Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het boek der Richteren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het boek der Richteren

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

JEPHTA

(8)

En Jephta vergaderde alle mannen van Gilead en streed met Efraim, en de mannen van Gilead sloegen Efraim, want de Gileadieten, zijnde tussen Efraim en tussen Manasse zeiden: Gijlieden zijt vluchtelingen van Efraim.

Want de Gileadieten namen de Efraimieten de veren der Jordaan af; en het geschiedde als de vluchtelingen van Efraim zeiden: Laat mij overgaan —, zo zeiden de mannen van Gilead tot hem: Zijt gij een Efrathiet? Wanneer hij zeide: Neen —, zo zeiden ze tot hem: Zeg nu Schibbolet. Maar hij zeide: Sibboleth, — en kon het alzo niet recht spreken; zo grepen zij hem en doodden hem aan de veren der Jordaan, dat te dier tijd van Efraim vielen twee-en-veertigduizend.

Jephta nu richtte Israël zes jaren en Jephta de Gileadiet stierf en werd begraven in de steden van Gilead.

Richteren 12 : 4—7.

Nog eenmaal willen we het licht van Gods Woord laten vallen op Jephta, een man waarin de genade Gods zo heerlijk openbaar komt. En waar de Heere met Zijn genade komt, daar moet de mens met al zijn hoogmoed er aan. Ook Jephta moest alles verliezen om de Heere alleen over te houden. Wanneer hij zichzelf had moeten redden van het verderf, dan zou het een verloren zaak geweest zijn. Wanneer we een terugblik slaan op het leven van Jephta, dan is er weinig goeds van hem te vertellen. Maar van de Heere is veel goeds te zeggen. En wat de Heere door Zijn Heilige Geest in Jephta gewerkt heeft daar zal deze richter Hem nu eeuwig voor loven en prijzen. Want Jephta is nu in de heerlijkheid Gods. Dat kunnen we met zekerheid zeggen. Niet omdat we dit denken of geloven, maar omdat de Schrift ons dit zo duidelijk leert. In Hebreën 11 wordt hij door de Heere Zelf geplaatst in de rij der geloofshelden, die door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend... in de krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht geslagen hebben... en vol vertrouwen hebben uitgezien naar de zalige toekomst met God op de nieuwe aarde onder de nieuwe hemel, waar de Beloofde der vaderen, de Heere Jezus Christus eeuwig met Zijn volk zal regeren. Ja deze Jephta is nu onder de profeten en de martelaars, onder de 144.000 gezaligden, die nu hun lof en eer toebrengen aan Hem, Die Zich voor zondaars overgaf in de dood, aan het Lam dat geslacht is.

Voor Jephta is het geweest een weg tegen vlees en bloed in. Hij moest telkens afgebroken worden. Moeilijk is zijn weg geweest tot het einde toe. Hij had zich een mooie toekomst gedroomd, zijn naam zou voortgeplant worden van geslacht tot geslacht in Israël, en zie nu, zijn geslacht sterft met hem uit, want zijn dochter, zijn enigst kind zal niet trouwen, zij is overgegeven aan de Heere naar zijn belofte.

Maar ook dan is de beproeving nog niet ten einde. Dan ontstaat de broedertwist. Dan komen de mannen van Efraim om hem zijn richtersambt, waarin hij door de Heere Zelf is gezet, te betwisten. Wanneer hij geen afstand wil doen van zijn ambt, dan komt het leger van Efraim over de Jordaan. En ook Jephta moet zijn mannen weer samenroepen om de pas verworven vrijheid te verdedigen. Zou er iets ergers wezen dan een broederstrijd. Wat is de satan toch machtig. Ook in onze dagen strooit hij tussen broeders van hetzelfde huis nog zo menigmaal het zaad van nijd en afgunst. Laten we toch bidden. dat we elkander en onszelf niet in onderlinge strijd verteren. Het kerkelijk leven in onze dagen is verward, evenals in de dagen van de richteren. We doen allemaal wat goed is in onze ogen en we worden al maar meer verdeeld. Er zijn verschillende kerken in ons land met dezelfde gereformeerde belijdenis, maar steeds komen er nog nieuwe bij, die ook die gereformeerde belijdenis willen handhaven. En ondertussen heffen we de hand tegen elkaar op. De Heere mocht ons toch nog eens samenbrengen. Want die verdeeldheid en die twist in de dagen van de richteren, toen het volk Israël geen godsdienstige eenheid meer vormde, heeft over dat volk niets dan kwaad gebracht.

