Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een voorbereiding tot Mijn begrafenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een voorbereiding tot Mijn begrafenis

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Matth. 26 : 6—13.

Als God de Heere met Zijn roede u bezoekt en u Zijn slaande hand laat gevoelen, is uw ziel dan steeds stil in u als een gespeend kind bij zijn moeder? — Als de Rechtvaardige u het kruis op de schouders legt, zwijgt gii dan altijd de Heere?

O, wie onzer zal deze vragen bevestigend durven beantwoorden? Wie onzer zal durven zeggen: altijd draag ik geduldig, wat God mij oplegt?

Wij willen immers niet aan de roede en aan het kruis. Van nature komt al wat in ons is er tegen op. Wat al murmureringen verheffen zich in het hart, en komen menigmaal over de lippen!

En toch hebben wij geen récht om tot God in de hemel te zeggen: „wat doet Gij? " In Hem is geen onrecht, ook niet, als Hij ons moeilijke wegen laat betreden. „De Heere is récht in al Zijn weg en werk." Nooit legt de Rechtvaardige u meer op dan gij hebt verdiend. Nooit treft de roede zó pijnlijk, nooit is het kruis zó zwaar, als gij wel waardig zijt. Zolang wij zijn in het heden der genade, matigt de Heere Zijn kastijden, en slaat met medelijden.

Verdiend hebben wij weggeslingerd te worden met een eeuwige wegslingering. Verdiend hebben wij dat Gods toorn tegen ons brandt met verzengende gloed. Maar Hij doet ons nog niet naar onze zonden en vergeldt ons nog niet naar onze ongerechtigheden. En toch durven wij te murmureren, als wij maar even kennis maken met Gods slaande hand. — O, dat wij het hemeltergende er van eens recht inzagen! O, dat wij eens leerden zien, hetzij voor het eerst of opnieuw, op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus, Die het kruis heeft verdragen en de schande veracht!

Wat is het bij de Man van smarten alles heel anders dan bij ons! Als de Heere ons in het leven spaart, zal er gelegenheid te over zijn om dat op te merken bij onze overdenkingen in de lijdensweken, die wij zijn ingegaan. „Als een Lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheer* ders, alzo deed Hij Zijn mond niet open."

Gewillig neemt Jezus op Zich al het lijden, dat over Hem komt naar de bepaalde raad en voorkennis Gods. — Dat deed Hij in de grond der zaak reeds in de nooit begonnen eeuwigheid, in de raad des vredes. Toen reeds Lood Hij Zich aan als de gewillige Borg voor al Gods keurlingen door Zijn: „Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God!"

Hoe duidelijk blijkt het in de volheid des tijds, dat het Hem ernst is met Zijn: „Zie, Ik kom." Hij komt vrijwillig om Zijn ziel te stellen tot een rantsoen, om de pers alleen te treden, om als Borg gehoorzaam te worden tot in de dood aan het kruis. In zwijgende, liefdevolle onderwerping aan Zijn Vader bewandelt Hij de lange, diepe weg van vernedering, smaad en vloek van de kribbe van Bethlehem naar het kruis van Golgotha. Hij draagt en duldt het zwaarste. En Hij leed zonder Zijn eigen zonde. Hij de smetteloos Reine had Zelf geen schuld, die Hij zou moeten betalen. Hij wilde dragen de last van Gods toorn tegen anderer zonden. Hij betaalde als Borg de schuld van anderen tot de laatste penning.

Wat is het groot, wat is het troostrijk, als een arme zondaar , te mogen staren op dat vrijwillige, op dat volkomene, in het borgtochtelijk lijden en sterven van Christus, de Zondeloze! Hier openbaart zich een diepte, een hoogte van zondaarsliefde, die niet is te peilen of te meten. Als wij op dit lijdenstoneel worden gebracht, dan staan onze voeten op heilig land, op een plaats der aanbidding.

