Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het boek der Richteren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het boek der Richteren

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

JEFTHA

III.

En de oudsten van Gilead zeiden tot Jeftha: Daarom zijn wij nu tot u wedergekomen, dat gij met ons trekt en tegen de kinderen Ammons strijdt; en gij zult ons tot een hoofd zijn, over alle Inwoners van Gilead. Toen zeide Jeftha tot de oudsten van Gilead: Zoo gijlieden mij weder haalt om te strijden tegen de kinderen Ammons, en de Heere hen voor mijn aangezicht geven zal, zal ik u dan tot een hoofd zijn? En de oudsten van Gilead zeiden tot Jeftha: De Heere zij toehoorder tusschen ons, indien wij niet naar uw woord doen! Alzoo ging Jeftha met de oudsten van Gilead, en het volk stelde hem tot een hoofd en overste over zich. En Jeftha sprak al zijn woorden voor het aangezicht des Heeren te Mizpa.

Voorts zond Jeftha boden tot den koning der kinderen Ammons, zeggende: Wat hebben ik en gij met elkander te doen, dat gij tot mij gekomen zijt, om tegen mijn land te krijgen? En de koning der kinderen Ammons zeide tot de boden van Jeftha: Omdat Israël, als hij uit Egypte optoog, mijn land genomen heeft, van de Arnon af tot aan de Jabbok, en tot aan de Jordaan; zoo geef mij dat nu weder met vrede. Maar Jeftha voer wijders voort, en zond boden tot den koning der kinderen Ammons, en hij zeide tot hen: Zoo zegt Jeftha: Israël heeft het land der Moabieten en het land der kinderen Ammons niet genomen; want als zij uit Egypte optogen, zoo wandelde Israël door de woestijn tot aan de Schelfzee, en kwam te Kades. En Israël zond boden tot den koning der Edomie-

ten, zeggende: aat mij toch door uw land doortrekken: aar de koning der Edomieten gaf geen gehoor. En hij (Israël) zond obk tot den koning der Moabieten. die ook niet wilde. Alzoo bleef Israël in Kades. Daarna wandelde hij in de woestijn, en toog OM het land der Edomieten en het land der Moabieten. en kwam van den opgang der zon aan het land der Moabieten, en zij legerden zich op gene zijde van de Arnon; maar zij kwamen niet binnen de landpalen der Moabieten, want de Arnon is de landpale der Moabieten. Maar Israël zond boden tot Sihon, den koning der Amorieten, koning van Hesbon, en Israël zeide tot hem: aat ons toch door uw land doortrekken tot aan mijn plaats. Doch Sihon betrouwde Israël niet door zijn landpale door te trekken, maar Sihon verzamelde al zijn volk, en zij legerden zich te Jaza: n hij streed tegen Israël. En de Heere, de God Israëls, gaf Sihon met al zijn volk in de hand van Israël, dat zij hem sloegen; alzoo nam Israël erfelijk In het gansche land der Amorieten, die in datzelve land woonden. En zij namen erfelijk in de gansche landpale der Amorieten, van de Arnon af tot aan de Jabbok, en van de woestijn tot aan de Jordaan. Zoo heeft nu de Heere, de God Israëls, de Amorieten voor het aangezicht van Zijn volk Israël uit de bezitting verdreven; en zoudt gij hunlieder erfgenaam zijn? Zoudt gij niet dengene erven, dien uw god Kamos voor u uit de bezitting verdreef? Alzoo zullen wij al dengene erven, dien de Heere, onze God, voor ons aangezicht uit de bezitting verdrijft. Nu voorts, zijt gij veel beter dan Balak, de zoon van Zippor, de koning der Moabieten? Heeft hij ooit met Israël getwist? Heeft hij ook ooit tegen hem gekrijgd? Terwijl Israël driehonderd jaren gewoond heeft in Hesbon en in haar stedekens, en in Aroër en in haar stedekens, en in al de steden, die aan de zijde van de Arnon zijn; waarom hebt gij het dan in dien tijd niet gered? Ook heb ik tegen u niet gezondigd, maar gij doet kwalijk bij mij, dat gij tegen mij krijgt; de Heere, die Rechter is, richte heden tusschen de kinderen Israëls en tusschen de kinderen Ammons! Maar de koning der kinderen Ammons hoorde niet naar de woorden van Jeftha, die hij tot hem gezonden had. Richt. 11 : 8—28.

