Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Geen antwoord

Zo is dan het oordeel over Israël losgebroken. Maar nergens breekt het berouw, omdat men de Heere heeft verlaten, door. Van terugkeer tot Hem is geen sprake. Er heerst een zekere doffe gelatenheid.

Eén is er, die niet berust. Izebel heeft een vervolging ingezet, waarbij de profeten des Heeren het moeten ontgelden. Deze weerstand tegen de invoering van de Baal-cultus moest opgeruimd worden. Wie de Heere vreest getuigt. In de zekerheid, dat de Heere door Zijn Geest en Woord zal overwinnen. De afgoderij moet echter geweld in de arm nemen om de onderwerping aan de god, die immers maar één van de velen is, af te dwingen. Zo g^at Izebel als een razende te keer, opdat het Woord des Heeren verstomme en haar Baal triumfere.

En Achab? Het heeft de schijn, dat Achab wat gematigder is dan zijn vrouw. Obadja, een man, die de Heere vreesde van zijn jonge jaren af, kan bij hem de plaats van hofmeester, d.i. hofmaarschalk, blijven bekleden. Sommigen gaan zelfs zo ver, dat zij bij de koning medewetenschap veronderstellen als deze Obadja een honderdtal profeten des Heeren voor de vervolgingswoede van Izebel verbergt.

Ik weet echter niet, of wij wel zo gunstig over Achab kunnen oordelen. Men tekent ons deze man als alleen maar „een practische politicus", die zich niet ophoudt met allerlei vragen, welke wat verder reiken dan de dingen, die voor ogen zijn. Men kan daar immers weinig mee doen en men komt er ook al niet veel verder mee. Met de vraag, wie God is, laat hij zich dan ook in het geheel niet in. Want wat voordeel zou hij er aan hebben.

Het is opmerkelijk, dat we van Achab

in het verloop van de geschiedenis eerst dan weer horen, als de vraag gaat nijpen of men moet overgaan tot het afmaken van de paarden en muilezels. Paarden hadden vroeger dezelfde betekenis als de vechtwagens nu en de muilezels zijn de lastdieren van het leger. Als men tot dat afmaken zal moeten komen, wordt Achab's positie bedenkelijk verzwakt en de betekenis van Israël een stuk minder. Daarom komt Achab, nu het hem zo gaat raken, in beweging en hij en zijn hofmaarschalk, Obadja, gaan ieder een deel van het land doorzoeken of zij nog niet hier en daar bij een bron of beek wat gras voor de beesten kunnen vinden. Inderdaad: Alleen maar een zakelijk ingesteld man.

Maar toch: Er is bij Achab al evenzeer vijandschap tegen de Heere, als bij zijn vrouw. Het gaat hem niet alleen om het behoud van zijn positie als koning en die van Israël als macht onder de volkeren. Het is een worsteling-om zich bovenal voor de Heere te handhaven. Achab weet, wat er gaande is. Elia heeft te duidelijk gesproken dan dat hij met de bedoelingen

des Heeren onbekend zou zijn. Maar Achab weigert beslist om zijn zonde te bekennen en te laten. Hij staat daar dan ook als het toonbeeld van de mens, die zich niet wil vernederen onder de krachtige hand des Heeren.

Zo geeft het begin van 1 Koningen 18, waarover wij nu spreken, ons een donker beeld zonder veel uitzicht. Maar juist dan geschiedt het Woord des Heeren weer tot Elia, Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik zal regen geven op de aardbodem.

Na vele dagen, staat er. In het derde jaar. Gerekend van het ogenblik, dat Elia de droogte aankondigde? Of in het derde jaar van Elia's verblijf in Sarfath? We weten het niet. Maar zeker, na vele dagen, waarin: , wel zeer. veel van het geloof van de man Gods» werd gevraagd. Dat was geen kljeane zaak/'Te móeten wachten op de omtéer onder het volk zonder daartoe te moge» aansporen!

En dan dat onverwachte: Ik zal regen geven, zegt de Heere. De Heere heeft alle reden om nooit weer naar dit volk om te zien. Toch heeft Hij het niet losgelaten. Indien Hij nooit weer naar hen vroeg, zou niemand kunnen zeggen: Heere, wat doet Ge? Toch zal Hij gevonden worden door hen, die naar Hem niet gezocht hadden.

