Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LEVENDEEN LEVENDIGE GEMEENTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LEVENDEEN LEVENDIGE GEMEENTEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

De gemeenten dan, door geheel Judea, en Galilea, en Samaria, hadden vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreze des Heeren. en in de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd.

Hand. 9 : .31

„Het leeft wel, maar het is niet levendig" — gij herinnert ü nog wel die tekenende uitdrukking van mijn oude ambtsbroeder, die nu al weer geruime tijd mag juichen voor de troon van God en het Lam. Daar leeft het en daar is het ook levendig. Daar bruist het leven. Daar juicht het leven. Daar draagt het leven eeuwig rijpe vruchten. Daar eindigt het leven zonder einde in de lof en aanbidding van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest.

Hier op aarde echter is het telkens bij het kind van God: Het leeft wel, maar het is niet levendig." En het zal in deze bedeling wel nooit anders worden. Toch hebben wij biddend te strijden tegen alle dorheid en dodigheid, en tegen alles, wat daartoe leiden kan. „Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in de boze dag, en alles verricht hebbende, staande blijven" (Ef. 6:13).

En, Gode zij dank! voor zulke strijders komen er toch ook ogenblikken, komen er zelfs wel tijden, waarin het van binnen niet alleen leeft, maar waarin het van binnen en van buiten ook levendig is, zó levendig, dat gij er niet van zwijgen kunt, dat gij het eens zeggen, en er van zingen moet. Dat zijn zulke ogenblikken en tijden, waarvan gij in de herinnering, al is dat vroegere leven er niet meer, nog moogt genieten. En dan verzucht gij met de dichter van Psalm 63, dankend en biddend:

'k Heb U voorwaar in 't heiligdom Voorheen beschouwd met vrolijk' ogen; Hoe zag ik daar Uw alvermogen! Hoe blonk Uw Godd'lijk eer alom! Want beter dan dit tijd'lijk leven Is Uwe goedertierenheid. Och, wierd ik derwaarts weer geleid! Dan zou mijn mond U d'ere geven.

En op gevaar af, dat deze of gene zal zeggen of denken (want 't is mij nog nooit gezegd): „niet te veel psalmversjes!" — neem ik er toch nog het volgende vers bij, omdat het op 't ogenblik zingt in mijn hart (ook in het uwe? ):

Dan zou ik, voor Uw Godd'lijk oog, Uw deugden al mijn leven prijzen, En in Uw Naam mijn zang doen rijzen, Mijn handen heffen naar omhoog. Mijn ziel zou nieuwe kracht ontvangen, Verzadigd, als met vet en smeer; Mijn mond zou U vol vreugd, o Heer', Verheffen in zijn lofgezangen.

Ja, zo is het. En zo zal het ongetwijfeld ook geweest zijn in de gemeenten van Judea, en Galilea, en Samaria, die door Gods grote goedheid vrede hadden, werden gesticht, wandelden in de vreze des Heeren, en ook, — o, welk een onnaspeurlijke rijkdom! — wandelden in de vertroosting des Heiligen Geestes. Als de Heere uit Zijn milde volheid met Zijn milde handen zulke milde gaven schenkt, dan kunt gij het niet laten daarvan te spreken, en daarvan te zingen. Dan is het niet, zoals wel eens lichtelijk spottend gezegd wordt: „een zak vol beloften en psalmversjes". Zo is het wel meermalen, en daartegen moeten wij biddend waken, en vragen: „is het wel waarlijk van de Heere? " want zelfs een zak vol gestolen goed gedijt niet. Maar zo is het zeker niet, als de Geest in de raderen is, als het leeft en levendig is, als gij moogt wandelen in de vertroosting des Heiligen Geestes. Neen! dan is het, zoals de dichter van Psalm 119 zingt, die ook niet kon ophouden met zingen, en 88 verzen achter elkander zong, als hij uitroept:

Dan vloeit mijn mond steeds over van Uw eer. Gelijk een bron zich uitstort op de velden; Wanneer ik door Uw Geest Uw wetten leer, Dan zal mijn tong Uw redenen vermelden; Want Uw geboón zijn waarlijk recht, o Heer'; Gij zult de vlijt van die U zoekt, vergelden. Zou het zo niet zijn, als zondaren mogen wandelen, evenals de gemeenten van Judea, en Galilea, en Samaria, in de vertroosting des Heiligen Geestes? Welk een wonderlijk wandelen is dat! Wandelen in de vertroosting des Heiligen Geestes, hebt gij daar kennis aan? Zijt gij op zulke wegen wel eens geleid met betraande ogen en met een schreiend hart? Als gij zo moogt wandelen op wegen van vertroosting door de Heilige Geest, dan worden uw tranen gedroogd, of ook, het worden tranen van blijdschap. Dan geeft de Heere sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwde geest. Zoete tijden, rijke tijden, zalige tijden, een voorsmaak van de hemelse vreugde zijn zulke tijden van wandelen op wegen van de vertroosting des Heiligen Geestes. „De vertroosting des Heiligen Geestes" — dat moet het zijn. Dat heeft een waarlijk treurende, een bedroefde van hart zo nodig. Zo wordt het: „Gij hebt mijn smart verdreven."

