Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De leer der vaderen aangaande de Heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De leer der vaderen aangaande de Heilige Schrift

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Onder de mannen, die na Calvijn op de betekenis der Heilige Schrift zijn ingegaan, staat Zanchius vooraan. Naar zijn geschriften zijn al de kanonieke boeken van God ingegeven. De apocryfe echter, die niet helemaal te veroordelen vallen, zijn meer producten van de menselijke dan van de Goddelijke Geest. Het is echter alleen door God mogelijk, dat iemand de ingeving der H. Schrift met zekerheid inziet. De Heilige Geest is nodig om de mens, die de Schrift leest en hoort zo te verlichten, dat hij leert zien en voelen, dat God en niet een mens in de Schrift spreekt.

Wel is de H. Schrift in zichzelf licht. Maar gelijk een blinde bij het helderste zonlicht niets ziet, zo kan ook de H. Schrift niemand de waarheid van haar inhoud doen inzien, als niet de geest des mensen door Gods Geest wordt verlicht om de waarde der Schrift te zien. De mens kan ook God niet in de Schrift horen spreken, tenzij hem de oren geopend worden. Daar zijn wel andere hulpmiddelen, die ons aan de Schrift doen geloven, zoals het getuigenis der Kerk, en der Schrift en ondervindingen van de waarheid der Schrift, doch geen hulpmiddel is genoeg. De Geest Gods is de laatste grond. Hij gebruikt de andere middelen en dan werken zij. Dit zijn de gedachten van Calvijn en de meeste Geref. theologen. Sommige anderen gingen een Lutherse kant uit. De Luthersen legden de Geest Gods in het Woord. Het Woord zelf opent de harten. Het getuigenis des Geestes is alleen aanwezig, als de zondaar het geloof ontvangt, waardoor hij verzekerd wordt van het eeuwige leven. De Lutheraan Gerhard verweet aan de gereformeerden, dat zij Geest en Woord scheidden. Hij zocht de grond voor hun leer in de uitverkiezing. Zanchius had dit reeds gezegd: Als de Heilige Schrift zonder de Heilige Geest het geloof aan haar Goddelijkheid kan bewerken, moesten allen aan de Schrift geloven. Het feit dat niet allen geloven wijst er op, dat er bij de gelovigen de kracht des Geestes bijkomt. De Lutheranen daarentegen verwaarloosden de uitverkiezing.

Volgens hen heeft het Woord de Geest Gods in zich. De kracht ervan is echter niet onwederstandelij k. De verstokte zondaar kan het Woord wederstaan. Het hangt dus tenslotte van de mens af of hij gelooft. Van Zanchius is ook de onderscheiding van het ongeschreven en het op schrift gestelde Woord Gods. Het ongeschreven woord is ouder dan de Kerk, het te boek gestelde Woord Gods is jonger dan de Kerk. Een andere gereformeerde schrijver van naam is William Whitaker. Maar van meer belang is op het ogenblik voor ons Andreas Rivetus. Het kan niet mijn bedoeling zijn om een opsomming van namen en opvattingen te geven, maar wel om onze lezers in staat te stellen hun eigen tijd uit het verleden te verstaan. Hoe dikwijls wordt het ons niet bestreden, dat er bij de Schrift een werking des Geestes bij moet komen.

Men weet nu, dat is in wezen van de Lutheranen en heeft de verwerping van de uitverkiezing tot achtergrond. Doch nu Rivetus. Hij gaat dieper en breder op de wijze van ingeving in. We mogen ons niet verhelen, dat daardoor een schrijver er ook toe komen kan meer te willen weten, dat de Schrift openbaart. Daarom is het goed dat de Goddelijke ingeving vaststaat en dan mogen we over de vorm daarvan bescheidenlijk enige gedachten naar voren brengen. Die van Rivetus gaan m.i. niet te ver. Hij noemt de geest, de mond en de hand der bijbelschrijvers kanalen, waardoor het Woord Gods tot ons wordt geleid. Daarmee blijft hij geheel in het voetspoor van Calvijn, die in zijn Institutie IV, 8, 9 verklaart, „dat de Apostelen geweest zijn zekere en ongetwijfelde secretarissen des Heiligen Geestes: en daarom moeten hare Schriften gehouden worden voor uitspraken en woorden Gods". Op een andere plaats zegt Calvijn, dat de Heilige Geest door de mond van Mozes heeft gesproken. Die mond was dus een kanaal voor Gods Woord. In een predikatie over Deut. 6 schrijft Calvijn: „en ofschoon Mozes dit boek heeft geschreven, zo is het toch waar, dat de Heilige Geest hem heeft gebruikt als een orgaan." Men kan moeilijk volhouden, dat Calvijn een gedeeltelijke inspiratie aannam.