Dat is de onbegrijpelijke goedertierenheid Gods.

Het eeuwige wonder van de genade des Heeren.

Waar het gericht het volk niet tot de Heere terugleidde, daar zal de Heere Zelf, als eerste tot Zijn volk gaan.

Daarmee is niet gezegd, dat het oordeel van de droogte ook wel achterwege had kunnen blijven. De toorn des Heeren is nooit spel. Het was nodig, opdat het volk zou weten, wie de Heere is. Maar nu blijkt, dat God Zelf nog daartoe zal moeten ingrijpen. Zo „onbekwaam" is men „tot enig goed". Diep vernederend is dat voor de natuurlijke mens. Een bron van ergernis en een oorzaak van veel vijandschap. De Heere Zelf moet ons op de weg naar Hem leiden, anders houden wij het verzet tegen God tot het allerlaatste vol.

Het wonder is, dat Hij dit niet alleen moet, maar vooral ook wil doen. Dat is de bemoediging in deze geschiedenis. Dat we te doen hebben met een God, Die „redenen uit Zichzelf neemt" om onze vijandschap en onbekeerlijkheid te overwinnen. Wie dat éénmaal in waarheid ervaart, kan het niet meer op. Ik zocht Hem niet. maar ik werd van Hem gevonden.

Zo werd Elia dan uitgezonden om een ontmoeting met Achab te hebben. Weer lezen we dat zo tekenende: Hij dan ging heen. Ondanks het feit, dat het toch wel sterk tegen de gedachtengang van de man uit Tisbe inging. Er is immers geen spoor van verootmoediging. Er is ook niet de minste aanwijzing' van terugkeer tot de Heere. En dan toch regen? Bovendien: Naar Achab gaan betekent het kruis en de schande. Elia aarzelt evenwel niet. De Heere weet immers wel, wat Hij doet.

Deze maal gaat Elia niet rechtstreeks naar de koning. De Heere beschikt het zo, dat de meer genoemde Obadja op z'n weg wordt gezonden om als het ware bemiddelaar tussen Elia en Achab te zijn.

Een merkwaardige figuur, deze hofmaarschalk. De Joodse traditie weet allerlei bijzonderheden omtrent hem te vertellen. De Heilige Schrift laat het bij de aanduiding van zijn plaats aan het hof en de vermelding, dat hij iemand was, die de Heere zeer vreesde. Die vreze Gods werd uit de werken getoond. Want toen Izebel de profeten des Heeren zocht uit te roeien, verborg Obadja een honderdtal van hen en zorgde voor hun levensonderhoud.

Zijn gedragingen, als Elia hem vraagt Achab te melden, dat de profeet hem wenst te ontmoeten, staan echter in merkwaardige tegenstelling met het voorgaande. Obadja toont zich uiterst vreesachtig en maakt bezwaar. Het kon hem immers wel eens het leven kosten. Want nu is Elia er wel, maar zal hij er straks, als Obadja Achab gevonden heeft, nog zijn? De koning zou denken, dat Obadja de spot met hem dreef. En waar heeft hij dat nu aan verdiend, dat Elia hem als het ware naar de ondergang drijft?

Hoe moeten we dit verklaren? Ik zie geen reden om Obadja zo ongunstig te beoordelen als sommigen wel doen. We moeten hem zien als onder de indruk van de heiligheid Gods. Daarom kan Obadja niet geloven, dat Elia zich werkelijk aan Achab zal laten zien. Er is immers nog niets bij het volk ten goede veranderd. En voor het overige: Wie iets van zijn eigen hart leerde kennen, zal niet meer zo verbaasd zijn over Obadja's houding. Als het geloof ziet op de Heere der heerscharen, kan men op een legerbende inlopen en met zijn God over een muur springen. Heeft men daarentegen het oog op de omstandigheden en ziet men op zichzelf, dan zijn er maar al te veel leeuwen en beren op de weg.

Wel zou men kunnen vragen, wat de Heere er mee voor had, deze man nu op Elia's weg te plaatsen. Ik kan het niet anders zien dan als een beproeving van diens geloof. De grote strijd nadert. Veel zal er van Elia worden gevraagd. Hier is dan één, die zou kunnen helpen. Maar in plaats daarvan zou zijn gedrag de man Gods aan het wankelen brengen.