Er zijn misschien ménsen, die u willen vertroosten. Het kan zijn, en het gebeurt, dat de grote Trooster ze wil gebruiken. Dan is het een voorrecht. Maar ach, het wordt zo dikwijls smartelijk ondervonden, dat mensen zijn moeilijke, nietige vertroosters, soms zelfs gevaarlijke vertroosters. Met al hun goede bedoelingen kunnen zij u toch niet helpen. Zij kunnen zichzelf nog niet eens troosten, hoe zouden zij het u dan kunnen, u, in wiens diepe droefheid zij niet eens in kunnen komen. Dikwijls zijn de vertroosters uit de mensen zeer gevaarlijk. Zij proberen u naar de mond te spreken. Zij pleisteren met loze kalk. Zij komen aandragen met hout, hooi en stoppelen. Eigenlijk zijn ze, soms met voorbedachte rade, soms met de beste bedoelingen, zielebedriegers. O, vrees voor dezulken met een grote vrees. Mijd ze. Ontvlucht ze, zover gij maar kunt.

En, als wij geroepen zijn om zielen te leiden, en dus ook wel hebben te troosten, dat wij dan bidden om getrouwheid, om wijsheid, om liefde, om de leiding des Hei

ligen Geestes. Die ten slotte de ware, de enige Trooster is.

enige Trooster is. Moeten wij voorzichtig zijn met anderen als vertroosters, niet minder voorzichtig moeten wij zijn met onszelf. Het kan bij ons met betrekking tot onszelf tweeledig liggen. Ik ken er, die alle troost van mensen, ook zelfs de kleine vertroostingen, die ze van de Heere hebben ontvangen, al maar wegslaan. Zij willen meer vastheid, meer zekerheid. Het heeft er al de schijn van, dat zij begeren een ménselijke zekerheid, de zekerheid van een notariële acte. En zij vergeten, dat deze op het terrein van het geestelijke leven niet bestaat, en dus ook niet is te verkrijgen. Hier hebben wij nodig de zekerheid des geloofs, die alleen moet worden gezocht en wordt verkregen in de weg des gebeds. „U dan, die gelooft, is Hij dierbaar, maar den ongehoorzamen wordt gezegd: e steen, die de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks, en een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; Degenen nl., die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht" (1 Petrus 2 : 7—9). O, dat gij de Heere mocht leren bidden, volhardend bidden, om deze genade, bidden als Jakob te Pniël: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent", bidden als David in Psalm 51: Verberg Uw aangezicht niet van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden. Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest. Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heilige Geest niet van mij. Geef mij weder de vreugde Uws heils, en de vrijmoedige Geest ondersteune mij. Zo zal ik de overtreders Uwe wegen leren, en de zondaars zullen zich tot U bekeren."

Maar, het kan ook heel anders zijn met opzicht tot uw eigen geestelijke toestand. Hoevelen zijn er, die zichzelf trachten te troosten met zichzelf, met hun goede werken, met hun tranen, met hun gebeden, met hun bevindingen! Zo zijt gij druk bezig de breuk op het lichtst te genezen. Er wordt wat gesproken, gejuicht en gejubeld zonder betrouwbare grond. Misschien wordt er wel gezongen: , , 'k Heb Jezus lief", doch zonder de Heere Jezus te kennen. Misschien wordt er wel uitgeroepen: „Halleluja", doch zonder te weten, hoe men daaraan is gekomen.

Ik kan wel eens bang worden bij al die Halleluja's in samenkomsten, in sommige gezangen, in allerlei liederenbundels. Zo haalt men zichzelf uit de put. En ge blijft er toch in liggen en zinkt er al dieper in weg. Het re het roepen: Heere, Heere, hebben wij niet dit en hebben wij niet dat gedaan? " — Doch de Hartenkenner, de Christus, zegt: En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: k heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt" (Matth. 7:23). Wat zal dat tegenvallen! Wat zal dat vreselijk zijn! Dat is nu, wat wel eens gezegd wordt: et een ingebeelde hemel naar de hel.

