Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods zondaarsliefde verheerlijkt in het Kindeke in de kribbe

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods zondaarsliefde verheerlijkt in het Kindeke in de kribbe

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Johannes 3:16.

Oudejaarsavond moet ten nauwste verbonden zijn met het Kerstfeest, met de rijke prediking: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe."

Het Kerstfeest is, zoals wij hebben ovevrdacht, het feest van het: Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!" (2 Cor. 9:15) of, zoals wij lezen in 1 Joh. 4 : 9 en 10: Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons liefgehad heeft, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden." Het Kerstfeest is het feest van Joh. 3 : 16: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft."

De Oudejaarsavond is de avond van het opmaken van de rekening, van het grote, van het totale tekort. De rekening sluit niet. Er is zelfs geen creditzijde. Er is alleen maar een verschrikkelijke, aanklagende debetzijde. „Maar kunnen wij door onszelf betalen? - — In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder" (H. Cat. Z. 5, vr. 13).

Ook dit jaar, het jaar 1954, hebben wij van dag tot dag de schuld meerder gemaakt. Wie zijn wij geweest tegenover de Heere God? , wie tegenover Zijn eniggeboren Zoon? , wie tegenover de Heilige Geest? Wie waren wij onder Zijn vele, vele zegeningen? Ja, wij hebben wel bij allerlei gelegenheden gezongen, maar, hebben wij het uit het diepst van ons hart gezongen? :

Geloofd zij God, met diepst ontzag! Hij overlaadt ons, dag aan dag. Met Zijne gunstbewijzen.

Wie zijn wij geweest in dagen van ziekte, van ongeval en zelfs van sterfgeval? Wie waren wij met het oog op het al maar toenemen van de tekenen der tijden? Hebben wij er in gehoord het: Wij naderen de tijd van de anti-christ; wij naderen de grote dag van de wederkomst van Christus? " - — Wie waren wij onder al die liefdearbeid, die de Heere aan ons wilde besteden? , onder de bediening van Zijn Woord, bij het lezen van de Bijbel? bij onze gesprekken over de geestelijke dingen? Wie waren wij, jongens en meisjes, op school, op de Zondagsschool? Wie waren wij, oudere jongens en meisjes, op onze verenigingen? , wie bij onze omgang met elkander? , wie als verloofden? , was het een verhouding van schuchtere, liefdevolle eerbied, van voorzichtigheid en reinheid? Wie waren wij allen tegenover onze naaste, in het huisgezin, in onze betrekking tegenover onze ondergeschikten, op het kantoor, in de fabriek, in de winkel? O, de vragen vermeerderen al vragende. Ik zal er nu maar mee eindigen. Het is al meer dan genoeg, om ons op Oudejaarsdag en - avond het hoofd te doen buigen, en bij ontdekkend Geesteslicht te vragen: En ga niet in het gericht met Uw knecht, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn" (Ps. 143 : 2).

Maar gelukkig! Oudejaars-dag en - avond zijn ten nauwste verbonden met het Kerstfeest met de rijke prediking: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." O, als dat niet zo ware, dan zag het er slecht voor ons uit! Wat zouden wij moeten antwoorden op des Heeren: „Geef rekenschap van uw rentmeesterschap, want gij zult niet meer kunnen rentmeester zijn"? — Ach, op 1000 vragen geen enkel goed antwoord! Schuldig, schuldig, schuldig, almaar weer: schuldig!

En dat niet alleen, maar, als de Geest der uitbranding en des oordeels met het licht van Gods Woord dit alles belicht, dan moet gij erkennen, dat gij zo strafwaardig zijt, dat gij het eeuwig verderf van voor Gods aangezicht dubbel verdiend hebt. Ja, zo wordt een zondaar teruggeleid tot zijn geboorte, tot zijn ontvangenis, en hij klaagt met een hartverscheurende klacht met David:

't Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf; Neen, 'k ben in ongerechtigheid geboren; Mijn zonde maakt mij 't voorwerp van Uw toren, Reeds van het uur van mijn ontvang'nis af.

