Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van strijd en overwinning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van strijd en overwinning

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Maar de boze geest antwoordende, zeide: Jezus ken ik, en Paulus weet ik, maar gijlieden, wie zijt gij? En de mens, in welke de boze geest was, sprong op hen, en hen meester geworden zijnde, kreeg de overhand tegen hen, alzo, dat zij naakt en gewond uit dat huis ontvloden.

Handel. 19 : 15, 16.

Het is een grote zonde de naam Gods, de naam van de Heere Jezus, ijdel te gebruiken. O, dat wij, die deze naam zo dikwijls op onze lippen nemen, er voor vrezen, om die naam te gebruiken als een formule, als een toverwoord, en in verband daarmee ook als een middel om onszelf een naam te maken. Ik ben wel eens bang, dat dit heel dikwijls gebeurt in die grote publieke samenkomsten voor de genezing op het gebed. Genezing op het gebed komt zeer zeker in vele gevallen voor, al komt het niet in de krant, en al wordt er geen propaganda mee gemaakt. Van de grote Medicijnmeester lezen wij: En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij Hem niet openbaar maken zouden. Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, de profeet, zeggende: ij zal niet twisten, noch roepen, noch zal er iemand Zijn stem op de straat horen" (Matth. 12 : 16, 17, 19). Ja, waarlijk: het gebed des geloofs zal de zieke behouden, ...een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel" (Jac. 5). Maar dat organiseren van zulke gebedssamenkomsten, al die menselijke krachtsoefening, dat pogen om mensen onder de macht van zijn woord te krijgen, ik vrees, dat het vaak veel gelijkt op het optreden van die Joodse duivelbezweerders, de zeven zonen van Scaeva, een Joodse overpriester. Ik vrees, dat er dan dikwijls is een ijdel misbruiken van de naam van de Heere Jezus, Die men zelf niet kent, zoals de zonen van Scaeva ook moesten erkennen, daar zij zeggen: Wij bezweren u bij Jezus, die Paulus predikt." Verschrikkelijke zonde!

En die verschrikkelijke zonde wordt niet alleen bedreven bij de poging om boze geesten uit te bannen, of om mensen van lichamelijke kwalen, die meestal een geestelijke achtergrond hebben, te genezen. Neen! die verschrikkelijke zonde wordt ook vaak bedreven bij het prediken in Jezus' naam, bij het spreken over die naam. Ach, hoevele predikers, verenigingsmensen, vakbondleiders, politieke mensen, gebruiken die heilige naam zo menigmaal ijdel, alleen maar als een formule, als een machtsmiddel, als een middel om de mensen mee en achter zich te krijgen, als een middel om door zijn mooie preken, met zijn vrome spreken, invloed uit te oefenen en zich een naam te maken. O, mijn lezer.

Wat is de mens? Wat is in hem te prijzen? Dat Gij, o Heer', hem gunsten wilt bewijzen, Dat Gij hem kent? Wat is des mensen kind, Dat Gij het acht, en zo getrouw bemint? Hij mag de naam van ijdelheid wel dragen.

Och, dat de Heere ons Zijn heerlijke en heilige naam zo lere kennen en vrezen, dat wij met de ootmoedigheid worden bekleed, dat wij die heilige naam anders niet dan met vreze en eerbied mogen gebruiken! Het is toch die naam, waarvan het geldt: De naam des Heeren is een sterke toren; de rechtvaardige zal daarheen lopen, en in een hoog vertrek gesteld worden" (Spr. 18 : 10).

De zonen van de overpriester Scaeva hebben zich onderwonden de naam van Jezus te noemen over degenen, die boze geesten hadden, zeggende: „Wij bezweren u bij Jezus, Die Paulus predikt." — In spanning hebben zij toen afgewacht welke uitwerking dit zou hebben. Zij waren getuigen geweest van de ongewone krachten, die God deed door de handen van Paulus, ook van het uitvaren van de boze geesten. Zullen ook zij dit nu met het noemen van de naam van Jezus bereiken?

