Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een voorbereiding tot Mijn begrafenis (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een voorbereiding tot Mijn begrafenis (3)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar Jezus, zulks verstaande, zeide tot hen: aarom doet gij deze vrouw moeite aan? want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht. Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot (een voorbereiding van) Mijn begrafenis. Voorwaar zeg Ik u: lwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, (daar) zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft. Matth. 26:10—13.

Wij hebben met elkander stil gestaan bij het gezelschap, aangezeten te Bethanië, aan een avondmaal bereid ter ere van de Heere Jezus ten huize van Simon de Melaatse. Het is een gezelschap, dat onze aandachtige opmerkzaamheid wel waard is. Het is een gezelschap, dat ons iets te zien geeft van de zo zeldzame, maar zo begeerlijke gemeenschap der heiligen. Daar in Bethanië, daar woonden er enkelen, die de verschijning van de Heere Jezus hebben liefgehad, en die ook aan dit avondmaal bij vernieuwing gemeenschap mochten hebben met Hem en met degenen, die een even dierbaar geloof deelachtig waren geworden. Zulke maaltijden, zulke samenkomsten zijn er niet vele. Maar toch ontbreken zij niet, zelfs niet in onze tijd van vervlakking, van wereldgelijkvormigheid en van geesteloosheid. De Heere is nog wel eens in het midden en geeft te genieten van Zijn zoete gemeenschap, en van de gemeenschap met allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad.

Maar, wij hebben daar bij dat avondmaal ten huize van Simon de melaatse ook moeten opmerken, naar ik hoop met droefheid des harten, hoe hier op aarde, zelfs het beste en het heerlijkste, zo ten dele is, en zo van ons uit bezoedeld wordt. Wij moesten stil staan bij Judas, die de Heere Jezus verraden zou, en bij Zijn pijnlijke, koude en schijnheilige aanmerkingen op het liefdewerk van Maria, dat zij haar Meester mocht zalven tot een voorbereiding voor Zijn begrafenis. En het was een appèl aan ons, om onszelf nauw, ja zeer nauw, te onderzoeken. Het kan zo ver gaan, er kan zoveel zijn, wij zien het in Judas, en dat het toch niet het echte is, dat wij toch nog een vijand zijn. En dit alles met zeer vrome woorden en in schone vormen.

Wij hebben ook moeten letten op de andere discipelen, die zich door Judas zó lieten beïnvloeden, dat zij met hem meegingen in het bemoeilijken van Maria, in het schijnheilig berekenen van de waarde der zalf, en in het spreken van een betere bestemming van dit geld, nl. voor de armen, in het onderwaarderen van de Heere Jezus Zelf, en van het werk uit liefde tot Hem verricht. Ach, wat kunnen ook ware discipelen van de grote Profeet een bittere druppels mengen in Zijn lijdensbeker, en wat kunnen zij ook elkander groot verdriet aandoen, zoals ook Maria moest ondervinden! — Wel was er reden om elkander op te wekken toch de hand te steken in eigen boezem in deze lijdensweken. En nu komen wij u vragen: hebt gij aan die opwekking gedacht? Hebt gij door Gods genade uw hand in eigen boezem gestoken? En hebt gij met schrik opgemerkt, dat ook gij zoveel bittere druppels gemengd hebt in de lijdensbeker van de Man van smarten, bittere druppels ook door te bezoedelen de gemeenschapsoefening met Hem en de gemeenschapsoefening met elkander?

Na al die aanmerkingen is er natuurlijk hoogspanning aan het avondmaal te Bethanië. Diepe droefheid in het hart van Maria. Over het hart van Judas al meer een demonische duisternis. De Heere Jezus tot in het diepst van Zijn ziel lijdend van de aan het licht gekomen miskenning. Bij allen de brandende vraag: Wat zal de Meester van dit alles zeggen?

Op Zijn tijd en op Zijn wijze, d.w.z. ter rechter tijd, en op verrassende, oprechte, ernstige wijze, neemt de Heere Jezus het woord. En in dat woord openbaart Hij Zich als de zachtmoedige, maar eerlijke Bestraffer van alles, wat verkeerd is in de kring dergenen, die Hem volgen. Het gaat alles zonder aanzien des persoons, en als de Kenner der harten van allen. In dat woord zien wij Hem in het bijzonder optreden als de Pleitbezorger van Maria en van allen, die Hem liefhebben. De Heere zegt het Zelf in Zijn Woord: Die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan" n begrafenis (3) (Zach. 2:8). En krijgt de vervolger van de gemeente des Heeren, Saulus van Tarsen, het niet te horen vanuit de hemel van de verhoogde Zaligmaker: , Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij? " (Hand. 9:4).