Dan ligt gij neer in banden van de dood, daar d' angst der hel u alle troost doet missen. Gij zijt benauwd, omringd door droefenissen. En lucht, licht, ruimte komt er eerst, als de Geest der genade en der gebeden over u komt, en u leert bidden en roepen. O, wat is dat al groot, als het mag zijn uit uw door schuldbesef verslagen ziel, die de put des verderfs reeds geopend zag, als het dan mag zijn: „Och Heer', och, wierd mijn ziel door U gered!"

Ja, als het mag komen tot een neervallen onder Zijn recht voor het aangezicht des Heeren, tot een roepen uit diepten van ellenden! Anders zoudt gij, als de Geest ontdekkend doortrok, het niet kunnen uithouden. Gij zoudt in het eeuwig verderf neerzinken en wegzinken. En die put des verderfs zou zich boven u toesluiten. Voor eeuwig! O, aangrijpende gedachte! In het bijzonder op de Oudejaarsavond, de avond van het opmaken van de rekening.

Maar, de Heilige Geest weet, hoever het met zulk een verslagen zondaar móét gaan, en kan gaan. En Hij is, Gode zij dank!, niet alleen de Geest der ontdekking, de Geest der uitbranding en des oordeels, Hij is ook de andere Trooster, Hij is de Geest der genade en der gebeden, Hij is de Geest des geloofs, de Geest, Die Christus verheerlijkt, want Die heeft gezegd: „Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen." Hij is het, Die ons ook op deze Oudejaarsdag en - avond weer wil bepalen bij de heerlijke betekenis van het Kerstfeest, en het is, ook door middel van het Gereformeerd Weekblad: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat

Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelóóft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe."

Hoort gij het: „opdat een iegelijk, die in Hem gelóóft, niet verdèrve"? O, wat is dat een rijke prediking, juist op de Oudejaarsavond, nu alles ons toeroept: het is bij u één groote tekort, gij zijt zo strafwaardig, gij hebt verdiend weggeslingerd te worden in de diepe put van het eeuwig verderf, in de buitenste duisternis, waar is wening en knersing der tanden. O, gelukkig die ongelukkige, die dit heeft leren erkennen, die er voor ingewonnen is, misschien na vele en lange pogingen, om er aan te ontkomen.

Nu komt de stof van onze meditatie, nu komt de Heilige Geest met Joh. 3-16, en fluistert het zulk een verbrokene van hart. zulk een verslagene van geest zo liefelijk, maar tegelijk zo krachtig, zo overredend, in: „opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve." Vergeet het toch niet, het is Kerstfeest geweest. Het Kindeke is in de kribbe gelegd. De Heiland heeft het Zelf gezegd tot Nicodemus, en Hij zegt het ook tot u: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve." - — Gods zondaarsliefde, verheerlijkt in het Kindeke in de kribbe, is niet alleen een Zijn eniggeboren Zoon gevende liefde, maar als vrucht daarvan ook een van het verderf reddende liefde: „Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve."

Niet verderve! — dat is al zo groot en wonderlijk. Naar het recht Gods hebben alle mensen over zich gehaald het oordeel van de tijdelijke, van de geestelijke en van de eeuwige dood. De gehele wereld voor God verdoemelijk! Dat doemvonnis ondertekent de zondaar onder de ontdekkende bearbeiding van Woord en Geest. De Geest is het toch, Die overtuigt van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. Maar, als gij dat leert ondertekenen, als het dus van uw zijde wordt een afgesneden zaak, — als gij verloren gaat in uzelf, dan is het tijd voor dee Heere om te werken. Dan komt op de Oudejaarsdag en - avond, op de Oudejaarsavond ook van uw oude bestaan, van uw leven in uw eertijds, want het nieuwe jaar, het jaar van het welbehagen Gods in Christus breekt aan, dan komt tot u de vertroostende prediking, het Evangelie van Gods vrije genade: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niét verderve." — Wat dit betekent, wordt ons zo ontroerend geleerd in Rom. 8:1: Zo is er dan nu geen verdoemenis voor die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest."