Het was er ver van af. De boze geesten lieten zich zo maar niet uitbannen. Juist het tegendeel geschiedde. De boze geest, die zeer agressief was, werd van aangevallene aanvaller. En mijn lezer, ik weet niet, of gij daar kennis aan hebt, maar dat valt niet mee, als de duivel aanvaller wordt. Hij is een gevallen engel, met grote kracht en met vele talenten begiftigd, die nu worden gebrujkt, niet in de dienst van de Schepper en van zijn schepsel, maar tot hun bestrijding. Wat kan zelfs Gods kind het daar moeilijk mee hebben! Ik heb er gekend, die in angst uitriepen bij het aan voelen komen van die aanvechtingen: „O, daar komt hij weer aan; daar komt hij weer aan." — En er zijn er ook, die zonder dat zij er menigmaal tegen op kunnen, allerlei vloeken en lasteringen voelen opkomen. Daar wordt meermalen veel onder geleden. * Allerlei geestelijke dokters willen u misschien helpen, als gij het tenminste vertelt. En als het nu biddende, met u meeworstelende dokters mogen zijn, dan gaat er door Gods genade invloed van uit, want daar kan de duivel niet tegen op. Maar zo menigmaal zijn het geestelijke kwakzalvers, die de kwalen niet kennen, die maar een middeltje proberen, die de weg niet kennen naar de grote Medicijnmeester, Jezus Christus. Dan gaat het u niet zelden naar dit bekende woord: „maar met wie het veeleer erger geworden was."

' Er is er maar één, die zulk een ongelukkige genezen kan. Dat weet de duivel ook opperbest. Er staat immers in de stof onzer overdenking: „Maar de boze geest, antwoordende, zeide: Jezus ken ik, en Paulus weet ik, maar gijlieden, wie zijt gij? " — Daar konden de zonen van Scaeva, de overpriester, het mee doen. Daar zullen zij wel van geschrokken zijn. Daar kunnen al die geestelijke dokters, die geen college hebben gelopen bij de grootste Medicijnmeester, de Heere van leven en van dood, het mee doen. Daar hebben ze, als zij geleid mogen worden op de weg der ontdekking, onder het vlijmscherpe ontleedmes van Gods Woord en van Gods Geest, heel wat aan te mediteren. Zo is het ook, hun leven lang, voor al Gods kinderen.

De zonen van Scaeva schrokken natuurlijk geweldig van deze aanval met het zwaard des monds van de boze geest. Maar daar bleef het niet bij. Die boze geest, die hun zwakheid kende, werd ook handtastelijk. Hij gebruikte de bezetene. Wij lezen: „En de mens, in welke de boze

geest was, sprong op hen, en hen meester geworden zijnde, kreeg de overhand tegen hen, alzo dat zij naakt en gewond uit dat huis ontvloden."

Dat was een pijnlijke en smadelijke nederlaag voor die zonen van Scaeva, een Joodse overpriester. Het blijkt, als wij tussen de regels doorlezen en vooral als wij de grondtekst nalezen, dat er een vreselijke worsteling is ontstaan tussen de duivelbezweerders, de zonen van Scaeva, die zich natuurlijk trachtten de handhaven, en hun eer als duiveluitbanners trachtten te handhaven, en die ongelukkige mens, die alleen maar was een instrument van de boze geest, waarvan hij bezeten was. Maar de zonen van Scaeva moesten het onderspit delven. De mens, in welke de boze geest was, overmeesterde hen. Hij had hen zo met vuisten geslagen, met zijn nagels gekrabt, met zijn handen bewerkt en hun kleren afgescheurd, dat zij naakt en gewond uit dat huis ontvloden.

Welk mens zou er ook tegen de boze geesten uit de afgrond op kunnen? O, die machten kunnen zo woeden! Wij denken aan koiting Saul, die zo in de greep van satan was gekomen. De Geest des Heeren was met Zijn algemene werking van hem geweken, en een boze geest van de Heere, d.w.z. als een oordeel Gods over hem gekomen, verschrikte hem. Saul had het zo moeilijk onder die boze macht, dat hij luisterde naar de raad van zijn knechten, en hun de opdracht gaf: , , Ziet mij toch een man uit, die wel spelen kan, en brengt hem tot mij." Toen werd de naam van David, de zoon van Isaï, genoemd. Deze werd ontboden. En het geschiedde als de Geest Gods, alleen naar het oordeel Gods, over Saul was, zo nam David de harp, en hij speelde met zijn hand. Dat was een verademing voor Saul, en het werd beter met hem, en de boze geest week van hem (1 Sam. 16).

Wij denken van zelf ook aan Judas. Ontroerd in de geest had de Heere Jezus gezegd: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, dat een van ulieden mij zal verraden." Dan vraagt Johannes, op een wenk van Simon Petrus, vallende op de borst van Jezus: „Heere! wie is het? " — Het antwoord van de Heiland is: „Deze is het, dien Ik de bete, als Ik ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons zoon, Iskarioth. En na de bete, toen voer de satan in hem. Hij dan ging terstond uit. En het was nacht." Ja, nacht, angstwekkend donker. Nacht van buiten, maar veel, veel erger, nacht van binnen. Van de dienst van de machten der duisternis houdt ge alleen maar over een naakte en gewonde ziel.