Zo gaat de Heere te werk, op dat men alleen op Hem zal hopen. Aldus werd ook Elia beproefd. Dat wil dan ook zeggen: Gesterkt. Zekerder dan ooit. kan hij nu spreken: Ik zal mij heden aan Achab vertonen.

Onweerstaanbaar is de man Gods, want zijn kracht is van de Heere. Obadja gaat naar de koning, van wie hij daareven nog zei: Hij zal mij doden. En Achab gehoorzaamt en komt. Zo groot is de Heere! * *

Al de bitterheid breekt dan bij de ontmoeting van Achab met Elia door in het verwijt: Zijt gij dan daar, beroerder Israëls! Het woord bedoelt iemand, die onheil sticht.

Alle eeuwen door heeft de kerk des Heeren dat verwijt moeten horen. Zij heeft het Woord Gods gehoord en kan nu niet anders dan daarvan getuigen. Maar met dat getuigenis zou zij de rust verstoren, het leven bederven, de welvaart in de weg staan en verraad plegen aan de algemene zaak.

Daarom heeft Elia's antwoord nog niets aan betekenis verloren. Niet ik heb Israël in het onheil gestort, maar gij en het huis van uw vader, omdat ge de geboden des Heeren hebt verzaakt. De Achab's van onze tijd, die ons uit de nood en verwarring willen voeren, maar aan de vragen, waar het om gaat, voorbijgaan, omdat men daar niets aan heeft en er ook al niet veel verder mee komt, die God en Zijn dièhst er daarom buiten willen houden, ' Hebbèn het te horen, dat zij „de verantwoordelijke oorzaak van al de ellenden" zifih Het wordt nog als aan Achab aangezegd, Opdat men er onder buige.

Elia heeft echter niet alleen het woord tot de koning. De zaak gaat het volk niet minder aan. Daarom wordt het ook later, als Achab gehoor heeft gegeven aan Elia's bevel om het volk op de Karmel samen te roepen, rechtstreeks aangesproken: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten?

De vertaling van deze woorden is wat onzeker. In de Kanttekeningen van onze Statenvertaling vinden we: Springende op twee takken. De vertaling van het Bijbelgenootschap heeft: Mank gaan aan beide zijden. Het gebruikte woord komt ook elders in de Bijbel voor en kan dan weifelen betekenen. De bedoeling is daarmee wel duidelijk en Elia's vraag is zeker niet verkeerd verstaan. Zeker niet, toen hij er aan toevoegde: Zo de Heere God is, volgt Hem na. Maar zo het Baal is, wil hem dan dienen.

Onwillekeurig vragen we ons, of Elia wel zó mocht spreken. Want het is, alsof hij aan Baal werkelijkheid toekent. Maar

de gedachte, dat Baal god zou zijn, is zo ongerijmd, dat hij zich zó stellig kon uitdrukken, om de vraag, waar het omgaat nog te meer nadruk te geven.

En hier denken we aan onze eigen tijd. Hoe lang nog zullen we de beslissingen, waartoe wij door het Woord van God gedrongen worden, uit de weg gaan in een pogen om de gehoorzaamheid des Evangelies met de dienst van de wereld te verbinden en de wijsheid dezer eeuw met de waarachtigheid van de Openbaring Gods te verzoenen? Waar is de besliste, vaste keuze voor de Heere alleen en die, laten we het gerust zeggen, onverdraagzaamheid van het geloof, dat alleen wil weten van dat, wat de levende God heeft gesproken?

Op de Karmel kwam geen antwoord. Voor Elia een nieuwe beproeving. Maar hij staat en blijft staan door de kracht van de Heere, opdat hij worstele en het volk eindelijk luistere.

Zo wijst Elia boven zichzelf uit naar Hem, Die ook als er van onze kant geen antwoord komt op de vragen, waarin Hij met ons moet twisten, blijft roepen, omdat Hij nog genadig wil zijn.

Maar zo ge dan heden Zijn stem hoort, verhardt U niet, maar laat U leiden.

Z.

H. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 mei 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 mei 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's