De oudsten van Gilead waren persoonlijk tot Jeftha in het land Tob gekomen om hem te verzoeken, dat hij in den strijd tegen de Ammonieten als hun aanvoerder zou optreden. Jeftha stemde niet aanstonds toe; de overheid had hem immers onrechtvaardig bejegend, want zij had niet verhinderd, dat Jeftha vanwege het gedrag zijner broeders gedwongen was uit te wijken naar Tob. Er moest eerst schuld worden beleden, alvorens Jeftha ten profijte van zijn onderdrukte volk zou optreden. Dé oudsten waren daartoe bereid; zij zeiden: „Daarom zijn wij nu tot u wedergekomen, dat gij met ons trekt en tegen de kinderen Ammons strijdt." De smaad, hem eertijds aangedaan, mocht worden uitgewischt door het feit, dat hij tot een hoofd over alle inwoners van Gilead zou zijn. „Daarom zijn wij tot u gekomen" — in de omstandigheid, dat zij geen gezanten stuurden, maar - zelf voor Jeftha verschenen, lag de erkentenis van hun medeplichtigheid aan zijn verongelijking, welke een openlijke genoegdoening vorderde. De oversten aarzelden niet te verklaren, dat zij onbillijk waren geweest en Jeftha's leven zonder geldige oorzaak hadden versomberd. Deze handelwijze siert hen. Gelukkig, zoo hooger-en lagergeplaatstén zich noch voor God noch hun medemenschen groot houden, maar eerlijk het hoofd buigen, indien er reden toe is.

Jeftha is bevredigd; de overheid heeft haar fout van weleer erkend en hersteld. Hij herhaalt nog eens, wat de oversten hebben gezegd, opdat er geen misverstand tusschen hen zij. Indien de oorlog met de Ammonieten gunstig verloopt, zal dan het volk, gelijk de magistraat, hem als hoofd over geheel Gilead willen aanvaarden? (Jeftha zeide: als hoofd", en niet: als koning"; Jehovah toch was Israëls wettige Koning.) Merkt er op, hoe Jeftha in de afhankelijkheid legerde; hij snoefde niet, dat hij de Ammonieten wel kon verslaan, maar sprak ootmoedig: Zoo de Heere hen voor mijn aangezicht geven zal...'" Hoovaardigen moeten wel Gods raad dienen; in den eigenlijken zin zijn zij echter geen dienstknechten van den Allerhoogste — dat zijn alleen de nederigen van gemoed, die zichzelven niets toeschrijven, maar alles van den Heere verwachten. Jeftha's vraag: Zal ik na den oorlog uw hoofd wezen? " was dan ook niet ingegeven door de begeerte, om de groote man van Gilead te worden, maar door de vrees, dat hij straks opnieuw in teleurstellingen en verwikkelingen zou geraken. Plechtig, onder eede, bevestigden de oudsten hun boodschap: od was hun getuige; Hij mocht hen straffen, indien hun woord niet waarachtig was. „Alzoo ging Jeftha met de oudsten van Gilead (naar Mizpa), en het volk stelde hem (aldaar) tot een hoofd en overste (burgerlijk en militair) over zich." Wij wezen reeds op de bijzonderheid, dat ditmaal volk en overheid het richterschap aan een uit hun midden aanboden; anders was het de Heere, die in dagen van druk een aanvoerder aan Israël schonk, en deze man werd door Israël dan ook als leider aanvaard. Hiermede is allerminst gezegd, dat Jeftha niet door Jehovah tot zijn ambt verkoren was. Integendeel, uit het vervolg der geschiedenis blijkt het overduidelijk, dat Jeftha de van God verordende bewindhebber was, en dat de Heere de beraadslagingen (Richt. 10 : 17, 18) bestierde, toen Israëls keuze op Jeftha viel.