En Jephta vergaderde alle mannen van Gilead en streed met Efraim en de mannen van Gilead sloegen Efraim, want de Gileadieten, zijnde tussen Efraim en Manasse, zeiden: gijlieden zijt vluchtelingen van Efraim (vers 4).

Er liggen in deze tekst enkele moeilijkheden, die zonder meer niet helemaal duidelijk zijn. Wel is duidelijk, dat de stam Efraim niet met het antwoord van Jephta tevreden is geweest. Daarover hebben we reeds een vorige keer geschreven. Efraim heeft derhalve de daad bij het woord gevoegd en is met zijn leger opgetrokken over de Jordaan om Gilead aan zich te onderwerpen. Maar het loopt anders dan ze verwacht hadden. Want Efraim wordt verslagen. En zo blijft er van hun bluf weinig over. Dat ze immers in hun hoogmoed gemeend hadden het werk Gods te kunnen vernietigen, komt hen duur te staan. Wanneer ze immers Jephta gaan bestrijden in zijn richtersambt dan strijden ze eigenlijk tegen God, Die hem daartoe geroepen had. Dat hebben de Efraimieten niet bedacht. Ze hebben gebluft, en zo moeten we die tussenzin zeker verstaan, dat de Gileadieten eigenlijk bij Efraim behoorden: vluchtelingen, uitgewekenen van Efraim zijt gij, en ge hebt dus geen recht om zelfstandig op te treden en krijg te voeren, Gilead ligt tussen Efraim en Manasse in en behoort dus tot één van deze beide stammen, maar staat er niet mee op één lijn.

Wanneer dan echter de schrijver gesproken heeft over de oorzaak waarom Efraim is opgetrokken tegen Gilead, dan gaat hij verder verhalen van Jephta's overwinning. En dan worden de mannen van Efraim, die zoéven de Gileadieten vluchtelingen en uitgewekenen hebben genoemd, zelf vluchtelingen. Het leger van Efraim slaat op de vlucht en zoekt in eigen land de veiligheid. Maar dat is niet zo gemakkelijk. Want de soldaten van Jephta hebben de veren van de Jordaan, de doorwaadbare plaatsen van die rivier, bezet, en zo vallen ze allen in de handea van de Gileadieten: Want de Gileadieten namen de Efraimieten de veren der Jordaan af: en het geschiedde als de vluchtelingen van Efraim zeiden: laat mij overgaan —, zo zeiden de mannen van Gilead tot hem: Zijt gij een Efrathiet? (vers 5).

De Gileadieten stellen zich niet tevreden met een terugslaan van de Efraimieten, maar ze nemen ook bloedige wraak op hun aanvallers. De tijden waren toen boos en er was weinig medelijden met de vijand, die toch eigenlijk hun broeder was. Maar ze kennen niet zonder meer degenen die de Jordaan willen overtrekken. Het behoeven immers allemaal geen Efraimieten te wezen. Maar nu maken ze gebruik van een list. Ze laten degenen, die naar het land Efraim willen reizen over de Jordaan 't woord „Schibbóleth" zeggen. Dit woord betekent stroom. Maar de kinderen Efraims hebben een andere uitspraak voor dit woord. Zij zeggen , .Sibboleth". En door deze uitspraak verraden ze zich. Want daardoor worden ze herkend als een Efraimiet en dat kost hen het leven. Ze proberen wel aan de dood te ontkomen door te ontkennen dat ze tot de stam van Efraim behoren, maar wanneer ze dit ontkennen, zeggen de Gileadieten: zeg nu schibbóleth. Maar hij zeide: sibboleth —•, en kon het alzo niet recht spreken; zo grepen zij hem en doodden hem aan de veren van de Jordaan, dat te dier tijd van Efraim vielen tweeënveertigduizend. (vers 6).