Komt, laat ons het gedeelte van de lijdensgeschiedenis van onze dierbare Heere Jezus Christus overdenken, dat ons opgetekend is in Mattheüs 26 : 6—13.

Daar lezen wij in Gods heilig Woord, dat de Heere Jezus gezalfd werd tot een voorbereiding van Zijn begrafenis. Naar de beschrijving van Mattheüs is dit aldus geschied:

6. Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon de melaatse,

7. kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke n begrafenis zalf. en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.

8. En Zijn discipelen, dat ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: waartoe dit verlies?

9. Want deze zalf had kunnen duur verkocht, en de penningen den armen gegeven worden.

10. Maar Jezus zulks verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.

11. Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.

12. Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis.

13. Voorwaar zeg Ik u: alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot hare gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.

Wij verdelen dit onderwerp „de voorbereiding van Mijn begrafenis" in drie delen, en wel:

1. Des Heeren liefde. 2. Des Heeren lijden. 3. Des Heeren voorspraak.

Ons verhaal verplaatst ons in de tijd vlak voor het laatste lijden van de Zaligmaker. Nog eens had Hij dit Zijn discipelen gezegd met deze woorden: „Gij weet, dat na twee dagen het Pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden." Hij weet, dat Zijn laatste Pascha op aarde vlak bij is. Hij weet, dat Hij als de Zoon des mensen, als de Middelaar overgeleverd zal worden. Hij weet, dat het einde zal zijn gekruisigd worden, sterven de smadelijke, smartelijke, van God vervloekte dood aan het kruis. Welk een verontrustend, angstig weten, zouden wij denken en zeggen, wij die zo dikwijls zeggen: „Gelukkig, dat een mens niet alles weet." En als iemand

weet, dat hij een ernstige ziekte heeft, b.v. kanker, die misschien vrij spoedig een smartelijk sterven met zich brengt, wat kan hem dat benauwen! Bij de Heere Jezus niets van dit alles, geen onrust, geen angst, maar een voorbereiden van Zijn discipelen, in wonderlijke rust, in genaderijke zorg voor de Zijnen. Hier mogen wij vinden de uitlokkende openbaring van een Verlosser, Die leeft en sterft voor allen, die de Vader Hem gegeven heeft.

Terzelfder tijd vergaderden de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de ouderlingen des volks, in de zaal des hogepriesters, Kajafas. Het enige agendapunt van die hoge vergadering was de vraag: „ hoe zullen wij Jezus van Nazareth met listigheid vangen en doden? " Welk een vergadering, en dat van de leidslieden van Israël, van Gods uitverkoren volk, die van hun Messias niet willen weten en trachten zich van Hem te ontdoen. Hier is het al: „Neem weg, neem weg; kruis Hem, kruis Hem." Doch wij zijn van nature niet beter. Met al onze godsdienst en vroomheid, met al onze deugden en goede werken, vijanden des kruises van Christus. Hebt gij u als zodanig reeds leren kennen? Hebt gij u wel eens zien zitten in de zaal van de hogepriester, in de vergadering van dit Sanhedrin, om met hen te beraadslagen over dit punt: hoe kom ik af van Jezus de Nazarener? < — O, bittere vijandschap van ons arglistige hart, waarvan zonder wedergeboorte de grondslag is: „Wij willen niet, dat Deze Koning over ons zij!" — Herinnert dit alles ons niet aan het aangrijpend ernstige woord van de Heere Jezus tot Nicodemus, die door de trekking des Vaders in de nacht tot Hem gekomen was: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien"? Och, bid toch de Heere vuriglijk om een open oog voor de onmisbaarheid en de schoonheid van deze van God gegeven Koning en voor Zijn heerlijk Koninkrijk!