Hij neemt het voor de Zijnen op tegen de vijandige, valse beschuldigingen van de wereld en van de duivel. Denk maar aan het nachtgezicht in Zacharia 3 van Jozua, de hogepriester, staande voor het aangezicht van de Engel des Heeren, bekleed met vuile klederen, en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem te wederstaan. Maar dan neemt de grote Pleitbezorger het op voor Jozua, en zegt: „De Heere schelde u, gij satan! ja, de Heere schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? "

Ook Maria van Bethanië werd door de beste Pleitbezorger in bescherming genomen, ook tegenover Judas, dat instrument van satan, ook tegenover de andere discipelen, zelfs Petrus en Johannes, want dat die haar daad zo becritiseerden, dat heeft de tere ziel van Maria wel het meest pijn gedaan. Nu echter werd zij zo uitermate verkwikt door haar geliefde Meester, die haar zo liefdevol en zo krachtig verdedigt. Het beste, wat wij doen kunnen, om daar een indruk van te krijgen, is eerst, zonder er iets tussen in te vlechten, met elkander te lezen — en moge de Heilige Geest ons daarbij in dit alles inleiden - — wat de Heere Jezus gesproken heeft in ernstige bestraffing, en in wonderlijke vertroosting.

Wij voegen tezamen, wat ons door de vier Evangelisten onder de inspiratie des Geestes is opgetekend, en lezen: „Maar Jezus, zulks verstaande, zeide tot hen: Laat af van haar! Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht. Zij heeft dit bewaard tegen de dag Mijner begrafenis. Want de armen hebt gij altijd met u, en wanneer gij wilt, kunt gij hen weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd. Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorberei-

ding van Mijn begrafenis. Zij heeft gedaan. hetgeen zij konde. Voorwaar zeg Ik u: alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft."

Welk een Pleitbezorger is toch de Heere Jezus Christus! Hij gebruikt maar weinig woorden. Geen woord te veel en geen woord te weinig. Hij spreekt met innerlijk gezag, als Machthebbende en niet als de Schriftgeleerden. Hij bestraft. Hij klaagt aan. Hij ontdekt de verborgen roerselen en overleggingen des harten. Hij vertroost de bedroefde. Hij bemoedigt de zwakke. Maria heeft een goed werk aan Mij gedaan; zij heeft gedaan, hetgeen zij konde. Al de liefde van haar hart heeft zij als 't ware over Mij uitgegoten. Laat af van haar; waarom doet gij deze vrouw moeite aan. O. raak hier niet aan, want die haar aanraakt, raakt Mijn oogappel aan. De armen vergeet Ik waarlijk ook niet, Ik laat ze in Mijn plaats achter. Wanneer gij wilt. gij allen, en gij Judas in het bijzonder, gij kunt ze weldoen, want gij hebt ze altijd met u. Zorg er toch goed voor. Maar Mij hebt gij niet altijd. Ik ga heen, Ik ga naar het kruis. Maria heeft dat begrepen, want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis. Daarvoor had zij die zalf al enige tijd bewaard. Ja, Maria, de stille, opmerkzame Maria, die zox gaarne zat te luisteren aan de voeten van de Heere Jezus, zij heeft Hem en Zijn woorden beter begrepen dan Judas, beter zelfs dan Petrus en Johannes en de andere discipelen. Stille wateren hebben diepe gronden. En dan blijkt het ook weer, dat het Woord van God één geheel is. Hier gaat in vervulling, wat wij al lezen in Psalm 84, honderden jaren tevoren gedicht en gezongen: „Hij zal genade en ere geven."

Met Zijn plechtig en beslist: „Voorwaar zeg Ik u", ingeleid belooft Hij: „Alwaar dit Evangelie zal gepredikt worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft." — En Zijn woord wordt altoos trouw volbracht, tot in het duizendste geslacht. Dat blijkt ook in deze lijdensweken alweer.

O, volk van Koning Jezus: Hij zal genade en ere geven!" — Vrees er maar voor kleine gedachten te koesteren van uw Koning. Hij is groot in alles. Zie, meer dan Salomo is hier. Wat is het toch rijk een onderdaan te mogen zijn van zulk een Koning! En gij, die Hem nog niet kent, en nog niet dient, en nog niet verheerlijkt als de Koning der koningen, als de Koning der ere. als üw Koning, ach, mocht gij eens jaloers worden op Maria en bidden: „Heere, raak mij aan met Uw genadescepter; Heere, neem ook mij onder Uw hoede en bescherming."