Even nauwkeurig, zegt Calvijn, als een secretaris neerschrijft, wat men hem beveelt, heeft Mozes genoteerd en te boek gesteld, wat hij van God heeft ontvangen en niet wat uit zijn eigen verstand opkwam.

Rivetus, om met hem verder te gaan, merkt op, dat 2 Petr. 1 : 21 leert, dat de profetie niet door de menselijke wil is voortgebracht. Hij waarschuwt hier voor het misverstand, dat de profeten als onwilligen zouden gesproken hebben. Zij werden telkens weer door Gods Geest gewillig gemaakt. Zij werden gedreven door de Geest. Het was niet hun natuurlijke wil, ook niet hun wedergeboren wil, doch een bijzondere gewilligheid.

Hoe is het nu gegaan met die onderwerpen, waarvan de bijbelschrijvers kennis droegen door eigen aanschouwen of door overlevering? Daarvoor hebben zij geen bijzondere openbaring ontvangen. Doch wel heeft de Geest des Heeren hen in ieder woord bestuurd. De Heilige Geest heeft hen aangedreven om die gebeurtenissen te beschrijven en hen zo bestuurd, dat zij niet van de waarheid afweken. Vanwege deze leiding des Heiligen Geestes mag dan ook hetgeen in de Bijbel op zichzelf menselijk en object der menselijke waarneming is, toch voor goddelijk gehouden worden. Hetzelfde vinden wij bij Calvijn, die van de gewoonste dingen, zoals van het huwelijk van Izak zegt, nadrukkelijk zegt, dat deze geschiedenis door de Heilige Geest is beschreven. Calvijn en Andreas Rivetus handhaven zonder bezwaar het auteurschap van de Heilige Geest ook voor die plaatsen die met de religieuze inhoud der Heilige Schrift geen direct verband schijnen te houden. Het gaat nog verder. Volgens Rivetus

droeg de Geest Gods zorg, dat alles in de passendste woorden is neergeschreven. Calvijn neemt ook het auteurschap van de H. Geest aan voor de vorm, d.w.z. voor de woorden en de stijl van de Schrift. In de psalmen zijn het de gebeden, die de Heilige Geest dicteerde. Bij Hand. 20 : 28 zegt Calvijn, dat mensen die de benamingen der Heilige Schrift naar eigen goedvinden wijzigen, de taal des Heiligen Geestes verbasteren. De schoonheid van de taal van sommige profeten voert Calvijn op de Heilige Geest terug. Doch ook kan de Geest tot de meest simpele manier van spreken de toevlucht nemen. En als er verschillen zijn tussen de evangelisten zegt Calvijn: de Geest van God. die zich de Evangelisten tot schrijvers verkoren heeft, bestuurde met opzet hun manier van schrijven zo, dat zij een en dezelfde geschiedenis wel in overeenstemming met elkaar, maar toch ook weer op verschillende wijze vermelden."

Bij Lucas 24 : 13 verklaart Calvijn, dat de Geest van God aan ieder der evangelisten zeer gepast zijn eigen taak heeft gegeven.

Is nu bij Rivetus de eigen werkzaamheid der bijbelschrijvers geheel uitgesloten? Neen, evenmin als bij Calvijn. De Geest Gods gebruikte gewoonlijk de woorden die in hen leefden. Zij zijn echter in het gebruik der woorden bijzonder geleid, opdat zij in de afzonderlijke woorden niet dwaalden. Zo nodig kregen zij woorden ingegeven, die zij anders niet gebruikten. De Geest heeft de woorden uit de woordenschat der schrijvers genomen, deze geheiligd, bestuurd en tot zijn eigen woorden gemaakt. Dus zijn het alle zulke gedachten en woorden, waar God Zelf voorin staat. Doch een menselijke werkzaamheid is niet uitgesloten. Calvijn oordeelt, dat Mozes door zijn onderricht in alle wijsheid der Egyptenaren geschikter is geworden voor zijn roeping. De openbaringsgetuigen zijn voorbereid voor hun arbeid. Daarom schrijft Calvijn ook vaak, dat Jesaja of Paulus of een andere bijbelschrijver iets doet of zegt.

De mannen, die de Heilige Geest als instrumenten gebruikte hebben soms voorstudie gemaakt en brachten hun eigen manier van spreken mee. Het waren geen dode kanalen, maar levende, die de gloed of de koude van de woorden Gods voelden. God heeft mensen gebruikt met of zonder studie met Hebreeuws of Grieks, met dichterlijke of andere begaafdheid, doch altijd zo, dat zij goddelijke woorden spraken.