Het was in die spannende en gevaarvolle tijd en situatie, dat de Heere Jezus, gedreven door Zijn warme liefde voor de Zijnen, kwam te Bethanië. Bethanië, waar Hij menigwerf geweest was, waar Hij Zijn wondermacht had getoond, en Zijn liefde geopenbaard, waar Hij Zijn Goddelijk onderricht had gegeven, waar was genoten van de verkwikkende gemeenschap der heiligen, gemeenschap met Hem, en gemeenschap met elkander. Ja, die gemeenschap der heiligen is een stuk des geloofs, maar ook een deel van de ervaring van oprechte christenen, ook nu nog. Het zijn niet alleen mooie woorden, die nog al eens aangehaald worden, en dikwijls ook klakkeloos, helaas! maar het is ook meermalen een rijke ervaring, als de Heere Jezus in het midden is en Zichzelf openbaart, die dringt om het eens te zeggen ook:

Zoete banden, die mij binden Aan des Heeren lieve volk: Wis. het zijn mijn hartevrinden. Hunne taal mijn hartetolk.

Dit werd ook te Bethanië ondervonden, toen de Heiland daar voor het laatst tegenwoordig was vlak voor Zijn gang naar Gethsémané, naar Gabbatha, naar Golgotha. Zijn gastheer was S.'mon de melaatse, die Hem en Zijn discipelen, en enkele vrienden en vriendinnen van de Heere Jezus een avondmaal bereid had. Deze Simon de melaatse was blijkbaar een melaatse, die door de grote Medicijnmeester genezen was van die verschrikkelijke ziekte, die zich nog nauw verbonden gevoelde aan zijn Weldoener, zijn Weldoener, naar ik meen te mogen geloven, niet alleen naar het lichaam, maar ook naar de ziel. In stilte, wij lezen geen woord van hem, heeft deze Simon de melaatse er van genoten zijn Helper uit tweeërlei nood onder zijn dak te mogen ontvangen en aan zijn avondmaal zijn dankbaarheid te mogen tonen.

Er waren verder, behalve de discipelen natuurlijk, 'minstens nog drie inwoners van Bethanië, die mede aanzaten. Wij kennen allen, ook de kinderen onder ons, dat huisgezin in Bethanië, dat de Heere Jezus zo liefhad, en waarvan de leden zich zo in hartelijke wederliefde aan Hem verbonden gevoelden. De band was zo nauw en zo teer, dat wij in Johannes 11 met nadruk lezen: „Jezus nu had Martha, en haar zuster, en Lazarus lief" (vs. 6).

Martha was ten huize van Simon de melaatse. Zij waren als liefhebbers van de Heere Jezus blijkbaar ook vrienden, broeders en zusters, onder elkander. En Martha was, naar haar aard, die zich nimmer verloochent, die ook blijft na de bekering, natuurlijk weer druk bezig met veel dienens. Wat zijn wij toch hardleers! Zij had alweer vergeten de ernstige les van haar Meester: Martha, Martha! gij bekommert en ontrust u over vele dingen, maar één ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk niet van haar zal weggenomen worden" (Lucas 10 : 38— 42).— Martha, Martha!

Maar! laten wij Martha niet hard vallen. De Heere Jezus had haar lief, zoals zij was. En wij, als wij dë Zaligmaker mogen kennen, wij hebben haar ook lief. En wij stamelen: „Gelukkig, dat de Bijbelheiligen geen volmaakte mensen waren! Als zij als volmaakten getekend waren, dan zou mij alle hoop en moed ontvallen. Maar nu, nu mag ik wel eens zeggen: mijn broeder, mijn zuster, ik heb u lief, ook met al uw gebreken; ik heb u lief. omdat de Heere u liefheeft, en, geloofd zij Gods genade! ook mij, zoals wij zijn.