Ach, onderzoek toch uzelf, of gij in het geloof zijt, beproef uzelf. Vraag u zelf af, biddend om licht van boven, om het licht van de Heilige Ge^t: ehoor ik tot de wijze of tot de dwaze maagden? Het verschil is schijnbaar zo klein. Zal ik straks staan bij de schapen aan de rechterhand, of bij de bokken aan de linkerhand van Hem, Die komt op de wolken des hemels? Staan mijn voeten op het enge pad, dat leidt naar de hemelstad, of staan ze nog op de brede weg. die loopt uit de stad Verderf naar de poel. die brandt van vuur en sulfer? — Worde het maar gedurig weer, en gedurig meer, uw bede: Doorgrond mij, o God en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; ; en leid mij op de eeuwige weg" (Ps. 139 : 23 en 24).

Tot onze leiding en besturing lezen wij in Handelingen 9:31 van de gemeenten in Judea, en Galilea, en Samaria, dat zij niet alleen vrede hadden, gesticht werden, wandelende waren in de vreze des Heeren, maar ook, dat zij waren wandelende in de vertroosting des Heiligen Geestes. Dat hebben wij nodig, te leren wandelen in de vreze des Heeren en in de vertroosting des Heiligen Geestes. Dat zijn wonderen des Allerhoogsten. Wij wandelen van nature niet in de vreze des Heeren. Wij zijn in Adam van God afgevallen, en worden bevonden tegen God te strijden. Wij wandelen in de vrees der mensen. Wat zullen de mensen er van denken, er van zeggen. Wij zoeken de gunst, de eer van mensen. Als zij ons kwaad maar niet weten, als zij onze deugden en goede werken maar zien.

En onze vertroosting zoeken wij niet bij de andere Trooster, de Heilige Geest. Wij treuren niet over onze zonden. Daarvoor hebben wij dus ook geen troost nodig. Wij vragen naar troost, als wij pijnlijk in aanraking komen met de gevolgen der zonde. En wij zoeken dan onze troost hier beneden, bij onze afgoden.

Een groot wonder is het, als een zondaar wordt wederomgeboren en bekeerd, als het zijn keuze mag worden, om door Woord en Geest bearbeid, de Heere te vrezen, als hij de Heere Jezus nodig krijgt om door en in Hem verzoend te worden met de heilige en rechtvaardige God. als het zijn oprechte, vurige smeekbede wordt: Leer mij, Heere! Uw weg, ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams" (Psalm 86 : 11).

86 : 11). Zulke treurigen wil de Heilige Geest vertroosten. En Hij vermag ze ook te troosten. Dat vermag Hij, al zijt gij ook in eigen oog geworden de voornaamste der zondaren. Hij weet zelfs een David. een Petrus, een Paulus te troosten. O, dat mag ü moed geven, die geen raad weet vanwege uw zonden. Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht.

Hij troost ook een kind van God, dat zo ver is afgedwaald, dat zo diep is gevallen, dat zich zo ontrouw heeft betoond. Ach, ook het volk des Heeren is tot hinken en tot zinken ieder ogenblik gereed. Zult gij weggeworpen worden? < — Zeker niet: „Als hij valt, wordt hij niet weggeworpen." Als gij in de schuld moogt komen, dan komt de Heilige Geest een ontdekte zondaar met Zijn vertroostingen voor. En die vertroosting des Heiligen Geestes zal nooit te klein bevonden worden. Hij weet, wanneer, Hij weet, hoe Hij u troosten moet. Hij komt met Zijn vertroosting nooit te vroeg, maar ook nooit te laat. Hij komt ter bekwamer tijd. Hij komt niet een enkele keer. Hij komt talloze malen. Nooit wordt Hij het moede. Voor Hem is uw geval nooit hopeloos. O, bid dan maar geduriglijk: „Och. schonkt Gij mij de hulp van Uwe Geest."

En waarmee troost de Heilige Geest? Hij verwijst u niet naar uzelf. Hij troost een troosteloze met de vertroosting der Schrift, met de rijke beloften door God in Zijn Woord gegeven. Met welke beloften heeft Hij ü wel getroost? Overdenk dat nog eens. Hij troost in het bijzonder met Hem, Die, in de beloften ingewikkeld, tot u komt. De Heiland heeft het Zelf gezegd: Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en u verkondigen" (Joh. 16:14).

Wat is dat groot, als Hij u inleidt in de vertroosting van het Kindeke, liggende in de kribbe van Bethlehem, hangende aan het kruis van Golgotha, staande op de berg der olijven, zittende aan de rechterhand Gods, in de vertroosting dus van een volkomen Zaligmaker.

Z.

S. V. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juli 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

LEVENDEEN LEVENDIGE GEMEENTEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juli 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's