Er zijn verschillende mensen, die zich uitgeven voor een kind van God en die zich daarop dikwijls verheffen, dat ze gelovigen zijn. Ze zijn als de kinderen Efraims hoogmoedig, terwijl ze hun hart verheffen. Maar hun spraak maakt hen openbaar. Ze kunnen het wel eens een poosje verbergen, want wat zij zeggen komt dikwijls overeen met hetgeen Gods kinderen zeggen. Ze hebben dat aangeleerd. Maar ze houden het nooit lang vol. En tenslote maakt toch hun spraak hen openbaar. Ze kunnen wel sibboleth zeggen maar niet schibbóleth. Het is dikwijls maar een klein verschil, maar dat kleine verschil beslist over leven en dood. De Heere heeft een volk, dat altijd tegen de hoogmoed strijden moet, dat altijd klein moet worden gemaakt. De Heere is jaloers op Zijn eer. We moeten elke dag van genade leren leven. We moeten elke dag leren sterven aan onszelf, opdat de Heere heerlijk zij.

Zo is het ook gegaan met Jephta. Alles moest eraf. En tenslotte ging hij ook nog sterven. Zes jaar heeft hij nog zijn richtersambt bekleed. In die jaren heeft niemand zijn gezag meer bestreden: Jephta nu richtte Israël zes jaren en Jephta de

Gileadiet stierf en werd begraven in de steden van Gilead. (vers 7).

Over de zes jaren, dat Jephta zijn richtersambt uitoefende is niets meer bekend. Maar we kunnen gerust aannemen, dat Jephta in die jaren tot niets geworden is om de Heere zijn God alleen te dienen. In die jaren moet hij onderwezen zijn door de Heere om nog dichter bij Hem te leren schuilen. De schoonste periode in Jephta's leven is zeker in die jaren toen de vleselijke verwachtingen teniet gedaan waren en hij leerde uitzien naar die zalige toekomst in het land van volkomen vrede en rust. De strijd die Jephta heeft moeten strijden is hevig geweest. Maar zo is ook de strijd van elk der kinderen Gods zwaar en hevig. Doch wie volharden zal tot het einde die zal zalig worden.

We stellen ons Jephta voor aan het einde van zijn leven als een goed rechter. Hij heeft het ervaren in zijn leven, dat de Heere geen aannemer des persoons is. Daarom wandelt ook hij in de rechte weg. Hij twist de twistzaak van de weduwe en de wees. Hij heeft de vreemdeling lief en geeft hem spijs. En zo leeft zijn volk onder zijn regering ook in rust en in vrede. Bovendien had hij aan zijn volk het goede voorbeeld gegeven, aan jong en oud, om de Heere te zoeken en te dienen.

Voor zijn persoonlijk leven heeft het richterschap hem weinig vreugde gebracht. En na zes jaar is hij gestorven en begraven in een van de steden van Gilead. Als deze geschiedenis wordt opgeschreven weet de schrijver de juiste plaats niet meer. Maar zijn plaats is wel gevonden in de hemel. Hij is wel alles verloren, maar hij is door God verkoren om alles te winnen. Wie het hier op aarde leert verliezen, die zal immers ales gewinnen. Die zal Christus gewinnen. En wie Hem gewint, die heeft alles. Dan zullen we ook door het geloof leven en sterven. Dan zulen we ook met de dichter zeggen.

Wien heb ik nevens U omhoog? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog Op aarde nevens U toch lusten?

Niets is er waar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit in bitt're smart Of bange nood mijn vlees en hart, Zo zult Ge zijn voor mijn gemoed Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 december 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Uit het boek der Richteren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 december 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's