Niet verderven! geen verdoemenis... Dat is wat een aangrijpende boodschap voor een, die de hel voor zich zag, en het zwaard van Gods gerechtigheid boven zich. Dat is, doordat Christus Jezus door de Vader is gegeven, en Zichzélf heeft gegeven, tot in de nederdaling ter helle, tot in het verderf van Gods aangezicht toe, om tot zonde gemaakt te worden voor Zijn volk, en om zo te worden de gerechtigheid van Zijn volk. „En dit zal Zijn naam zijn, waarmede men Hem noemen zal: e Heere onze gerechtigheid" (Jer. 23:6).

„De Heere onze gerechtigheid!" — Dat hebben wij nodig op de Oudejaarsavond, ook die van 1954. Dat hebben wij nodig op de Oudejaarsavond van ons leven, als wij sterven gaan. Dat hebben wij telkens weer nodig ook na ontvangene genade. Altijd maar weer: „Ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus." Och, dat wij zo het Oude jaar uit, en het Nieuwe jaar in mogen gaan! Dan alleen is het goed. Dan is het zo heel persoonlijk voor u: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, de wereld ook van mijn hart, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe."

Let er op: „opdat een iegelijk, die in Hem gelooft." — Hier wordt niet geleerd, dat alle mensen in de wereld, hoofd voor hoofd, zalig zullen worden. Hier wordt niets geleerd in strijd met de waarheid van de eeuwige verkiezing Gods. Immers even verder in ditzelfde hoofdstuk, in Vs 27, lezen wij: „Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven zij." Alles, alles in het Koninkrijk der hemelen is gave, vrije gunst, Gods vrijmachtig welbehagen.

Hier wordt ons alleen de weg gewezen, waarlangs de zondaar komt tot het heil in Christus, tot het rechtvaardig voor God, tot het recht op het eeuwige leven. En die weg is de weg des gelóófs. „Opdat een iegelijk, die in Hem gelóóft, niet verdertt

ve. Hebt gij al leren vragen naar de weg des behouds, de weg naar Zoar? Is het uw vraag aan Gods volk, aan de gezanten van Christuswege: wijs mij toch de weg, om te komen tot de verzoening met God, de weg naar het Vaderhuis? " Dan antwoorden zij, met Paulus en Silas tot de stokbewaarder: Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis" (Hand. 16 : 31). En de christen in ons schatboek, de Heidelbergse Catechismus, zegt in antwoord op vr. 59 Z. 23: Maar wat baat het u nu, dat gij dit alles gelooft? — Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwigen levens."

Tot ons komt de eis des geloofs: „Geloof in de Heere Jezus Christus. Geloof alleenlijk. Bekeer u en geloof het Evangelie." O, dat die eis u zo op het hart gebonden worde, dat zij u op de knieën brengt, om te vragen om de gave des geloofs. Dan is hier het ruime aanbod: „opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, een iegelijk in de gehele wereld, niet verderve.

Geloven in Hem, geloven in Gods eniggeboren Zoon, in het Kindeke in de kribbe van Bethlehem, dat werpt voor een zondaar in zijn verlorenheid de vrucht af van het niet verderven, van het niet straks lijden het eeuwig verderf van Gods aangezicht, verlost uit het geweld van de duivel.

Dat is een wonder van genade. De avond van iedere dag, de laatste avond van elk jaar, de avond van ons gehele leven roept het ons toe: „weer hebt gij de schuld dagelijks meerder gemaakt, neerstorten in de diepe put van het eeuwig verderf, dat hebt gij verdiend." Ook in het jaar 1954 hebt gij u weer vergaderd een schat van toorn. Het is een schat, die gij kwijt moet, en dat zo spoedig mogelijk, want „wij vliegen daarheen". Vlied toch de toekomende toorn!

Welk een voorrecht is het, dat aan de Oudejaarsavond het Kerstfeest is voorafgegaan met dat wondere Evangelie: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft tot in de beestenstal, gegeven tot in het: nedergedaald ter helle."

En nu mag er volgen op de Oudejaarsavond, op de avond, die ons spreekt van zoveel zonde en ellende: „opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve". Hebt gij dat airede gehoord in uw ziel?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gods zondaarsliefde verheerlijkt in het Kindeke in de kribbe

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's