Zelfs degenen, die de Heere vrezen, kan de vorst der duisternis het nog zo moeilijk maken. Heeft de Heere Jezus niet gezegd tot Simon Petrus en in hem tot al zijn discipelen, ja, tot al de Zijnen van alle tijden en van alle plaatsen: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe"? — Daaraan, aan dat woord, en aan de daarop gevolgde tijd van zijn diepe val, dacht Petrus terug, toen hij in zijn eerste brief zo waarschuwend, zo de broederen versterkend, schreef: Zijt nuchteren, en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende, wie hij zou mogen verslinden" (5:8). Maar dan voegt hij er aan toe de opwekking: Dewelke wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende, dat hetzelfde lijden aan uw broederschap, die in de wereld is, volbracht wordt" (5 : 19).

O, welk een bange strijd heeft de strijdende Kerk op aarde dikwijls te voeren! Wij denken aan Job, door satan verzocht, aan Paulus in zijn worsteling met de engel des satans, die hem met vuisten sloeg, aan Luther, die ook zoveel bange worstelingen met de duivel heeft gehad. Ik kan dit alles nu maar even aanstippen. Ik hoop, dat er onder onze lezers zullen zijn, die er verder over doormediteren, bevend en biddend en strijdend. Maar vooral, ziende op de grote Overwinnaar van de duivel, Die op aarde is gekomen om de werken des duivels te verbreken, en Die voor de Zijnen in nood aan de rechterhand des Vaders bidt, zoals Hij gezegd heeft: Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. En gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broederen" (Lucas 22 : 32).

Letten wij er nu nog op, dat de duivel niet alleen de zeven zonen van Scaeva wat te zeggen heeft, maar ook ons. Hij houdt als het ware een ontdekkende preek. Luister maar. Als de zonen van Scaeva zeggen: „Wij bezweren u bij Jezus, Dien Paulus predikt", - — dan antwoordt de boze geest, zo op de man af: „Jezus ken ik, en Paulus weet ik; maar gijlieden, wie zijt gij? " — Dat was nu juist het woord, dat die zonen van Scaeva nodig hadden. Is het misschien ook het woord, dat wij nodig hebben in onze hoogmoed, in ons vrome kleed? Tot onze ernstige waarschuwing, dat zelfs de vorst der duisternis zich niet laat misleiden door vrome woorden en een gedaante van godzaligheid. Tot dezulken, bij wie het alleen maar woorden zijn, zegt hij zo ontdekkend, zo bijtend, zo satanisch scherp: „Jezus ken ik, en Paulus weet ik, maar gijlieden, wie zijt gij? "

De boze geest zegt: ezus ken ik. Dat is ten dele waar. De duivel heeft verscheidene ontmoetingen met de Heere Jezus gehad. Een van de bekendste was wel die van de verzoeking in de woestijn. Hij heeft vele nederlagen geleden. Zij erkenden Hem als de Zone Gods b.v. in het land der Gergesénen, toen zij riepen: Jezus, Gij Zone Gods! wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen voor de tijd? ? " (Matth. 8 : 29).

Zij kenden Hem beter dan de zonen van Scaeva, beter dan zo menigeen ook onder ons, die op de kansel, of er onder, alleen maar woorden heeft óver Jezus, maar geen genade, geen kracht uit Hem, en uit Zijn volheid.

Jezus ken - ik, en Paulus weet ik, of van Paulus weet ik. Ja, voor Paulus had de duivel respect. Hij heeft met hem te doen gehad, toen deze in Jezus' naam de boze geesten deed uitvaren, en toen hij Paulus met vuisten sloeg, nadat deze opgetrokken was geweest in de derde hemel, en toen satan alleen maar als een herdershond hem kon drijven tot zijn machtige, trouwe Herder, om getroost te worden door Zijn stok en Zijn staf. Paulus kon zeggen: „zijn listen zijn ons niet onbekend."

De duivel heeft ook ons wat te zeggen: Hij onderscheidt het snode van het kostelijke, de echte van de valse christenen, de mondchristenen en de ware christenen, der zalving van Christus deelachtig. En dus zegt hij zo honend: „Jezus ken ik, van Paulus weet ik; maar gijlieden, wie zijt gij? " Voor Jezus, zelfs voor Paulus is hij bang. Daar is de kracht Gods. Maar voor de zonen van Scaeva heeft hij geen vrees. En nu vraagt hij ook u: maar gij, wie zijt gij? O, dat zo velen onder ons daarvan schrikken mogen! Luther heeft eens gezegd: „Niemand kan geloven, of hij moet eerst grondig geschrokken zijn." Geschrokken voor de duivel, geschrokken voor zichzelf, geschrokken vooral voor Gods heilig recht! Een heilzame schrik, weet gij wat dat is? Dat drijft tot de Heere Jezus uit. Dat leert u roepen: „Bij U schuil ik."

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Van strijd en overwinning

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's