Dat is wat geweest, daar te Bethanië, aan het avondmaal van Simon de melaatse. Dat mogen wij ons wel eens even trachten in te denken. Allereerst denken wij aan dat bijzondere gezelschap: e 12 discipelen. Simon de melaatse. Lazarus, Martha en Maria, en dan de voornaamste van deze kring, de oorzaak, het middelpunt en het doel van dit gezelschap, de Heere Jezus Christus. Zulk een gezelschap, dat is op zichzelf al wat groots. Als de Heere Jezus in het midden is, dan zijn woorden des eeuwigen levens te beluisteren. En dat is toch het beste, wat op aarde te beluisteren valt. Nooit heeft een mens gesproken gelijk deze mens. Als Hij de Zijnen, om ze te beproeven, vraagt: Wilt gijlieden ook niet weggaan? " ook in onze dagen van zoveel ongeloof en afval, dan blijft hun antwoord nog hetzelfde als gegeven werd bijna 2000 jaar geleden: Heere! tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods" (Joh. 6 : 66—69).

En dan trachten wij ons in te denken, wat in dat gezelschap geweest is dat opstaan van Maria, die anders altijd zo stil bleef zitten, dat nemen van de albasten fles met zalf van onvervalste, zeer kostelijke nardus, dat uitgieten van die zalf op het hoofd en op de voeten van de Heere Jezus, dat losmaken door Maria van haar haar, die ongewone, diepe vernedering voor een vrouw uit Israël, en dat afdrogen van Zijn voeten met haar haren, terwijl het huis werd vervuld van de reuk der zalf. Het is alles even wonderlijk. Alleen door de Heere Jezus werd het ten volle verstaan. Welk een goedkeurende en vooral afkeurende verwondering heeft dit gewekt, en welk een spanning!

En dan die afkeuring en die berekening en die schijnheilige woorden van Judas, en dat mede-instemmen van de andere discipelen, die zich door Judas lieten beinvloeden, ach, hoe heeft dat Maria tot in haar ziel bedroefd en pijn gedaan!

Vooral echter, wat is dit alles niet geweest voor de Zaligmaker! Welk een bittere drinkbeker hebben zij, en hebben ook wij Hem gemengd. Ook deze lijdensbeker móést Hij drinken, zouden zondaren kunnen drinken de drinkbeker van Zijn vertroostingen. Hij drinkt als de Plaatsbekleder der Zijnen de bittere drinkbeker van vloek en gramschap, die zij hadden moeten drinken naar Gods rechtvaardig oordeel, opdat aan hun lippen gezet zou kunnen worden de kelk des heils, opdat zij zouden kunnen zingen: Ik zal de beker der verlossing opnemen, en de naam des Heeren aanroepen" (Ps. 116:13).

Hij zag zich bij de zalving van Maria als de ter dood veroordeelde vanwege de zonde en schuld der Zijnen. Hij zag zich abs een dode, die naar Oosters gebruik werd gezalfd. Het was alles een voorbereiding tot Zijn begrafenis. Hij doorleefde dit alles in volkomen onderwerping aan het recht Gods, in algehele bereidwilligheid, om de schuld van Zijn volk te dragen en te betalen.

En zo kan Hij ook hun Pleitbezorger zijn voor God en voor de mensen tegen de duivel, tegen de wereld, en tegen het eigen vlees. Als Hij voor ons het pleit voert, dan geen nood. Dat heeft Maria heerlijk ondervonden. Dat is de troost van de Strijdende Kerk, die mag stamelen, of misschien ook mag jubelen: „Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het. Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is. Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is. Die ook voor ons bidt.

Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard?

(Gelijk geschreven is: ant om Uwentworden wij de ganse dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slachting.) Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons heeft liefgehad" (Rom 8 : 33—37).

Zo was het met de Strijdende Kerk, die de Triumferende wordt. Meer dan overwinnaars door Hem, Die ons heeft liefgehad. O, dat de liefde van Christus, de wederliefde van Maria, ons tot wederliefde opwekke!

Na de zalving ging Judas heen tot de overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren. Maria, en ook de geslingerde anderen, zij bleven bij Hem, Die hen zo liefhad, zij konden Hem niet missen. En gij?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een voorbereiding tot Mijn begrafenis (3)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's