Lazarus, zoals wij reeds hoorden, was ook een van degenen, die met Hem aanzaten. Lazarus, die door de Overwinnaar van de dood, uit het graf was teruggeroepen met Zijn machtig: „Lazarus! kom uit." Lazarus, die behoorde tot dat drietal in Bethanië in één huisgezin, waarvan wij nog eens lezen: „Jezus nu had Martha en haar zuster, en Lazarus lief." Wij hebben dit nog eens gelezen, niet als een matte herhaling, maar als een krachtige opwekking tot jaloersheid. O vaders, o moeders, o zusters, o broeders, mocht gij hierdoor eens jaloers worden op zulk een huisgezin. Een huisgezin, waarin van allen, die er toe behoorden, getuigd mocht worden, dat Jezus ze liefhad. Buig dan de knieën, en vraag ootmoedig en begerig: „Heere, mocht dat ook van ons huisgezin eens getuigd mogen worden! — Lazarus genoot van alle de wonderen van macht en genade, die aan hem geschied waren, in grote, ootmoedige, stille dankbaarheid. Hij had er geen woorden voor. Het was zo onuitsprekelijk groot.

En nu moeten wij nog een van deqenen, die met Hem aanzaten, noemen, nl. Maria, Maria van Bethanië. Ook zij deelde in de bijzondere liefde van de Heiland, haar Heiland, en zij had Hem lief met hartelijke wederliefde. Nu zat zij niet aan Zijn voeten, zoals wij lezen, toen zij de Heere Jezus als hun Gast mochten ontvangen. O, wat heeft zij toen mogen luisteren! En ook nu zal dat wel niet ontbroken hebben. Als de Heere Jezus in het midden is, dan is er wat goeds, wat groots te horen. Dan gaat het niet over dit en over dat, over deze en over die. Neen, dan gaat het over God en Goddelijke zaken, over Zijn souvereine genade en over Zijn opzoekende zondaarsliefde, over Zijn eeuwig welbehagen. Doch Maria wist niet alleen van horen, van liefde tot Hem en Zijn Woord, maar ook van doen en van dienen in liefde tot Hem, Die zoveel ook voor haar had gedaan, en nu, naar zij bevend geloofde, op het punt stond te gaan doen. Zie, daar staat Maria op. Zij neemt een £lbasten fles, die zij al klaar gezet heeft, met zeer kostelijke zalf, met de fijnste nardus. Zij gaat naar de Heere Jezus en giet de kostbare zalf uit op Zijn hoofd, en ook op Zijn voeten, zoals wij in het Evangelie van Johannes lezen. Niets is haar te kostbaar. Alles heeft ze voor Hem over, Die zo oneindig veel voor haar over heeft, nu ook voor haar gaat sterven, om dan begraven te worden.

Dan buigt Maria aan Zijn voeten neer, nu niet om daar aan Zijn voeten te gaan zitten als discipelin, maar om in diepe ootmoed te doen, wat een vrouw onder Israël anders nooit zou doen, om Zijn voeten af te drogen met haar haren. Zie haar daar bezig met loshangende haren. Zij wist zich niet diep genoeg te vernederen. En het huis werd vervuld van de reuk der zalf. Het was ook zulk een kostelijke nardus. Voor Hem was niets te veel. Straks zou Hij de dood ingaan en in het graf gelegd worden. Hij moést gezalfd worden. Dat was het Goddelijk moeten van Gods bestel. Dat was het menselijk moeten van Maria's hartelijke wederliefde. Zij kon niet anders. Welgelukzalig de mens, bij wie het door genade zo sterk is, dat hij móét handelen vanuit het heerlijke: „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad."

Onze Heere Jezus Christus in Bethanië aan het avondmaal, ten huize van Simon de melaatse, terwijl mede aanzaten Zijn discipelen, en Lazarus, en Martha diende, en Maria hoofd en voeten zalfde met zeer kostelijke nardus, waarvan de geur het

ganse huis vervulde. — dat is een openbaring van Zijn onpeilbare, machtige zondaarsliefde. Het is alles een voorbereiding van Zijn begrafenis. Het is alles één prediking van de volheid van Zijn genade, waaruit al de Zijnen ontvangen genade voor genade. Moogt ook gij daarin reeds delen? Dat is een vraag, u ter overdenking meegegeven in deze lijdensweek. Werp haar niet van u!

Z.

S. V. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 maart 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een voorbereiding tot Mijn begrafenis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 maart 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's