„En Jeftha sprak al zijn woorden voor het aangezicht des Heeren te Mizpa." De nieuwe richter aanvaardde zijn functie met een rede, waarin hij verslag deed van hetgeen tusschen hem en de oudsten in Tob was verhandeld. De rede ging als van zelf in een gebed over, om 's Heeren genadigen zegen af te smeeken over den band, die tusschen het volk en Jeftha was gelegd, alsmede over de pogingen, welke voor Israëls bevrijding zouden worden ondernomen. Wij lezen niet, dat er tijdens deze vergadering een offer werd ontstoken; het is wèl waarschijnlijk, dat de samenkomst plaats vond ten overstaan van enkele priesters. Jeftha sprak tot zijn volk „voor het aangezicht des Heeren"; deden de huidige regeerders dat ook met betrekking tot nationale en internationale aangelegenheden dan mocht er nog goede verwachting wezen.

In het le vers van ons teksthoofdstuk heeft de Bijbelschrijver medegedeeld, dat Jeftha een strijdbaar held was; dat is nog wat anders dan een strijdlustig man. Israëls nieuwe bevelhebber ging niet direct tot den aanval op de Ammonieten over — dan ware hij strijdlustig geweest; hij was een strijdbaar held, dat wil zeggen: ij was geoefend in den wapenhandel, en zou het gevecht niet ontwijken, indien de nood hem was opgelegd. Doch zijn gevoel voor recht en billijkheid dreef hem er toe de zaak zoo mogelijk op vredelievende wijze tot een oplossing te brengen. De Schrift verhaalt: Voorts zond Jeftha boden tot den koning der kinderen Ammons, zeggende: at hebben ik en gij met elkander te doen, dat gij tot mij gekomen zijt, om tegen mijn land te krijgen? " Jeftha sprak van „ik" en „mij" als vertegenwoordiger van zijn volk; hij constateerde, dat er geen geschil tusschen Israël en Ammon was geweest, en vroeg, waarom Ammon nochtans sinds achttien jaren telkens de vijandelijkheden opende. Het is duidelijk, dat Jeftha de kwestie in der minne trachtte te schikken; want volgens Deut. 2:9 en 19 had Jehovah geboden, dat Israël den strijd niet zou aanbinden met Moab en Ammon, tenzij tegenweer het opnemen der wapenen vorderde.

„De koning der kinderen Ammons zeide tot de boden van Jeftha: Omdat Israël, als hij uit Egypte optoog, mijn land genomen heeft, van de Arnon af tot aan de Jabbok, en tot aan de Jordaan; zoo geef mij dat nu weder met vrede." Hij beweerde dus, dat Gilead aan de Ammonieten had toebehoord, maar dat Israël zich dit grondgebied, bij den intocht in Kanaan, had toegeëigend. Indien Ammon zijn rechtmatig bezit terugkreeg, zou het in vrede met Israël leven. Jeftha wist derhalve, wat hem te doen stond, om aan den krijg een einde te maken.

Deze voorstelling van zaken was echter niet juist, de feiten waren scheef getrokken. Sihon, de koning der Amorieten (in Gilead) had oorlog gevoerd met de Moabieten, die ten Zuiden van hem woonden, en hun land tot aan de Arnon veroverd (Num. 21 : 26); tevens had Sihon een stuk van Ammon in bezit genomen (Joz. 13:25). Toen Israël zich van het rijk van Sihon meester maakte, was er dus een deel Ammonietisch gebied bij, en om dat deel, zoo berichtte de koning van Ammon aan Jeftha, was de strijd met Israël ontbrand. Het betoog leek zeer redelijk, en was toch niet meer dan een slimme uitvlucht.