Met grote kracht bestreed Rivetus de onderscheiding van Heilige Schrift en Woord Gods. „Het is een verderfelijke mening, dat de bijbelschrijvers slechts in de dingen, die voor onze zaligheid nodig zijn, door de H. Geest werden geleid, doch in andere dingen hun eigen mening hebben uitgesproken en fouten hebben gemaakt. Daar mogen sommige dingen in de H. Schrift op menselijke wijze en in menselijke geest geschreven zijn, nochtans moet de Schrift gehouden worden voor geheel vrij van leugen en dwaling. Gelijk een ervaren schrijver verschillende pennen en potloden kan gebruiken en met ieder weer anders schrijft, zo heeft God allerlei mensen gebruikt met verschillende aard en schrijfwijze, zich bij hen aangepast, hun stijl geheiligd en geleid, zodat zij een en dezelfde leer der waarheid tot uitdrukking hebben gebracht."

Deze onderscheiding van de inspiratie als woordelijk dictaat en als hulp en leiding kwam ook voor bij andere gereformeerde theologen, terwijl zij er nadruk oplegden, dat de bijbelschrijvers actief meewerkten bij het tot stand komen der Heilige Schrift. Voetius erkende de mogelijkheid van deze onderscheiding, doch bepaalde zich tot het aannemen van een volledige inspiratie der Heilige Schrift. In elk geval was voor Calvijn en alle gereformeerde theologen de ganse Schrift onfeilbaar. De onderscheiding, die de synode wil maken, bestreden zij allen met nadruk.

Van Voetius is dan verder de onderscheiding tussen het historisch en normatief gezag. Historisch gezag wil zeggen, dat goede en boze woorden en daden naar waarheid zijn beschreven. Maar de woorden van de duivel en de zonde van David is geen norm voor ons handelen enz.

In één punt echter is de gereformeerde theologie in een deel harer mannen wel iets te ver gegaan. Zij meenden dat de Heilige Schrift alleen maar in deftige taal mocht spreken geheel volgens de regels, die men op school leert. In geleerde stijl heet dat: Barbarismen en Solecismen werden in de Heilige Schrift niet aangenomen. (Barbarismen zijn woorden en uitdrukkingen uit andere talen overgenomen. Solecismen zijn grove fouten tegen de regels der spraakkunst).

Ik meen, dat het later genoegzaam is gebleken, dat Calvijn goed had gezien, toen hij schreef, dat de Heilige Geest ook wel de simpelste manier van spreken wilde gebruiken. En dan was er nog een punt, dat ging over punten. De Hebreeuwse taal, toen Mozes en David en Jesaja en Maleachi haar schreef, werd beschreven bijna zonder medeklinkers. Dat kon in die taal gemakkelijker dan in de onze. Maar later zijn er de medeklinkers onder gezet. Dit had de Jood Elias Levita in de eerste helft van de 16e eeuw al geschreven, gelijk ook anderen hem daarin zijn gevolgd. Franciscus Junius en Polanus hebben dit nog in de 16e eeuw tegengesproken. Maar bij Luther en Calvijn leefde de gedachte, dat de klanktekens later aan de tekst waren toegevoegd. Edoch in de 17e eeuw is door de Buxtorsen veel invloed geoefend en deze beweerden, zowel de vader als de zoon, dat de klinkertekens oorspronkelijk en mede geïnspireerd waren. Dat heeft menige gereformeerde theoloog op een zijspoor gebracht, want men heeft alle reden om aan te nemen, dat de bijvoeging der klanktekens van betrekkelijk late datum is. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat ieder de woorden maar uitsprak zoals het hem beliefde. Daar was een stevig gevestigde opvatting over. Daar was een overgeleverde uitspraak. Maar in de oorspronkelijke handschriften stonden deze lettertekens niet. Onder invloed van Ludovicus Lapellus hield Rivetus zich afzijdig. Op het gezag van de Heilige Schrift had deze puntenkwestie — de Hebreeuwse klinkers worden voor een groot deel door punten aangeduid — voor hem geen invloed en ieder mocht zelf oordelen. Toch kwam de opvatting, dat de klanktekens even oud zijn als de oorspronkelijke handschriften nog in de belijnenis der Zwitserse Kerken terecht. Met dien verstande, dat men niet de wijze van schrijven als geïinspireerd behoefde te aanvaarden, doch wel de uitspraak der woorden, die de tekens uitdrukt. Dit ging een klein ietsje te ver, meen ik, al was er een gegronde overlevering.

Zie hier de opvatting der gereformeerde vaderen over de Schrift.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 december 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De leer der vaderen aangaande de Heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 december 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's