een Zondagmorgen met den voorganger naar huis wandelde en opmerkte: „Dominee, uw voorgebed was louter danken en roemen, en uw predikatie was daarmede in overeenstemming; maar het eerste stuk van den Catechismus is er toch ook nog." Het ontstellende antwoord luidde: „Dat weten ze nu zoo langzamerhand wel." De ouderling verzuchtte: „Het ware te wenschen, dat allen het bevindelijk wisten; maar ik vrees, dat u menschen laat danken voor hun verzadiging, die het brood des Evangelies nog niet eens hebben geproefd, omdat zij er niet naar hongeren." De blijmare van het „Effatha" der verlossing worde niet voorbarig opgedrongen aan de familie van het volk van Dekapolis, dat er volgens Christus' verklaring niet ontvankelijk, niet rijp voor was. Er is iets profijtelijkers dan druk praten, namelijk dat de begenadigden door hun handel en wandel aan de buitenstaanders toonen, wat de Heere Jezus in hen wrocht. De onopzettelijke prediking door het gedrag der bondelingen, door hun doen en laten, kan onder de leiding des Geestes krachtdadiger invloed oefenen dan een stroom van goed-bedoelde woorden. Gods kinderen hebben meermalen zichzelf te beschuldigen, dat zij niet vrijmoedig van hun Koning getuigen; doch zij hebben eveneens te waken tegen het spreken zonder innerlijken drang. Zij er een nauwlettend achtgeven op den Heere, die gebiedt — en dan ook daarioe bekwamen wil — of verbiedt om Zijn Woord uit te dragen.

„Maar wat Hij hun ook gebood, zoo verkondigden zij het des te meer. En zij ontzetten zich bovenmate zeer, zeggende: Hij heeft alles wél gemaakt, en Hij maakt, dat de dooven hooren en de stommen spreken." De kennissen van den genezen

doofstomme stoorden zich niet aan Christus' verbod, maar vertelden wijd en zijd, wat zij hadden meegemaakt. Wij kunnen dit wel begrijpen; zij waren vol van het gebeurde en begeerden er anderen deelgenoot van te maken. Zij waren echter boodschappers van een bijzonder nieuwtje, en geen Evangeliepredikers, want zij kenden niet recht Dengene, die de genezing aanbracht, en de strekking van de genezing was hun verborgen.

Onder hen, die getuigen waren van 's Heeren werken, kunnen wij vier groepen onderscheiden. Sommigen verwonderden zich niet of nauwelijks over Zijn woorden en daden. Tot hen behoorden de Farizeën

en Sadduceën; hun belangstelling ging naar andere dingen uit. Deze groep is tegenwoordig verbijsterend groot; men maakt zich druk over velerlei, en heeft geen tijd voor het ééne noodige. Anderen verwonderden zich wel, doch daarbij bleef het dan ook. Zoo ging het met de inwoners van Nazareth; zij hoorden Christus' prediking en vroegen verbaasd: , Is Deze niet de zoon van Jozef? Hoe komt Hij aan Zijn ideeën? '' Doch daarna gingen zij over tot de orde van den dag. Bij ons wordt hetzelfde gezien; menschen, die het kerknieuws in de courant overslaan, schenken toch even aandacht aan het optreden van Billy Graham, maar stellen zich niet de vraag, of hij soms iets gezegd heeft, dat voor hen van beteekenis zou kunnen zijn. Weer anderen stegen van verwondering tot bewondering. Alzoo de menschen van Mare. 7 : 37; zij zeiden opgetogen: , Hij heeft alles wèl gemaakt." Doch met hun bewondering kwamen zij aan het voornaamste niet toe.

Toen de ooren en de tong genezen waren, was „alles" wèl gemaakt. Deze lieden waren spoedig tevreden. Zij overwogen niet, dat de ziel evenzeer genezing behoeft, en dat dan pas „alles" goed komt. Ook thans zijn er, die met bewondering gewagen van 's Heeren bijstand op stoffelijk en tijdelijk gebied; maar die den geestelijken nood en de eeuwigheid vrijwel verwaarloozen. Tenslotte zijn er, die boven de verwondering en bewondering uit tot de aanbidding worden gebracht. Op het „Effatha" openden zich voor hen de wijde velden van Gods goedertierenheid, welke zij als verzoenden en verlosten mochten betreden. Zij knielen dankende neer: „De Heere heeft alles wèl gemaakt; Hij heeft mij uit het verderf gered." En aan dien dank paart zich de bede: „Heere, maak alles wèl." Er is in het leven des geloofs zulk een wonderlijke mengeling. De 138e Psalm zegt op stelligen toon: „De Heer' is zoo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk aan mij volenden", maar vraagt in één adem: „Verlaat niet, wat Uw hand begon." De 139e Psalm belijdt: „Niets is, o Oppermajesteit, bedekt voor Uw alwetendheid ", en smeekt nochtans: „Doorgrond m' en ken mijn hart, o Heer'." Zoo volgt op de roemtaal „De Heere heeft alles wèl gemaakt" het gebed: „Heere, maak toch alles wèl, want aan mijzelven overgelaten verzink ik ras weder in mijn doemwaardigheid."

Het begenadigde volk heeft het schoonste „Effatha" nog te goed. Dan wordt de hemel geopend; de Heere neemt Zijn keurlingen niet alléén van de schare, doch leidt hen tot de schare, die niemand tellen kan; en de lofpsalm zal opklinken als een stem veler wateren: „Hij heeft alles, ganschelijk en voor altoos, wèl gemaakt. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Hallelujah!"

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Effatha

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's