Jeftha stuurde andermaal een gezantschap naar Ammon, om een uiteenzetting te geven van de ware toedracht der gebeurtenissen; hij liet de historie spreken tot staving van zijn stelling: „Israël heeft het land der Moabieten en het land der kinderen Ammons niet genomen" (15e vers). Vooreerst gaf Jeftha kortelijks weer, wat in Num. 20 en 21 beschreven staat. Op het einde van de woestijnreis kwam Israël te Kades, aan de grens van Edom gelegen. Vriendelijk verzocht Israël door Edom te mogen trekken, ver-

zekerende, dat men niemand overlast zou aandoen (Num. 20:17). Een weigering was echter het antwoord. De Moabieten betoonden zich even onwelwillend (Deut. 2 : 29). Israël heeft zich niet met geweld een doortocht door Edom of Moab gebaand, om spoedig Kanaan te kunnen bereiken, doch trok om de beide landen heen. Niet uit het Zuiden, maar uit het Oosten naderde het alzoo Abrahams erfgebied. Daar regeerde Sihon, de koning der Amorieten. Ook tot hem kwam een deputatie uit Israël, die om vrijen doortocht vroeg. Sihon wees het verzoek niet alleen van de hand, doch viel meteen met zijn leger op de Israëlieten aan; hij wilde hen als lastige en gevaarlijke indringers verjagen. Het liep evenwel anders; Israël was thans genoodzaakt naar de wapenen te grijpen, en Jehovah schonk aan Zijn bondsvolk de overwinning. Israël had den strijd allerminst gezocht, doch Sihons wangedrag was de aanleiding, dat gansch Gilead, tusschen Arnon en Jabbok, aan de Amorieten ontviel. Ook het stuk, dat weleer aan Ammon toebehoorde en door Sihon was geannexeerd, ging aan Israël over. Wat uw god Kamos — zoo vervolgde Jeftha — voor u. Ammonieten, verovert, dat neemt gij uit zijn hand in bezit; welnu, wij Israëlieten, handelen desgelijks; ons valt ten deel datgene, waar Jehovah de hand op legt (24e vers).

Jeftha had nog meer te zeggen. Het was al lang geleden, sinds de geschiedenis van Sihon zich afspeelde. Nooit had een der koningen, die achtereenvolgens over Ammon regeerden, aanspraak doen gelden op het gebied, dat Sihon op Ammon veroverde, en dat naderhand Israëlietisch bezit werd - — hoe kwam de huidige koning er dan toe, dit wèl te doen? Sihon veroverde ook een stuk van het rijk der Moabieten, hetwelk dus eveneens aan Israël kwam. Maar hun koning Balak heeft nooit het eigendomsrecht aan Israël betwist, of met wapengeweld de teruggave gevorderd. Schamper vroeg Jeftha aan den koning van Ammon, of hij beter (rechtvaardiger) was dan Balak en al de latere vorsten van Moab en Ammon. Hadden zij lafhartig in het onrecht berust, en trad hij nu onverschrokken als kampioen voor het recht op? ! Omtrent drie eeuwen woonde Israël (Ruben, Gad en de halve stam van Manasse) reeds in het Overjordaansche; nooit had Ammon er tegen geprotesteerd; het recht om teruggave te eischen was derhalve nu wel verjaard.

Jeftha's klemmend betoog ging in een beschuldiging over. Ammons koning keerde de rollen om: Israël deed Ammon geen kwaad, doch hij vergreep zich aan Israël door zijn herhaalde vijandelijke invallen. Jeftha had een goed geweten en schroomde niet Jehovah tot getuige aan te roepen: de Heere, de hoogste Rechter, mocht richten tusschen Ammon en Israël. Kunnen wij in onze geschillen Jeftha's voorbeeld volgen? Kunnen wij gerust Gods einduitspraak afwachten?

De koning der Ammonieten liet zich niet door deugdelijke argumenten gezeggen; hij volhardde in zijn boosaardigheid. Hoe vaak zijn wij, helaas, zijn evenbeeld.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 oktober 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Uit het boek der Richteren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 oktober 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's